Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De hoeve van Aptonga. Verhaal uit den tijd van den H. Cyprianus, bisschop van Carthago (1931)

Informatie terzijde

Titelpagina van De hoeve van Aptonga. Verhaal uit den tijd van den H. Cyprianus, bisschop van Carthago
Afbeelding van De hoeve van Aptonga. Verhaal uit den tijd van den H. Cyprianus, bisschop van Carthago Toon afbeelding van titelpagina van De hoeve van Aptonga. Verhaal uit den tijd van den H. Cyprianus, bisschop van Carthago

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.92 MB)

Scans (54.03 MB)

XML (0.24 MB)

tekstbestand






Illustrator

B. Reith



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De hoeve van Aptonga. Verhaal uit den tijd van den H. Cyprianus, bisschop van Carthago

(1931)–V. van Gisbergen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 138]
[p. 138]

Hoofdstuk XIII
Hoe de Proconsul van Afrika Caecilius Cyprianus liet gevangen nemen.

In den namiddag van den dag dat de acht martelaren van Carthago hadden gezegevierd, trad Flavianus bij den H. Cyprianus binnen.

‘Daar is de snelschrijver met de acten van onze nieuwe martelaren. Wil Zijn Hoogwaardigheid hem even spreken?’

‘Zeker wil ik dat,’ antwoordde de aartsbisschop. ‘Ik wil me overtuigen, of al wat hij geschreven heeft met de waarheid overeenkomt.’

Na eenige oogenblikken werd Anaximander, 'n Grieksch Christen die z'n brood verdiende als verslaggever, binnengeleid.

‘Hebt ge de acten gereed, mijn zoon?’ vroeg de Heilige. En op het bevestigend antwoord ging hij voort: ‘Zet u dan neer en lees ze mij voor.’

Anaximander deed het, maar zij bevatten niets wat u nog niet bekend is. Bovendien was zijn verslag niets dan 'n droge opsomming van al wat er gedaan of gezegd was, en je zou zulke leesstof zeker saai en eentonig vinden. Wij zullen er bij wijze van kennismaking een bladzijde van overschrijven:

Galerius Maximus, Proconsul van Afrika, zei:
Laat de wilde dieren los. Crescentius, de Priester, zei: Er is één kroon gewonnen. Medestrijders, komt, laten wij de gelederen sluiten.
Het volk zei vier keeren: Caecilius Cyprianus voor de leeuwen.
Galerius Maximus zei: Wie is die man?

[pagina 139]
[p. 139]


Exuperius, de plaatsbezorger, zei: Ik zal het onderzoeken.
Crescentius, de priester zei: Houd goeden moed; Jezus Christus staat al gereed om u te ontvangen.
Zoricus zei: Ik kan het niet aanzien; ik moet me gewonnen geven.
Crescentius, de priester, zei: Mijn zoon, als gij dat doet, zal ik uw aanklager zijn voor den rechterstoel van Jezus Christus op den laatsten dag.
Het volk zei zeventien keeren: Caecilius Cyprianus in het vuur.

Zoo ging het verslag voort. Juist omdat het niets geeft dan 'n opsomming van de feiten, is het voor ons van veel meer belang dan de opgesmukte verhalen uit later tijd.

‘Het is zeer nauwkeurig,’ zei de Heilige. ‘Schrijf het nu af in 't net, Anaximander, want mijn tijd is gekomen, en Flavianus zal mij spoedig volgen.’

‘Mag ik Uw Hoogwaardigheid berichten,’ zei 'n binnentredend dienaar, ‘dat er twee boden van den Proconsul gekomen zijn, die u onmiddellijk willen spreken. Hun wagen staat buiten voor u gereed.’

‘Werkelijk?’ glimlachte de Bisschop. ‘Dat is 'n ware eer, en ik zou graag m'n dank toonen door die mannen niet te laten wachten. Toch zou ik eerst nog enkele zaken moeten afdoen. Ga dus naar hen toe, Flavianus, en zeg, dat ze me zeer zullen verplichten met me nog 'n half uur tijd te gunnen. Ondertusschen moeten zij eens ondervinden, hoe 'n Bisschop van Carthago hén weet te onthalen die hem de eer van het martelaarschap bereiden. Zorg dus, beste Flavianus, dat hun niets ontbreekt.’

De beambten waren heelemaal niet ongenegen om van dit aanbod gebruik te maken. Dien dag, zooals uitdrukkelijk in de annalen vermeld staat, was het buitengewoon heet, het was de dertiende September

[pagina 140]
[p. 140]

258. Zij waren meer dan overtuigd, dat Cyprianus, wel verre van te willen vluchten, niets vuriger verlangde dan de martelkroon te winnen; en zij zagen er geen zwarigheid in om zich te goed te doen op kosten van hun slachtoffer.

‘Toch 'n rare geschiedenis,’ zei Acatius, ‘zoo'n pracht van 'n huis om in te wonen, en dat opgeven voor niets. Dat 'n kerel als onze vriend Domitienus Christen wordt, die toch moest sterven, kan ik me verklaren. En als ik morgen sterven moest, zou ik gek genoeg kunnen zijn om het vandaag ook te worden.’

‘Als men maar kon gelooven, wat die lui van de andere wereld vertellen,’ zei Milo, en hij brak zich 'n ferm stuk gebak af en vulde z'n beker met parelenden wijn. ‘Maar als de kerels dat werkelijk gelooven, ja.... dat is toch wel iets.’

‘En 't is mijn gevoelen,’ viel Acatius weer in, ‘dat onze godendienst niet lang meer bestaat. Denk je, dat er vandaag nog tien verstandige menschen in Carthago te vinden zijn die werkelijk aan de goden gelooven? Nee, hoor!’

‘Pas op, Acatius, niet te loslippig,’ zei Milo terug. ‘Dat mag nu waar zijn - en is waar, naar m'n overtuiging - maar dan heb je dat nog niet te zeggen. We moeten hier Cyprianus komen gevangen nemen, maar toch - me dunkt, dat is wijn van de bovenste plank. Zou hij er nog meer van hebben?’

‘Zeg oudje,’ riep de ander tot 'n dienaar, ‘breng ons nog 'n kruikje van dezen wijn. We moeten je meester nog 'n goede reis naar de andere wereld toedrinken.’

‘Ik zal eens zien,’ antwoordde deze ernstig.

‘Hebben ze meer wijn noodig?’ vroeg Cyprianus. ‘Welnu, die zullen ze hebben. Maar zeg hun ook, dat ik tot hun beschikking ben.’

[pagina 141]
[p. 141]

Na zulk 'n wenk konden de beambten niet lang meer talmen, en weldra lieten zij weten, dat de Bisschop moest instappen.

‘Maar m'n kinderen,’ riep de Heilige uit, toen z'n dienaren en de armen die altijd aan z'n huis waren hem weenend omringden, ‘waarom toch die tranen? Deze goede soldaten zouden moeten denken, dat wij niet gelooven wat wij belijden. Het is geen gewoonte, niet waar Milo, dat zij die de lauwerkroon behalen door hun vrienden beklaagd en beweend worden?’

‘Dat zou onzinnig zijn,’ zei Milo.

‘Hoort ge 't, kinderen?’ hernam de bisschop. ‘Hier geeft 'n heiden u 'n les: Dat zou onzinnig zijn. En als dit waar is van 'n vergankelijke kroon, hoeveel te meer dan van de onvergankelijke?.... Heb geen zorg, Valeria, uw inkomsten zullen geregeld uitbetaald worden. Flavianus, gij zult voor het huis en de goederen zorg dragen, tot de Proconsul verdere orders zal gegeven hebben. En nu, vaartwel, dierbare kinderen! God zegene u, Flavianus, u hoop ik van avond nog te zien.’

‘Gij gaat niet naar de stad,’ merkte Acatius op.

‘Niet?’ zei Cyprianus, ‘waarheen dan?’

‘Naar Ad Sextam. Daar is de Proconsul op 't oogenblik.’

En de wagen reed weg.

Het nieuws verbreidde zich als 'n loopend vuurtje. Cyprianus' huis met tuin en omgeving bood tegen den avond 'n aanblik, alsof de gansche stad daar vergaderd was. Geheele menigten kwamen van alle kanten aan om de laatste bijzonderheden te hooren; overal stonden groepen het groote nieuws te bespreken: in de zalen, op de binnenplaats, in de oranjerie, in den tuin, op het voorplein. De stoel waarop de Heilige gewoonlijk zat werd letterlijk tot splinters versneden, die als relikwieën werden meegenomen.

[pagina 142]
[p. 142]

De dienaren werden bestormd met vragen: Wat hij bij de gevangenneming had gezegd en gedaan, hoe hij had gekeken, welke kleeren hij droeg, welke raadgevingen hij had achtergelaten.... allemaal vragen, die getuigenis aflegden hoe geëerd en geliefd de goede Heilige was.

De menigte bleef bijeen en wachtte op de terugkomst van 'n jong, volijverig dienaar van den Bisschop die den wagen was achterna geloopen, en beloofd had tijding terug te brengen over het verblijf van z'n Meester. 't Was bijna donker, toen hij terugkeerde. De Bisschop was van Ad Sextam weer naar de stad vervoerd, meldde hij, en verbleef nu in het huis van Milo in de Saturnusstraat. Nauwelijks had de belangstellende menigte dit vernomen, of alles ijlde daarheen, en de Bisschoppelijke woning stond verlaten; slechts met de grootste moeite kon Flavianus 'n weduwe bewegen om achter te blijven en het huis te bewaken. Daarop snelde hij de overigen achterna.

De trouwe Diaken had eer van z'n werk. Want na de wegvoering van z'n Meester had hij de huisgenooten aldus toegesproken: ‘Het was beter, dat wij, in plaats van aan nuttelooze droefheid toe te geven, eens overlegden, hoe wij het best God verheerlijken kunnen in onzen H. Bisschop. Laten wij de tijding van zijn gevangenneming aan zoo velen van de broeders doen weten als maar mogelijk is. Laat overal bekend maken, wanneer hij gevonnist, wanneer hij gemarteld zal worden. Laten wij in zoo groot mogelijk aantal aanwezig zijn bij zijn lijden, om deel te krijgen aan z'n overwinning.’

Flavianus vond de Saturnusstraat, een der hoofdstraten van Carthago, geheel versperd door 'n ontelbare menigte Christenen. Er was 'n bericht verspreid, dat Cyprianus zonder verder verhoor denzelfden nacht nog zou worden gedood, en om 't schouwspel van

[pagina 143]
[p. 143]

z'n dood niet te missen, wilde niemand van naar huis gaan hooren.

Met veel moeite baande de Diaken zich 'n weg door de massa tot bij Milo's huis. De bisschop gebruikte juist z'n avondmaal, enkele van de voornaamste Christenen waren z'n dischgenooten. De Heilige, dit was het algemeen getuigenis, was nog nooit zoo opgewekt geweest. Bij het einde van het maal kwam Milo binnen.

‘Ik heb van den Proconsul het bevel ontvangen,’ zei hij, ‘dat gij morgen op het derde uur voor hem moet verschijnen in het Praetorium.’

‘Zou het niet wenschelijk zijn,’ vroeg Cyprianus, ‘om een kennisgeving daarvan buiten aan de poort te laten ophangen: Dat zal het beste middel zijn om het volk te doen uiteengaan, want niets zou mij meer spijten dan dat de openbare rust en orde zouden verstoord worden.’

Milo vond het goed, en zoo'n kennisgeving werd aangeplakt. Velen gaven gehoor aan de uitnoodiging van hun Bisschop; doch de meesten vreesden, dat dit slechts 'n list van Milo was en bleven posten; liever 'n geheelen nacht vergeefs wachten dan zoo'n eenig schouwspel missen, verklaarden zij.

De nacht was schoon; en toen de H. Cyprianus bespeurde, dat de volmaakste orde bleef gehandhaafd, legde hij voor de laatste maal het hoofd ter ruste neder.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken