Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse tijd. Deel I. Tochten naar het Noorden 1652-1686 (1916)

Informatie terzijde

Titelpagina van Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse tijd. Deel I. Tochten naar het Noorden 1652-1686
Afbeelding van Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse tijd. Deel I. Tochten naar het Noorden 1652-1686Toon afbeelding van titelpagina van Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse tijd. Deel I. Tochten naar het Noorden 1652-1686

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.86 MB)

XML (0.80 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/koloniën-reizen


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse tijd. Deel I. Tochten naar het Noorden 1652-1686

(1916)–E.C. Godée Molsbergen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

[5] Copie daghregister gehouden bij den corporael Willem Muller, wegens 't gepasseerde op sijn reyse, gedaen met den tolcq Herry, te landewaert inGa naar voetnoot2).

In 't jaer onses Heeren 1655 den 7en September sijn wij van het fort de Goede Hoope gescheyden met 9 personen van welcken trop was opperhoofft den Corporael Willem Muller, ende sijn den eersten dagh niet verder gemarseert dan 'tusschen den redoutGa naar voetnoot3) endehet fort; daer hebben wij ons rendevoe gehouden.

[Den 8en do.]

Ga naar margenoot+ hebben wij niet gevordert; dan wij hebben ons coper verpackt in 11 packen.

[Den 9en do.]

Ga naar margenoot+ sijn wij gemarseert tot aen het ronde bosjen,Ga naar voetnoot4) alwaer wij dien

[pagina 18]
[p. 18]

nacht gebleven sijn; maer 's avonts als wij ons goet overgesien hadden, soo hebben wij onsen eenen sack broot en ons speck gemist, dat ons de Hottentoos ontstolen hadden.

[Den 10en do.]

Ga naar margenoot+ hebben sij een beest geslaght, 't welcke wij op sulcken manier ons leven niet en hadden gesien, hebbende hetselve met touwen op d'aerde neder getrocken ende levendigh in de sij de van den buyck opgesneden;Ga naar voetnoot1) het ingewant daer uyt gehaelt sijnde hebben het bloet daer met potten uytgeschept ende alsdoen het vel affgedaen aen stucken gehouden.

[Den 11en do.]

Ga naar margenoot+ 's Morgens vroegh hebben sij de beesten beginnen te laden, ende wij ons veerdigh makende, is ons opperhoofft daer bij gegaen om te sien hoe sij het maackten, ende wij al gereet stonden om te gaen, is Herry toe comen lopen ende heefft, niet geseyt hebbende, eenen groten stock in de hant, willende onsen Corporael daermeede slaan, waerover wij stil stonden ende hetselve aensiende hoe het afflopen wilde. Waer over den voornoemden Herry wederom is bij ons gecomen, seggende: ‘Goo Goo reght’,Ga naar voetnoot2) off hij seggen wilde, ick heb u hier niet van doen, als wanneer wij begonden te voeteren, nemende onsen cours Z.t.O. ende Z.Z.O. aen; ter plaetse gecomen sijnde, daer wij dien nacht bleven, bevonden dat de Hottentoos het kasken, daer de pijpen in waren, g'opent hadden, ende daer een deel pijpen ende sleghte coralen uytgenomen ende weder toegemaeckt, vorders ons coper oversien hebbende, bevonden dat sij eenige plaetkens ende staeffkens uyt de packen gehaelt hadden; wij geloven dat sij ons daerom bij het packen van de beesten niet wilde hebben.

[Den 12en do.]

Ga naar margenoot+ 's morgens vroegh is den Corporael Symon Huybrechtsz.Ga naar voetnoot3) van 't fort bij ons gecomen neffens 8 personen, ons vragende off wij noch moet hadden om verder te gaen;Ga naar voetnoot4) waerop wij hem antwoorden

[pagina *4]
[p. *4]


illustratie
Plaat 2
Blz. 18

Hottentots Wijf.


[pagina 19]
[p. 19]

van jae, ende hem vorder verhaelt hebbende, hoe sij het met ons gemaeckt hadden, waerop hij, corporael, weder na onse fortresse is vertrocken ende onse Heer Commandeur 'tselve verhaelt, waerop den heer Commandeur ons terstont met den voorn. Corporael ende 4 soldaten heefft versien met nieuwe victualie, die ons niet qualijck en quam door oorsaecke dat de Hottentoos een partij ontstolen hadden; den Corporael met sijn volcq 's nachts bij ons gebleven sijnde, is des 's anderdaeghs 's morgens, wesende;

[Den 13en do.]

Ga naar margenoot+ wederom vertrocken, wij ons selven gereet gemaeckt hebbende,Ga naar margenoot+ begonnen te marseren ende namen onsen cours Z.O. aen, ende een halff mijl gemarseert sijnde, sagen wij een wonder dingh van de Hottentoos vrouwen, benevens den pas daer wij gingen, alwaer eenen grooten steen lagh; dese vrouwe gesamentl. een groen tackjen in de hant genomen ende op hare buycken op denselven steen gaen leggen, spreckende eenige woorden, die wij niet en verstonden: haer gevraeght hebbende wat hetselve beduyden, waerop sij seyden ‘Hette Hie’, ende wesen omhoogh als off sij seggen wilde, het is een offerhant tot Godt.Ga naar voetnoot1)

[pagina 20]
[p. 20]

Wij hebben denselven dagh gemarseert tot in de duynckes van de bay FalsGa naar voetnoot1), bij een soete revier,Ga naar voetnoot2) alwaer wij dien nacht bleven leggen.

[Den 14en do.]

Ga naar margenoot+ begonnen wij smorgens vroegh te marseren, maer hebben weynigh gevordert, want de ossen vermoeyt waren van den vorigen dagh, wij namen onsen cours Z.O.t.Z. ende zagen den cleyne Leeuwenbergh Z.Z. west van ons leggen, vorders hebben wij niet uytgereght, als bleven dien nacht in de duynkes; maer savonts als wij ons coper oversagen misten wij een van de lange sackjens daer de staefjes in waren. Soo hebben wij de platen oversien, bevonden daer te wesen 111 van de groote ende 45 van de cleyne, soo seyde ons opperhoofft tegen Herry dat de rest van de platen ons ontstolen waren, dewelke seyde voor mij Nosie,Ga naar voetnoot3) maer weet ghij mij te zeggen wie het heefft, ick sal het u weer beschicken, hetwelck ons onmogelijck was om te doen, want doordat de packen dickwijls van de beesten affvallen, zoo blijfft d'een hier ende d'ander daer, soodat wij bij alleman niet connen blijven.

[Den 15en do.]

Ga naar margenoot+ heefft Herry een partij van sijn volcq naer den Hottento LubbertGa naar voetnoot4) toegesonden, dewelcke op

[Den 16en do.]

Ga naar margenoot+ bij ons gekomen is ende bleef daer tot 's ander daeghs, wesende

[Den 17en do.]

Ga naar margenoot+ Doen is hij weder van ons vertrocken, ende heeft met hem genomen 8 stx. van Herrys beesten; macr als Lubbert vertrecken soude, begonnen de vrouwen ende mans geweldigh te twisten, 't welck wij niet en verstonden, doen quam Herry aenlopen ende seyde ‘Goo’; marserende doen soo voort, totdat wij uyt de duynkes quamen, be-

[pagina 21]
[p. 21]

vonden daer een schone valey te wesen, dewelcke wel meer dan 4 mijlen breet was, wij hadden onsen cours O.N.O. tot dat wij weder in d'andere duynkes quamen, daer marseerden wij in soo langh dat wij aen een valey quamen, daer water in stont; daer gingen wij door ende daerdoor gegaen sijnde, sloegen wij de rechterhant om, vonden daer een oude crael: daer hebben wij dien nacht onse resedentie gehouden.

[Item den 18en do.]

Ga naar margenoot+ bleven dien dagh daer noch leggen, vermits Herry noch niet marseren wilde.

[Den 19en do.]

Ga naar margenoot+ sijn eenige van onse Hottentoos vertrocken; het was omtrent 8 uyren, als wij begonnen te marseren, ende hebben weynigh gevordert, door oorsaecke dat het daer soo waterigh was want de beesten vielen daer tot den buyck toe in, ende dat door de sware vraght, die sij op het lijff hadden, wij hielden onse vorige cours ter tijt toe dat wij een gelegen plaets vonden daer wij dien nacht bleven.

[Den 20en do.]

Ga naar margenoot+ sijn wij seer vroegh aen het marseren gegaen door oorsaecke dat wij onsen reys garn souden vervordert hebben wij namen onsen cours Z.Z. Oost aen en hebben dien dagh redel. gevordert; maer als het nu op den middagh is gecomen, soo bennen 2 van de Hottentoos vooruyt gedreven ende hebben onsen grijsen os achter gelaten, door oorsaecke dat hij niet langer gaen en conde ende dat door sijne sware ladingh, die hij dagelijcx op het lijff heeft: want hij moet het coper, de taback ende pijpen alleenigh dragen, ende als wij Herry dan wat seggen, soo hout hij hem off hij het niet en verstondt, doch nu den os een weynigh gerust hadde, soo seyde Herry datter 3 man van ons vooruyt souden gaen, hetwelck alsoo geschiede, om te sien waer sij met de beesten gebleven waren, dewelcke sij niet gevonden en hebben offte niet connen sien, bleven soo langh op eenen hoogen duyn tot dat wij daer bij quamen, doen heeft Herry tegen ons gezeyt: ‘lost het goet van den os, ick sal gaen sien offick se vinden can, ende als ick se gevonden heb sal ick met een ander beest comen tot hulp om dat coper te dragen.’ Wij daer een lange tijt geseten hebbende, begon het ons te verdrieten, soo hebben wij het coper wederom op het beest gepackt ende sijn gemarseert tot aen een valey die niet verde en stont van een plaetse daer wij soet water cregen. Soo haest als wij daer gecomen waren ende hadden den os eens laten drincken, soo quam Herry met een beest aen, nam daer een partije coper op ende een partije op den onsen, doen gingh hij weder met ons totdat wij quamen aen de strant van de Caap Vals, alwaer wij dien nacht bleven.

[pagina 22]
[p. 22]

[Den 21en do.]

Ga naar margenoot+ bennen 2 man van ons langhs de strant gegaen, dewelcke een jongen walvis vonden, die daer gestrant was; de Hottentoo's hebben die oock gevonden, daer sij terstont aenvingen om stukken van te snijden; sij hielden dien dagh groote feest met het speck van den vis. Onse 2 man dan de strant langhs gaende, quamen aen een clip, sij sagen off daer geen mosselen en waren, bevonden daer een groote hoop te wesen, maer het en waren geen mosselen als bij ons fort sijn, sij hebben ettelijcke meede gebrocht, die wij terstont coockte, als sij nu gecoockt waren, souden wij die beginnen te eeten, bevonden daer soo veel korlkens in, dat wij die qualijck conden eten, meenden dat het perelkens waren, door die oorsaecke hebben wij daer ettelijcke bewaert,Ga naar voetnoot1) vorders en hebben wij dien dagh niet gevordert, als oock

[Den 22en]

Ga naar margenoot+ maer bleven daer noch al stil leggen tot

[Den 23en do.]

Ga naar margenoot+ begonnen wij alsdoen vroegh te marseren, onsen cours namen wij Oost aen totdat wij quamen aen de strant ende doen bennen wij de strant langhs gegaen, totdat wij sijn gecomen bij een soete revierGa naar voetnoot2) die van het geberghte aff quam, doen wij dese reviere een weynigh langs gegaen hadden vonden wij een out crael, daer bleven wij dien dagh leggen.

[Den 24en do.]

Ga naar margenoot+ sijn bij ons gecomen 8 vreemde Hottentoos die van Herry seer vriendelyck onthaelt wierden: want soo haest sij daer gecomen waren, heefft hij terstondt ider man 6 armringen gegeven, ende

[Den 25en do.]

Ga naar margenoot+ waren sij noch even besigh met smeden van armringen, dese Hottentoos waren van de strantlopers die lestleden de beesten aen het fort verreuylden, blijvende hier noch bij ons.

[Den 26en ende 27en do.]

Ga naar margenoot+ sijn sij (de beesten al gepackt sijnde) smorgens van ons gescheyden ende namen met haer alle onse Hottentoos, behalven 2 die ons de beesten holpen packen. Sij namen oock met haer 11 stx. beesten van Herry ende lietender bij Herry noch elff. Als sij nu vertrocken waren begaven wij ons op de reys ende namen onsen cours O.Z.O. aen, door een schone valey, totdat wij quamen onder het geberghte, daer het clipachtig was; daer hebben wij dien nacht onse resedentie gehouden.

[Den 28en ende 29en do.]

Ga naar margenoot+ hebben wij niet connen marseren door het quaat weder.

[Den 30en]

Ga naar margenoot+ sijn wij den bergh opgemarseert maer als wij ten halven op waeren, mosten wij het coper van onsen os affnemen ende dragen 't met alleman na boven toe, daer gecomen sijnde, bevonden daer een schoon

[pagina 23]
[p. 23]

pleyn daer men wel een regement soldaten soude in batalie hebben gestelt: Soo hebben wij het coper weder opgepakt ende togen doen op de reys namen onsen cours Oost aen totdat wij quamen door een schone valey maer het worden doen soo mistachtigh, dat wij niet van ons sien en conden. Wij hadden doen onse cours Z.Z.O. aen en behielden dien tot den avont bevindende meede dat hier een heel ongesonde lucht was, want als wij op d'aerde gingen sitten soo wierden wij soo stijff ende trilden dat wij qualijck op conden comen: wetende niet off wij staen off vallen soude.

October anno 1655.

[Octob. Den eersten dito.]

Ga naar margenoot+ merseerden wij tusschen de clippen door, houdende onse vorige cours, totdat wij quamen aen een moeras dat redelijck diep was. Dit moeras dan door gecomen sijnde, namen wij onsen cours Zuyen aen en gingen eenen bergh op, die seer hoogh was, dezen bergh beneden gecomen sijnde quamen wij in een schone valey; door dese valey gecomen sijnde, gingen wij eenen bergh op, beneden desen bergh liep een schone reviere daer wij door gingen, wij hadden die reys een Z.Z. Westen cours, totdat wij quamen ter plaetse, daer wij dien nacht onse resedentie hielden.

[Den 2en do.]

Ga naar margenoot+ sijn daer 2 man van ons uytgegaen om te sien off sy de strant conden vinden en weten te seggen hoe dat het daer gestelt was; want ons Herry seyde van groote dingen, hetwelck sy contrarie hebben bevonden, hebbende meer dan 3 mijlen gelopen, daer sy anders niet en hebben gevonden dan mager lant. Een weynigh verder gecomen sijnde, sagen sij 2 Hottentoos; maer sij conden daer niet bij comen, gelovende dat het degene waren, die bij Herry hielden. Dan dese 2 man haren wegh houdende, quamen soo verde dat sij de strant in 't gesicht cregen, maer daer niet aen conde comen door oorsaeck dat het te laet op den dagh worden, ende het was naer haer vermoeden noch wel 2 mijlen gaens. Naer haer gesicht soo streckte de cust W.N.W. ende O.Z.O. tot soo verde als sij sien conde; daer scheen offer een bay in liep, dewelcke streckte N.N.O., en vorders niet conden sien, sijn sij weder naer ons toegecomen om te sien off de 2 Hottentoos, die sij gesien hadden, d'onse waren, hetwelck sij alsoo hebben bevonden. Alsoo wij dan Herry soo lang gevolght hadden, dat onse victualie op was ende oock sagen dat wij hieromtrent geen beesten vernamen, als meede een heel ongesont lant was, als voren verhaalt is, soo sijn wij genootsaeckt geworden om weder na 't fort te keren, hetwelck wij gesamentlijck hebben besloten, dat wij des ander daeghs, wesende den

[pagina 24]
[p. 24]

[3en October.]

Ga naar margenoot+ weder terugh souden keren ende het coper met ons nemen. Als wij nu 's morgens ons selven gereet maeckten, soo quam Herry bij ons en seyde ‘waer wilt ghij henen met het coper’, waerop onsen corporael antwoorde ‘na de Caep’; doen seyde hij: ‘soo ghij dat doet, soo sult ghij geen beesten aen de Caep krijgen, ende ick en derve daer oock niet meer comen: want den Commandeur soude seer quaet tegens mijn sijn; ick en soude niet meer derven in sijn huys comen eeten offte aen boort varen om Spaence wijn ende broot te halen; maer bij aldien ick het coper meede neem, gelijck de Capiteyn geseyt heeft, ende brengh een hopen beesten meede, soo sal den Capiteyn seggen, ‘dat 's goet fatsoen, Herry compt hier en eet hollantse kaes ende boter, ende drinckt spaense wijn, ende ick sal u een huys laten maeken, ende morgen sullen wij aen boort varen, dan sult ghij Spaence wijn ende broot halen, ende bij aldien ghij het coper dan doch mee wilt nemen: daer is dan mijn mes,Ga naar voetnoot1) geefft dat de Capn., maer ghij sult dan den witten os hier laten, want de Cappn. heefft daer ander beesten voor aen de Caep.’ Wij dan beducht stonden, omdat hij ons het mes geven wilde, wisten niet wat wij doen souden, soo besloten wij dat wij hem het coper souden laten houden, door oorsaecke dat de heerGa naar voetnoot2) geseyt hadde doen wij uyt souden gaan, bijaldien dat wij van hem mosten scheyden ende hij het coper begeerden het hem souden laten volgen. Doen sijn wij met goede vruntschap van hem gescheyden ende hebben onsen graeuwen os met ons terughgenomen ende dat met believen van hem, omdat hij die niet voort conde crijgen, wij merseerden dan dien dagh terugh beneden den bergh, daer wij den 30en Zeptember overgecomen waren, doen gingh oock de slappigheyt van onse leden weder over, d'oorsaeck costen wij niet weten.

[Den 4en do.]

Ga naar margenoot+ begaven wij ons vroegh op de reys ende marseerden doen reght toe over den hoeck van den bergh, die tusschen het groote bos ende het ronde bosken leyt. Onsen cours streckte W.N.W. Wij marseerden eerst door een schone valey, totdat het 2 uyren na de middagh was; doen quamen wij in de duynckes, merserende doen voort tot dat het avont was, ende bleven dien nacht in de duynckes rusten.

[Den 5en do.]

Ga naar margenoot+ bennen wij uyt de duynckens gemarseert, totdat wij op de vlackte quamenGa naar voetnoot3); doen namen wij onsen cours West aen totdat wij op den wa-

[pagina 25]
[p. 25]

genwegh quamen, die wij langhs marseerden tot aen onse fortresse.

Adii den 5en October 1655.

was geteyckent

Willem Muller

Hendrick Hendricx

Arnolt Fousten

Jan Pietersz. van Bemmel.

Jurgen Bittelmayer.

Dit illustratie merck van Joris Jorisz. van Oldenzael.

Poulus Dircx.

Dit illustratie merck van Adriaen Thomasz, geweldiger ende dit illustratie merck van Christiaen Jansz. van Hoesem.Ga naar voetnoot1)

 

Toen Harry 8 Desember 1655 aan het Fort kwam, bracht hij slechts 13 beesten mee; hij beweerde dat hem vier zakken met koper en al de tabak ontstolen waren. Later bleek hij bezitter te zijn van honderden schapen en runderen, gekocht voor de achtergehouden ruilmiddelen, en zijn doel was om opperste kapitein der Hottentotten te worden.Ga naar voetnoot2)

Een grote horde Hottentotten, de Cochoqua, onder hun hoofdman Gonnomoa, door de Hollanders ‘de Zwarte Kapitein’ genaamd, omdat hij zijn lichaam met roet inwreef, was in de buurt van het Fort gekomen tijdens Harry's afwezigheid. Hun veestapel wordt op 20.000 stuks geschat.Ga naar voetnoot3) Van hen werd veel vee gekocht, en men meende Harry voortaan niet meer zo nodig te hebben als in het verleden.

voetnoot2)
Kol. Arch. No. 3968. ƒ. 93 (verso)-96.
voetnoot3)
Duynhoop geheeten. D. 14 Julie, 1654. Kol. Arch. No. 3967. No. 204 was; ‘platte forme van de Redout Duynhoop.’

margenoot+
Den 8en do.

margenoot+
Den 9en do.
voetnoot4)
Nu nog Rondebosch geheten.

margenoot+
Den 10en do.
voetnoot1)
cf. Graevenbroeckii Elegans et accurata gentis Africanae circa Promontorium Capitis Bonae Spei vulgo Hottentotten nuncupata descriptio epistolaris. (Vertaling van Dr. J.W.G. van Oordt, afgedrukt in het Z.A. Tijdschrift Jan. en Feb. 1886.)
‘Als een waarzegger of priester een offer gaat doen dan slijpt hij zijn offermes aan een steen, plaatst de koe drie of vier schreden van de deur der hut waar de zieke man ligt, staande en met gebonden pooten, met den kop noordwaarts, en met een lichten stoot in de linkerzijde doet hij haar nederstorten. Zij valt dan op haar rechterzijde, en wel op groene takjes die daar gestrooid zijn; en terstond snijdt hij dan een stukje vel, een palm groot en zooveel als hij met zijn linkerhand vatten kan, aan den navel met de rechterhand uit, om het aan de hand van den zieke te binden. Daarna gaat hij de koe levend villen, en ik heb haar hooren loeien terwijl men haar ontweidde en de Naturellen op kolen half gebraden darmen zien opeten terwijl het dier reeds opengesneden maar nog niet dood was.’

margenoot+
Den 11en do.
voetnoot2)
Typies voorbeeld van Harry's Engels!

margenoot+
Den 12en do.
voetnoot3)
Monsterrol 1656: Symon Huybrechts, van Dordrecht, corporael.
voetnoot4)
D. 11, 12 en 13 Sept. 1655 over Huybrechts' tocht.

margenoot+
Den 13en do.
margenoot+
1655
voetnoot1)
De door de reizigers gegeven verklaring zal wel onjuist wezen. Van enige Godsdienst was bij de Hottentotten, tot verbazing dergenen die met hen in aanraking kwamen geen sprake. Nimmer had ‘iemant, hoe nau ook onderzocht, een teeken van eenigen Godsdienst kunnen bespeuren [bij hen]; nochte dat zij Godt of den duivel eenige eere bewijzen; niettegenstaande zij wel weten, dat 'er een is, die zij 's Humma noemen, die de regen op d'aerde doet neerkomen, de winden waien, en hitte en koude geeft, zonder evenwel hem aen te bidden: want waerom, zeggen zij, zouden zij dezen 's Humma aenbidden, die den eenen tijt dubbele drooghte, en den anderen tijt dubbel water geeft, naerdien zij het liever matigh en van pas zagen: dat het gras, zeggen zij, behoorlijk kon groeien, en hunne beesten en schapen rijkelijk en weligh ter weide gaen.’ Dapper. Op. cit. p. 653. Abraham van Riebeeck vond bij hen geen denkbeeld over God of duivel; regen, onweer e.d. kwamen volgens hen van oudsher uit gewoonte. (Rijksarchief, Kol. Aanw. No. 224.) Ongeveer een kwart eeuw later hadden ze van de Nederlanders iets van Godsbegrip overgenomen. Willem ten Rhijne verhaalt hier enkele heel merkwaardige staaltjes van in zijn Schediasma de Promontorio Bonae Spei. C. XX. De Relligione. Nicolaas Witsen schreef 16 Des. 1691 aan Job Ludolf: ‘Creditum hactenus fuit, Hottentottos nullam colere Deitatem; sed contrarium iam ex adinncta schednla videre potes; quod dignum curiositate vestra aestimans, vobis mitto.’ Het gezondene was: ‘Extract uyt 't daagregister, gehouden aan Cabo de goede hoop. In den Jaare 1691. D. 19 Febr. Was zijn Ed. (= Simon van der Stel) in een bysonder en minsaam gespreck met sommige Hottentots getreden, dewelcke hem vertrouwelijker wijse geopenbaart hebben, dat sij sekeren God aanbaeden, Wiens hooft niet grooter als een vuyst was, dewelcke op zijn rugge een Gat hadde, synde groot en breet van Lichaam, diese om hulp aanriepen alse hongersnoot leden, of in eenig ander gevaar staeken; hun Vrouwen bestroyden sijn hooft met rode aarde, Bouchu en andere welruykende Kruyden, en deden hem verscheyde offerhande, sulks dat men eyndelijk gewaar is geworden, dat de Hottentots ook eenige Godheyt erkennen.’ Commentarius de Vita scriptisque ac meritis illustris viri Iobi Ludolfi.... auctore Christiano Junckero, Dresd. In appendice adiecta sunt tum Epistolae.... tum etiam Specimen Linguae Hottentotticae, nunquam alias ad notitiam Germanorum perlatae. Lipsiae et Francofurti. Anno MDCCX. p. 227-228. Zie bijlage. De verhalers hebben blijkbaar de Kommandeur, volgens de aard der Afrikaanse inboorlingen, meegedeeld wat ze meenden dat hem aangenaam zou zijn. Dit kleine hoofd zal wel ontleend zijn aan de Mantis religiosa, nog in Zuid-Afrika Hottentotsgod genoemd. Graevenbroeck, die zijn aantekeningen over de Hottentotten ter beschikking van Peter Kolbe stelde (zie diens werk I, bl. 500 b.), en ook van Valentijn (Op. cit. V. II. 107) zegt in Van Oordt's vertaling: ‘Met dezelfde lichtgeloovigheid beschouwen zij ook zeker insekt, en achtten zij het een goed voorteeken als zij dit op hun hutten zien zitten. Zij eeren dit als een godheid, en kunnen niet velen dat Europeanen het belagen of kwaad doen, maar pakken het voorzichtig op om het naar een afgelegen plek te brengen en zetten het daar neder, zich verbeeldende dat zij dan een vroolijken dag zullen hebben.’ Kolbe, i, 501, vermeldde dat bestrooiing met buchu ook geschiedde en feest gevierd werd.
voetnoot1)
De naam zou ontstaan zijn doordat schippers deze baai voor de Tafelbaai verkeerdelik aanzagen. Dapper. Op. cit. bl. 636 en Valentijn. V. ii. bl. 3.
voetnoot2)
Nu de Kuilsrivier.

margenoot+
Den 14en do.
voetnoot3)
‘No Sir!’

margenoot+
Den 15en do.
voetnoot4)
‘Seecker Hottentoo, bij ons genaempt Lubbert, welcke altijt den 2e persoon van Herry... is geweest.’ D. 12 Maart 1655. Ook D. 7 Dec. 1653.

margenoot+
Den 16en do.

margenoot+
Den 17en do.

margenoot+
Item den 18en do.

margenoot+
Den 19en do.

margenoot+
Den 20en do.
margenoot+
Den 21en do.
voetnoot1)
In Desember liet Van Riebeeck 5 zakken vol ‘perlmosselen’ halen, ‘maar wierden soo weynigh ende sleght in gevonden, dat het de moeyte niet waert was, daer meer nae te laten soecken.’ D. 15 Des. 1655.

margenoot+
Den 22en

margenoot+
Den 23en do.
voetnoot2)
Nu de ‘Eerste Rivier’, op Valentijn's kaart: ‘Stellenbosch Riv[ier].’

margenoot+
Den 24en do.

margenoot+
Den 25en do.

margenoot+
Den 26en ende 27en do.

margenoot+
Den 28en ende 29en do.

margenoot+
Den 30en

margenoot+
Octob. Den eersten dito.

margenoot+
Den 2en do.
margenoot+
3en October.
voetnoot1)
Dit mes, een geschenk van de Kommandeur, beschouwde Harry blijkbaar als teken van bondgenootschap.
voetnoot2)
Bedoeld is Van Riebeeck.

margenoot+
Den 4en do.

margenoot+
Den 5en do.
voetnoot3)
Nog de Kaapse Vlakte geheten.
voetnoot1)
Op de monsterrol van 20 Maart 1656 komen voor:
Willem Muller, van Frankfort, corporael.
Hendrik Hendriexs Boom, van Amsterdam, tuynman.
Ary Fousten, van Dulcken, adelborst.
Jan Pietersz., van Bemmel komt op die van 1657 als korporaal voor.
Jurgen Bittelmayer, van Neurenberg, adelborst.
Joris Jorisz., van Oldenzeel, adelborst.
Paulus Direxsz., van Gothenborg, adelborst.
Adriaan Thomas, van St. Anne Kercke, geweldiger.
Christiaen Jansz. van Hoesum, soldaat (adelborst in 1657).
voetnoot2)
D. 22 Mei, 10 Junie, 16 Julie 1656.
voetnoot3)
D. 18 Nov. 1655 en volgg. Ngonnomoa is een andere schrijfwijze. Dapper, Op. cit. ƒ 632 deelt nog over hem mede: ‘is een grof en zwaerlijvigh perzoon, getrout aen drie vrouwen bij de welke hij vele kinderen gewonnen heeft.’

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • over Jan van Riebeeck


landen

  • over Zuid-Afrika


Over dit hoofdstuk/artikel

datums

  • 8 september 1655

  • 9 september 1655

  • 10 september 1655

  • 11 september 1655

  • 12 september 1655

  • 13 september 1655

  • 14 september 1655

  • 15 september 1655

  • 16 september 1655

  • 17 september 1655

  • 18 september 1655

  • 19 september 1655

  • 20 september 1655

  • 21 september 1655

  • 22 september 1655

  • 23 september 1655

  • 24 september 1655

  • 25 september 1655

  • september 1655

  • 1 oktober 1655

  • 2 oktober 1655

  • 3 oktober 1655

  • 4 oktober 1655

  • 5 oktober 1655