Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse tijd. Deel IV. Tochten in het Kafferland 1776-1805 (1932)

Informatie terzijde

Titelpagina van Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse tijd. Deel IV. Tochten in het Kafferland 1776-1805
Afbeelding van Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse tijd. Deel IV. Tochten in het Kafferland 1776-1805Toon afbeelding van titelpagina van Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse tijd. Deel IV. Tochten in het Kafferland 1776-1805

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.12 MB)

XML (1.06 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/koloniën-reizen


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse tijd. Deel IV. Tochten in het Kafferland 1776-1805

(1932)–E.C. Godée Molsbergen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 216]
[p. 216]

Vervolg van de reis van den Kommissaris-Generaal De Mist, meegedeeld door H. LichtensteinGa naar voetnoot1).
Tocht van Rode Zand naar Swellendam en langs de Zuidkust naar de Algoa-baai.

Rode Zand hebben de tochtgenoten bereikt na een reis van zeven weken. Ze bleven er van 20 November 1803 tot 1 Desember. Lichtenstein gaat de ligging van het plaatsje na, ten opzichte van de bergketens. De Winterhoek, zo genoemd omdat deze in de regentijd met sneeuw bedekt is, is de hoogste top van de bergen die even wijdig aan de Westkust lopen. Naar het Noorden stroomt de Olifantsrivier, die na vrij lange loop in zee vloeit. naar het Westen vindt men het distrikt der 24 Rivieren, naar het Oosten ziet men de bergen van het Koude Bokkenveld. Naar het Zuid-Oosten vormt het gebergte de Witsenberg, Mosterthoek en het Heksriviergebergte en verenigt zich eindelik met de bergreeks bij Swellendam.

Naar het Zuiden gaat de andere bergketen, over Franse Hoek; Drakenstein, Stellenbos, Hottentots Holland tot de zee bij Kaap Fals.

Tussen de bergketens ten Zuiden van Winterhoek ligt het Rode Zand, vroeger Land van Waveren genoemd, nu Tulbagh geheten. Het Tulbagh-Dal is een geografiese mijl breed, ingesloten aan drie zijden door hoge bergen, open naar het Zuiden en grenzend aan het distrikt van de Brede Rivier en Goudini.

In Rode Zand woonden 40 gezinnen; elk gezin bebouwde een klein, maar uiterst vruchtbaar gebied. Er groeide de zwaarste tarwe van de gehele Kolonie. Veeteelt was er onbetekenend door gebrek aan weiden. Men hield alleen de ossen, nodig voor akkerbouw, en schapen als voedsel voor het dienstpersoneel.

Er stond een lief, eenvoudig kerkje, opgericht in 1743. Ouderlingen en diakenen woonden soms een halve dagreis van de kerk. Bewoners van de Hantam, van Roggeveld en Bokkeveld kwamen er tot het doen dopen van kinderen, als ze op weg naar Kaapstad wa-

[pagina 217]
[p. 217]

ren. Op twee Zondagen zag Lichtenstein tezamen 24 kinderen dopen. Ook voor huweliksinzegeningen was de kerk van groot nut. Vroeger werden alle huweliken voor de autoriteiten aan de Kaap voltrokken, waarvoor soms bruid en bruidegom meer dan 100 mijlen te reizen hadden. Het burgerlik huwelik kon nu in elk district voor de landdrost worden voltrokken.Ga naar voetnoot1) Een kolonist placht minstens eens per jaar aan het Avondmaal deel te nemen.

Dichtbij de kerk waren 10 à 12 huizen, waar handwerkslieden en kleine winkeliers woonden Aan het eind van de straat stond het huis van de predikant, omgeven door een grote tuin en uitgestrekte landerijen. Dominee Ballot had gestudeerd aan Duitse universiteiten, had lang gestaan te Malaka en Batavia, en was met een Kaapse vrouw getrouwd. Hij had een verdraagzaam, opgeruimd karakter. Lichtenstein geeft zijn oordeel over de bewoners: hij merkt op dat ze slim en zeer op voordeel uit zijn. Ze leven in overvloed en weelde, de vrouwekleding is er als in Kaapstad. Ballot's voorganger had op de lidmaten een stempel gedrukt, dat Lichtenstein niet beviel. Hij zag de meisjes zitten in vrome werkeloosheid; ze bewogen zich gemaakt langzaam, dans, zang en spel was verboden. Ballot werd zijn verdraagzaamheid euvel geduid.

Van de Kerkstraat af gerekend was de Witsenberg 2900 voet hoog, de Winterhoekberg 3050. Door de Rodezandskloof, een vrij lange

[pagina 218]
[p. 218]

en nauwe doorgang, liep de weg naar Kaapstad. Een beek, die 's winters een mooie waterval vormde, gaf de naam aan het Watervalgebergte. De waterval was 80 à 90 voet hoog en 30 à 40 breed. De reizigers vonden er nu heel weinig water. Op de reis van 1805 zag Lichtenstein de val in volle schoonheid.

1 Desember

1 Desember De wagens werden nagezien, de voorraad levensmiddelen aangevuld en uitgeleid door een ere-escorte en onder geweerschoten tot afscheid hervatte men de reis, eerst gaande door verschillende armen der Kleine Bergrivier, toen bergop-bergaf, aan de rechterhand het Watervalgebergte, links de kegelvormige Mosterthoek, zo genoemd naar een reeds lang overleden kolonist Mostert.Ga naar voetnoot1) Na de Brede Rivier doorwaad te hebben kwam men kort na zonsondergang op de plaats De Liefde, toebehorend aan de veldkornet P.F. Hugo.Ga naar voetnoot2) Ook hier was grote welvaart, wijnbouw ging er beter dan in Rode Zand. Het viel op dat de zes kinderen des huizes, staande achter de stoelen der ouders, aan tafel een gebed opzegden ‘met een zeer onwelvoegelijke radheid en slordigheid’ en wegens het niet begrijpen van de tekst der gebeden andere ongeveer gelijkluidende woorden bezigend, zodat men kon menen ‘lieden uit een dolhuis .... te horen spreken.’

2 Desember

2 Desember De volgende dag trok men weer door de Brede Rivier bij Goudini. Wel kon men in 4 à 5 dagen reizens te Swellendam komen, langs de linkeroever van de rivier, maar men gaf de voorkeur aan een omweg, daar de andere weg eenzaam en eentonig was.

Goudini, een lage effen landstreek, had 's winters veel te lijden van hoog water. Wel was er goed gras, maar er heersten dikwels veeziekten. Koorn was er weinig, druiven veel en de rozijnen waren de beste uit de gehele Kolonie.

Overnacht werd ten huize van een zeer beschaafde wijnboer, Daniel du Toit, die in een mooi geschilderd huis woonde, omgeven door eikebomen. De gastheer was 71 jaar oud, ‘maar noch sterk en zoo vrolijk als een jongeling.’ Hij was voor de derde maal getrouwd, nu met een 30 jarige vrouw. Hij had veel kinderen, het jongste was nog geen drie jaar. Zijn oudste zoons waren zelf al groot vader en zijn nakomelingschap bestond uit 83 zielen. De plaats heette ‘Het Eiland’ omdat 's winters het water verkeer met de buiten wereld afsloot. Voor

[pagina *21]
[p. *21]


illustratie
Pl 11.
Blz. 218
Roode Zandskloof


[pagina 219]
[p. 219]

het eerst zagen de reizigers een koe die ‘lamziekte’ had, een verlamming in het kruis en de achterbenen. Een middel tegen de ziekte was niet bekend.

3 Desember

3 Desember De volgende morgen zag men een hete bron, een kom van 40 vierkante voeten, een ziedende ketel gelijk, de Brandvallei geheten. Het water was overvloedig. wel 4 okshoofden in de minuut, helder, kleurloos en smakeloos, maar van minder geneeskracht dan de warme bronnen aan de Zwarte Berg en de Olifantsrivier, die ijzerhoudend waren. De pachter van de hoeve, H. de Wet,Ga naar voetnoot1) verhuurde 6 kamertjes in een huisje niet ver van de bron. Badgasten, (die er genezing zochten van huiduitslag en verouderde zweren) moesten zelfvoor hun voeding zorgen, die De Wet niet leverde. Het warme water liep een uur gaans verder in de Brede Rivier.

Nu ging de reis door het Boschjesveld, rechts van de Brede Rivier, door een gemakkelike kloof tussen twee evenwijdige bergreeksen, naar de plaats Ratelvallei van J. van der Merwe, die een ongelooflik grote menigte familieleden had. Het gezin, (er waren 12 kinderen) muntte uit door reusachtige gestalte. De gastheer liet een geslachtslijst zien, waaruit bleek dat Schalk Willem van der Merwe,Ga naar voetnoot2) uit Holland gekomen, in 1675 getrouwd was met een uitgezonden weesmeisje, Anne Prévôt, die hem 10 zoons en 6 dochters had geschonken. Een van het tiental, de vader van de gastheer, was 108 jaar oud te Kaapstad gestorven. Toen het echtpaar kort geleden de gouden bruiloft vierde, had men alleen de naaste bloedverwanten uit de zijlinie genodigd; toch waren er toen 170 Van der Merwe's bijeen.

Zondag 4 Desember,

Zondag 4 Desember, zag men 's middags aan het eind van het dal de plaats van P.A. du Toit, een wijnboer die goede Pontac leverde; in Kaapstad kostte een okshoofd ervan 60 gulden. De huizen waren nu niet meer van welvaart getuigend als te Rode Zand. Gebergten belemmerden het transport van materialen en produkten. Wel kon men te paard in twee dagen over Hottentots Holland te Kaapstad komen, maar wagens moesten de omweg via Rode Zand maken.

De Baviaanskloof was niet berijdbaar voor wagens. Die moesten langs een andere weg naar de Zoetemelksvallei. De dames bracht Du Toit in een licht rijtuig verder. Van de hoogte af was de Rivier zonder Eind te zien en de weg die van Kaapstad naar Swellendam

[pagina 220]
[p. 220]

loopt. Bij de afdaling wachtten twee mannen in korte wambuizen het gezelschap op. Ze waren leden van de kleine Broedergemeente van Baviaanskloof, een Hernhutter-zendingstation, een stichting van de Duitser Georg Schmidt, die omstreeks 1750 onder de Hottentotten zendingwerk beproefde. Na zijn vertrek bleven zijn gedoopte leerlingen bijeen; in 1791 kwamen Marsveld uit Zeist, Kuhnel en Schwin uit Duitschland, er heen. De Oost Indische Compagnie stond hun die plek voor statie af en veel Hottentotten en Bastaards voegden zich bij hen. Toen waren er een tijdlang moeilikheden met de Kolonisten. Deze hadden bezwaren: de leer was niet Kalvinisties, het uitbreiden der landerijen werd belet door de grond aan de statie verleend, Hottentotten wilden niet op hun plaatsen in dienst komen, daar ze het aangenamer op de statie vonden. De Broeders zelf vertelden dat Barrow 's mededeling dat de Kolonisten hen wilden vermoorden onjuist was; wel had een van hen in drift hen bedreigd en zo hebben de Broeders in Julie 1796 aan Sir James Craig bevestiging van rechten en bescherming van persoon verzocht. Sedert was er een goede verstandhouding, op enkele grenskwesties na, en een bewijs ervan was zeker wel dat Kolonisten de godsdienstoefeningen bijwoonden. In 1799 waren er op verzoek der drie Broeders nog twee uit Duitsland gezonden: Rose en Korhammer. Rose nam toen het bestuur van Marsfeld over. Beide pasgekomenen waren met hun vrouwen en brachten, volgens gebruik der Hernhutters, vrouwen mee voor hen die er al waren, ook al hadden ze elkaar nooit gezien. Een mooie kerk bouwden ze voor uit Europa gezonden geld. Er waren nu reeds 1100 leerlingen en 200 huizen en hutten met tuintjes erbij Het strateplan was als dat van Europa. ‘Buiten dit vlek toch is er waarlijk geen ander in de geheele volkplanting, dat eenigzins naar een dorp in Europa gelijkt’, merkten de reizigers op.

De vijf Broeders en hun vrouwen verwelkomden hen voor het huis waar allen bijeen woonden. Een hield een toespraak, een honderdtal Hottentotten (de mannen stonden links, de vrouwen rechts) zongen heel mooi een driestemmig welkomslied. Het viel op dat geen enkele Hottentot een basstem had. In plaats van een gebed voor de maaltijd zongen de tien echtgenoten een vierstemmig lied. De tijd verliep onder aangename gesprekken en bezichtiging van de kerk en omgeving. Het Engels Gouvernement had voor de bouw van de kerk die Lichtenstein te spits van gevel en te steil van dak voorkwam, toegestaan dat vrij balken werden gekapt uit het vroegere Compagniesbos. In de tuin stond een ongeveer vijftigjarige pereboom, nog

[pagina 221]
[p. 221]

door Schmidt geplant. Achter de wel onderhouden tuin lag het kerkhof, rechts voor mannen, links voor vrouwen. Op elk graf stond een bordje met naam en sterfdag. Alleen op twee graven van kinderen van Broeders zag men zerken. Hottentotgraven kregen ook een onderscheidingsteken.

Een afzonderlik huis was ingericht tot messefabriek. Kuhnel had er de leiding over vier Hottentotten, die eerst dienden zonder loon, daarna voor dagloon en eindelik per stuk betaald werden. Deze messen vonden te Kaapstad veel aftrekGa naar voetnoot1), een zakmes kostte 2 à 3 gulden. Een bezwaar was om afgesleten werktuigen door nieuwe uit Europa te vervangen. Marsveld bouwde en onderhield een watermolen en legde een kanaal aan. De Hernhutters waren heel vlijtig en hadden veel slag om met de Hottentotten om te gaan. Straf was: uitsluiting van de godsdienstoefeningen en verbanning uit de gemeente. Beloning: doop en opname als lid der gemeente. Hiermee was men uiterst zuinig; er waren nog nauweliks vijftig gedoopten, waarvan de besten diaken en ouderling konden worden. Ze droegen als de Kolonisten hoeden, leren broeken en linnen wambuizen, de vrouwen wollen rokken, katoenen jakjes en mutsen. De andere droegen wel vellen, maar waren toch zeer zindelik. Naaktheid werd niet toegelaten.

Elk Hottentotsgezin had, behalve een groentetuintje, aandeel in de landerijen. Ieder moest er op werken en ontving voorschot in de vorm van gereedschap en zaaikoren. Maar de Broeders hadden hard te klagen over de grote luiheid der Hottentotten. Op hen had de leer ook geen vat, de gedoopten waren allen bastaards. De Hernhutters wilden van de inboorlingen eerst mensen maken, daarna pas Christenen.

De Hernhutterstichting had in de elf jaren dat deze bestond uit Europa al meer dan f 50.000 onderstand ontvangen en de jaarlikse onkosten werden steeds groter. De Mist zegde steun der Regering toe en uit de Goevernementskas gaf hij een paar honderd gulden.

5 Desember

5 Desember Na een hartelik afscheid ging de tocht door het wijde dal van de Rivier zonder Einde. Links had men het hoge gebergte dat Oostwaarts loopt, tot de Kromme Riviers Baai en Kaap des Récifs. De streek was welvarend, de plaatsen waren mooi. Even werd gerust op Hartebeestkraal, de plaats van P. Nelson. 's Avonds bereikten de reizigers de goevernementspost Zoetemelksvallei, die blijkbaar uit volle beurs was aangelegd voor rekening van de Compagnie. De post-

[pagina 222]
[p. 222]

houder was afwezig; zijn vrouw vertelde dat koeriers de Kommissaris-Generaal zochten om brieven te overhandigen.

6 Desember

6 Desember Anderhalve dag bleef men er tot beantwoording der stukken. De post was al heel lang in gebruik door het Goevernement. Willem ten Rhijne vermeldde die alin zijn SchediasmaGa naar voetnoot1) onder de naam Jacob Ragensboom en nog heette een der hoeven waarbij eenspelonk was het Ziekehuis. Voor de Compagnie was het een vee-post, het Engelse Bestuur legde er een detachement dragonders, om de goede weide voor de paarden. De bossen waren van het Goevernement. Onder de kruiden vond Lichtenstein de ‘Euphorbia genistoides’, waarvan het vee bloed watert. Die ziekte was er dan ook niet zeldzaam. Ook zag men de zeer vergiftige boomslang, ter lengte van 6 voet.

7 Desember

7 Desember De karavaan doorwaadde de Rivier zonder Einde en trok over de prachtig harde gladde weg die van Kaapstad naar Swellendam loopt, naar de plaats van Holzhausen,Ga naar voetnoot2) J van der Waltskraal geheten. Holzhausen, een Neder-Sakser, een ‘dienstvaardig en bescheiden man’ woonde in een net huis, maar in de barre zon, want bomen groeiden niet op de hoge oever van de Rivier zonder Eind. Dit ongerief verdroeg men gaarne om aan een grote verkeersweg te liggen; de overzijde van de rivier sloot in de regentijd de mensen te veel van de buitenwereld af. De wagens reden vast door naar de plaats van een zekere Louw, die een uur verder woonde.

8 Desember

8 Desember De volgende dag had men veel van hitte en dorst te lijden. De streek was eenzaam en dor, bij de Essequa-kloof. Er groeide ‘aloë perfoliata’ met manshoge stengels, zodat de planten van verre op mensen geleken. De hete tijd brak aan, natron sloeg uit de bodem, de poelen waren zo brak, dat de paarden er niet van drinken wilden. Na vijf uur trekken bereikte men de Brede Rivier, nu zeer ondiep, maar in de winter onoverkomelik. Daarom was een uur gaans beneden de ondiepte een veer aangelegd, waardoor het verkeer tussen Kaapstad en het Oostelik deel van het land onderhouden werd. Een uur gaans boven de ondiepte liep de Rivier zonder EindeGa naar voetnoot3) in de Brede Rivier.

Feestelik was de intocht 's avonds in Swellendam, waar de inwoners met vlaggen en eerschoten het gezelschap verwelkomden. In de-

[pagina 223]
[p. 223]

ze hoofdplaats van het gelijknamig distrikt was een landdrost. De aanleg van het dorp was als van Rode Zand: een rij huizen, bewoond door handelaars en handwerkslieden, pachthoeven op wel een uur afstands, bewoond door landbouwers. Een beek doorsneed het dorp; de houten brug diende in de regentijd alleen voor voetgangers. Een fraaie eikenlaan van 300 treden liep van de brug naar het huis van de landdrost. De plaats heette naar Goeverneur Hendrik Swellengrebel (1739-1751)Ga naar voetnoot1) en zijn vrouw Ten Damme en was in de veertiger jaren der achttiende eeuw gesticht. De kerk, die langzamerhand verviel herbouwde men in 1800, waarvoor het Gouvernement vrij hout leverde, de gemeente de verdere kosten bijdroeg. Als voorbeeld diende de kerk te Kaapstad. De gemeente was door de bouw in schuld geraakt; de Kommissaris-Generaal trof hier over een schikking met de Swellendammers.

Wagenmakers en smids hebben, door de vele doortrekkenden, te Swellendam een goed bestaan.

Vijf dagen bleef het gezelschap bij de landdrost A. FaureGa naar voetnoot2), ‘een der kundigste en achtenswaardigste mannen uit de Colonie.’ Hij vond, toen hij in 1789 op de plaats kwam slechts 5 huizen; nu waren er 40Ga naar voetnoot3). Terwijl De Mist met de Kerkeraad vergaderde over kerkfondsen en over de pastorie, botaniseerde Lichtenstein in het Duivelsbos, waar weinig planten toen in bloei stonden. Hij verzamelde plantezaden voor de Tuin te Kaapstad en voor vrienden in Europa. Hij merkte op dat het water van de Kliprivier, hoewel bruin van kleur, aangenaam van smaak was en verbetert Ten Rhijne's opmerking in. Cap. XVIII, die zei dat de klei het bruin kleurt. Het water was al bruin tussen de rotsen, vóór het over de klei stroomt.

Faure vergezelde zijn gasten tot zijn plaats Rotterdam, slechts enkele jaren geleden aangelegd om er paarden te houden. In deze streek waren veel paardefokkeijen, waarvan de meest bekende van Daniel van Reenen was gelegen tussen de Brede Rivier en de kust. Rijpaarden te Kaapstad betrok men meestal uit dit distrikt. Van de felle Zuid-Oostenwind had men te Swellendam zelden last. Hartelik was het afscheid van Faure, en van de hem vergezellende jongedames Faure en Van Lawick.

Toen men Buffeljagtsrivier, die bijna geheel droog en vol keien was, doortrok, zag men een dorre streek, waar veel bontebokken

[pagina 224]
[p. 224]

(Antilope scripta), hazen en wild gevogelte voorkwamen. Zebra's waren er zeldzaam, bijna geheel uitgeroeid was de blauwbok (Antilope leucophaea) waarvan een huid van een in 1800 geschoten eksemplaar in het Museum te Leiden bewaard wordt. Veld-kommandant Lombard en Pieter Dupré kwamen op de veeplaats van HopGa naar voetnoot1) de reizigers tegemoet. Er groeide veel ‘Mimosa nilotica,’ die men tot nu toe alleen aan de Karroo rivier gezien had. Op de hoogten was veel ‘Aloë perfoliata’. Na een vermoeiende tocht van 8 uur te paard, door veel droge riviertjes vol keien, de Karnemelksrivier, de Slangerivier, de Doornrivier, en de Duivenhoksrivier, was men op de plaats van Pieter Dupré te afgemat door de hitte om aan tafel te gaan.

14 December.

14 December. De welvaart bleek uit de kleding der bevolking. Was in het Roggeveld rijk en arm eender gekleed, hier droegen sommigen fijn laken of katoen en de huizen waren sierlik en ruim. Timmerhout was er vlakbij, schelpen van het strand gaven kalk, stenen en leem waren in Zuid-Afrika overal te vinden. Daardoor zag men in dit distrikt veestallen, waar het vee 's nachts verbleef. Er waren goede werkplaatsen voor de slaven, die uitmuntten in smidswerk. Een kunstmatige vijver kreeg water uit de Krombeksrivier. Alles maakte er een prettige indruk. De bewoners waren niet femelig en telkens Bijbelteksten gebruikend; ze waren opgewekt en matige wijndrinkers. Lichtenstein merkt op dat van de 10 Kolonisten er zeker drie geheel geen wijn of brandewijn drinken. Zo lang hij in het land was zag Lichtenstein slechts drie maal een dronken Kolonist. Wel gingen gewezen matrozen en soldaten, die nu knecht of schoolmeester waren, zich soms aan drank te buiten.

Kommandant Lombard was degeen, die in 1790 met Jacob van Reenen de landtocht gedaan had tot het opzoeken van de Grosvenor-schipbreukelingen en afgelegen Kafferstammen bezocht had, over wie hij veel wist te vertellen. Gevraagd of hij wel eens een eenhoorn gezien had, verklaarde Lombard dat dit niet het geval was. De Kommissaris-Generaal loofde een premie uit van een komplete ossewagen met toebehoren ter waarde van ± 20.000 voor een eenhoornhuid met horen en schedel.

Dupré was ouderling van Swellendam. Deze zestiger kwam elke Zondag naar de kerk en reed daarvoor zowat zes uren heen en zes uren terug. Op zijn plaats woonde een oude Maleier van over de 100 jaar, die al 30 jaar blind was.

De tocht ging verder over de Krombeksrivier en de Vetrivier en

[pagina 225]
[p. 225]

men overnachtte bij Cobus Dupré, zoon van Pieter. Veel Kolonisten kwamen op bezoek; o.a. Hilgard Muller, Dupré's schoonvader, een eerwaardig oud man, die met Van Reenen bij de Kaffers was geweest. Hij had vroeger op deze plaats gewoond. Alles was er prachtig in orde. De koeien, ongeveer twee honderd, zag men thuiskomen en in open stallen (een zeldzaamheid in het land) gemolken worden. In het huis was een afzonderlike zaal voor godsdienstoefeningen; er stond een orgel, gemaakt door Hoddersum, een klavierstemmer, die nog aan de Kaap woonde toen Lichtenstein vandaar vertrok.

De landstreek was zeer vruchtbaar: in natte jaren kreeg men van uitgezaaide gerst het honderdvoudige, van tarwe het tachtigvoudige terug bij de oogst. In slechte jaren mislukte deze, in gewone was die twaalfvoudig. Na langdurige droogte nam de lamziekte bij het vee toe.

15 Desember.

15 Desember. Men doorwaadde de Kafferkuilsrivier en bereikte de Zoetemelksrivier, beide kleine rivieren die spoedig in zee uitlopen. Aan de laatste rivier woonde de weduwe Fourie, wier zoon Jozeph pas getrouwd was. Hier zag men voor het eerst de bereiding van aloë-gom. De dikke bladeren waren in Augustus, September en October verzameld. Het sap liet men langzaam uitlopen, dik worden door koken, in de zon drogen op een trog, gemaakt van een in een houten raam gespannen runderhuid. Maar daar er weinig vraag was naar aloë loonde de lage prijs de moeite en kosten niet.

16 Desember

16 Desember 's avonds overnachtte men aan de Falsrivier bij Hannes Rensburg. De volgende dag zag men een treffend schouwspel: de zee, en dat na een landreis van twee maanden! Maar het was slechts een nevel met weerschijn van de zee, fata morgana. Een 70-jarig kolonist Rensburg was de vorige dag begraven. Zijn 65 jarige weduwe had 17 kinderen gehad, waarvan er nog 14 in leven waren, allen gehuwd. De nakomelingschap telde nu reeds over de 100 zielen. Het familiekerkhof lag op de plaats, naast de tuin. Zulk een begrafenis was zeer plechtig, met psalmgezang. Bloedverwanten en buren kwamen er voor over.

Aan de Tijgerfontein was C. Snijman bezig een nieuw huis te bouwen van leem, die goed tegen regen kon. Men ontmoette een broer van de overleden Van Rensburg, die bij de Algoabaai had gewoond en in de laatste Kafferoorlog huis en have verloren had; twee leden van zijn familie waren in handen der Kaffers gevallen. Hij verhaalde veel van de wreedheid der Kaffers en, naar De Mist opmerkt, hield een’ vrij haatlijk Discours over de ‘authores rixarum’.

[pagina 226]
[p. 226]

Het gezelschap kwam bij de Gauritsrivier, die 120 voet breed was, de grootste die men tot nu toe gezien had. Gevaarlik was het dicht bij de rivier te kampeeren door het plotseling wassen van het water, dit kwam uit de rivieren uit de Karroo, Chamka, Dwyka, die op hetzelfde punt door de Zwarte Bergen braken, zich verenigden met de 't Kamnasie en Olifantsrivier, en zo de Gauritsrivier deden zwellen.

De te volgen weg kon men niet missen, zeiden de Kolonisten. Toch verdwaalde men door nevel en duisternis. Een stortbui maakte allen kletsnat, behalve de dames, die in de wagen bleven. Lichtenstein en luitenant Gilmer reden vooruit om de weg te verkennen, maar zonder sukses. Ze wilden terugkeeren, toen een dragonder kwam rapporteren dat de dames en de jonge De Mist aan de weg stonden naast de omgevallen wagen. Door pistoolschoten als sein kwamen alle verdwaalden in de pikdonkere nacht weer bij elkaar en na veel moeite vond men het huis van de weduwe Christiaan Botha, waar de komst van het gezelschap in de late avond, (het was bijna middernacht) een hele opschudding gaf. Er waren velen wier woningen door de Kaffers waren verwoest. Na wat gegeten te hebben kropen de reizigers in de natte veldbedden. Stro was er niet om op te slapen.

De wagens moesten een andere weg volgen dan het gezelschap wilde gaan; men zou een sterke wagen meenemen, met ieders linnengoed afzonderlik verpakt, voldoende voor een dag of veertien. De andere wagens gingen naar de Lange Kloof.

17 Desember.

17 Desember. Hoe dichter men bij de kust kwam, des te vlakker werd het land, de bodem zanderig bronnen zeldzamer en de plaatsen ver van elkaar. Men passeerde de plaats van Meyer, Grote Bos aan de Buffelsfontein en kwam bij de familie MarksGa naar voetnoot1) op Driefonteinen bij de Kleine Berg. De jongste dochter des huizes was biezonder mooi en Lichtenstein merkt op dat veel reizigers met dochters van Kolonisten trouwden.

Op de eentonige weg door de vlakte naar Mosselbaai waren veel struisvogels en antilopen Bij het strand stond het huis van de posthouder, die tevens opzichter was over de magazijnen. In 1786 had het Goevernement er een gebouw 150 voet lang, 30 breed, waarin 3 à 4000 mudden koorn konden worden geborgen. De Engelsen hadden het laten vervallen, maar nu was het weer hersteld De Zuid-Oosterstormen en de gevaarlijke Agulhas-bank belemmerden de kustvaart. De posthouder was een ongehuwde 63 jarige Deen Abue, een kun-

[pagina 227]
[p. 227]

dig en vlijtig man, die sekretaris van Minister Struensee geweest was; diens val had hem tot reizen gebracht.

Lichtenstein bezocht het Schulpegat, een half uur van de woning van de posthouder gelegen; een smal pad liep langs een steile rotsmuur en een afgrond. Een grot was er, 20 treden lang en 10 diep en 50 voet hoog, waarvan de bodem met een dikke laag schelpen bedekt was, ongeveer 10 à 12 wagenvrachten. Boven de grot, 50 voet hoger, lag weer een grot, kleiner en zonder schelpen. Abue en anderen zagen er een oude woonplaats van Hottentotten in. Er groeide een soort mos, waarvan men beweerde dat verf kon gemaakt worden. Abue zou wat mos naar de scheikundige Polemann te Kaapstad zenden, maar het is er nooit aangekomen. De invloed van de zeelucht op de plantegroei was duidelik merkbaar. Er groeide een doornstruik ‘Arduina bispinosa’ met vreemde afwijkingen, verder mooie soorten ‘Zygophyllum’, ‘Royena’, ‘Rhus’ enz. met biezonder grote bladeren. Lichtenstein verzamelde veel insecten en vogels. De zeevissen waren zeer smakelik, de oesters te groot en te vet om lekker te zijn. Toen het gezelschap in zee baadde konden ze de oesters niet lostrekken van de rotsen. De vele mosselen, waarnaar de baai heette, diende als voedsel voor de slaven. De Portugese naam St. Blasiusbaai was verdwenen. Wel heette een kaap Blasiuskaap.

Vóór de afreis kreeg de Kommissaris-Generaal bezoek van de sekretaris van de Drostdij Swellendam, de Zweed StockenströmGa naar voetnoot1), een rechtschapen en kundig man, bestemd tot landdrost van Graaff-Reinet waar de post een paar jaren onvervuld was. Met Stockenström reisde een jong medicus, die te Swellendam woonde, maar meestal het land doortrok om aan de kolonisten geneesmiddelen te verkopen, meest afgepaste doses braak- en purgeermiddelen en Halliese medicijnen, die in Kaapsche apotheken veel werden nagemaakt Hij erkende dat die verkoop zijn voornaamste bestaan was, want ‘dat geen mensch in dit land van een ordelijke praktijk bestaan kon, daar elk Colonist liever zijn eigen arts was en alleen in geval van den uitersten nood de hulp van anderen zocht.’

19 Desember.

19 Desember. Men trok verder Oostwaarts langs het strand. De weg was alleen bij laag water begaanbaar. In een der bergkloven had een zekere Murray, die in Kaapstad woonde, een soort winkel. Hij voerde per lichte brik laken, hoeden, zijden doeken, glas, ijzer waren aan. De prijzen waren hoog, vooral door de belemmerde uitvoer uit Europa.

[pagina 228]
[p. 228]

Het scheepje kreeg er retoerlading van hout. Later had Murray tegenslag, door het vergaan van twee kustscheepjes. Het land werd moerassig door allerlei stroompjes, de Diepe-Kloof-Rivier, de Schoot Rivier, Zoutrivier, Mosselbaai-Rivier, en de Geelbeksvallei Rivier. Daarom verliet men de kust en kwam langs mooie plaatsen, waarvan de eigenaars haast allen Meyer heetten. Een hunner, Klaas Meyer (De Mist vermeldt weer ‘twee allerliefste dochteren Mietje en Betje, waarvan inzonderheid de eerste, 18 jaaren oud, alles had wat eene vrouw op het eerste gezicht schoon en beminlijk maakt’) onthaalde de reizigers op een koud ontbijt met vruchten en zelfgek weekte wijn. Toen kwam men aan ‘een groote platte vlakte, die ik de Salpeter Valleij noemde, uit hoofde der menigte Salpeter’, schrijft De Mist.

Over de Kleine Brakrivier kwam men bij de weduwe Ter Blans, die een maaltijd van heel veel gerechten voorzette alles van eigen terrein. Een merkwaardigheid was eigengemaakte roomkaas; proeven tot kaasmaken bij Kaapstad waren mislukt. Een cither was er van Afrikaans essehout. In bijna alle Zuid-Afrikaanse huizen vond men cithers.

Vroeg verliet men Reeboksfontein, want alleen bij laagste eb kan men door de Grote Brakrivier waden. Deze rivier is de grens tussen Mosselbaai en Outeniqua-land, dat weer een hoogvlakte is. In deze landstreek, slechts 2½ mijl breed, waren veel beken, het gehele jaar door frisse planten, maar de grond was zogenaamd ‘zuur veld’, biezen en leliegewassen verdrongen er de nuttige planten. Veeziekten kwamen veelvuldig voor. Elk jaar brandde men het veld af om de grond te bemesten. Gideon Swart had er een plaats, Diepe Kloof genaamd. Kolonisten leefden er van he vellen en vervoeren van timmerhout. Het Goevernement gaf toestemming tegen betaling van een kleine belasting. De bossen waren hier veel groter dan bij Swellendam en het Grootvaders Bos, maar de houtvoorraad minderde sterk; nu al waren er haast geen 30 voet lange balken meer te halen, dan alleen uit kloven en dan met moeite en gevaar. Men passeerde de Wolvedrift, de Quayang rivier, die étage-gewijs met veel watervalletjes stroomde en de Zwarte Rivier, zo geheten wegens de vele planteresten die het water meevoert.

Het Goevernement had uitgestrekt domein hier, waarover een posthouder stond Er waren enkele gezinnen van Kolonisten voor de Kaffers komen vluchten en ze woonden op ‘erven’, een huis met tuintje, zonder landerijen, zoals in Stellenbos, Rodezand, Swellendam en Graaff Reinet winkeliers en ambachtslieden deden. Hun aantal werd steeds groter. De Regering wilde geen uitbreiding van ge-

[pagina 229]
[p. 229]

bied, wel grotere dichtheid van bevolking en vermindering van het slavenaantal, zodat de vrije mensen onderling alle werkzaamheden zouden afdoen.

21 Desember.

21 Desember. De nacht brachten de reizigers door bij de posthouder, een Duitser, gewezen sergeant Sebastiaan Fert. De Mist schrijft: ‘Een blauwe steen op welk aan de eene zijde's Lands wapen en aan de andere dat van den Gouv. de Graaf met de destinatie voor de Algoa-baai gehouwen was, heb ik aan de punt van de Voorgevel doen oprichten totdat hij elders kan worden ge-emploieerd. De Algoa-baai is door een Fort genoeg genationaliseerd.’ Terwijl De Mist aangekomen depêches afdeed, reed Lichtentein uit met een Hottentot naar de bossen. Hij zag veel ‘baviaanstouw’Ga naar voetnoot1) (Cynanchum obtusifolium) dat gehele bossen doorloopt, vele Asparagus-soorten, en de ‘Wacht-een-beetje-doorn’. Alleen de rijweg der houtkappers was begaanbaar. Hij zag grote dikke stammen van ijzerhout (Seleroxylum mite, Willd.), geelhout (Ilex crocea, Thunb.) en stinkhout, wat nog niet gedetermineerd was. De bomen waren of niet lang genoeg, of beschadigd en door water uitgehold. Het verplanten of elders aankweken van deze soorten was mislukt. Het mos (Lichen of Usnea) verstikte de bomen. Zulke verstikte bossen leverden een treurig gezicht op.

22 Desember.

22 Desember. Outeniqua-land verliet men bij de grensrivier Kaaimansrivier geheten, verkeerdelik zo genoemd naar een groot soort leguanen. Pompoenenkraal kwam men voorbij. In Sparman's tijd was de weg hier nog niet berijdbaar en de rivier heette toen de Keeromrivier. In de laatste oorlog waren de Kaffers tot Pompoenenkraal doorgedrongen; toen moesten ze terug voor het leger van Kolonisten en Engelsen. Twee woningen, die de Kaffers verbrand hadden, waren ‘door het Gouvt. geconcedeerd tot Hout-zaag en werk plaatsen.’

Lichtenstein vergezelde met kadet Le Sueur de wagens door de Kaaimanskloof, de nauwste en diepste van de gehele Kolonie en zeer gevaarlik. De wagen wielen werden vastgezet en door mannen met riemen tegengehouden, soms van de hellingen af getild. Die tocht geleek Lichtenstein bij het weer berg-op gaan als een verblijf in de Tartarus. Ook een moeilike kloof was de Krakadakouw of Meisjeskloof, waarbij een rivier was, de Zilverrivier, genoemd naar het bed van schilferachtige leisteen, waardoor de Meisjesdrift liep.

[pagina 230]
[p. 230]

Het wagengezelschap zag een houten hut van een Duitse gedoopte Jood Herz Grünstadt, wiens huis door de Kaffers verbrand was.

De rest van het gezelschap was via de Barbierskraal getrokken, zo genoemd omdat een Kolonist zich hier pas schoor, nadat hij, volgens gelofte met 4 slaven werkend het pad voltooid had. J. Weijers en zoon waren de reizigers tegemoet gereden. Dieprivier en Hassagaairivier trok men over. De Kommissaris-Generaal kreeg een voortreffelik paard in bruikleen; het was biezonder sekuur en ‘klauterde als een aap’, schijft De Mist. Het huis van Janssen Weyers lag aan de overkant van de Zwarte Rivier. Per boot ging men over, de afgepakte wagens gingen drijvende, de ossen zwemmende door het water. Er waren drie grote meren: de Lange Valey, de Ronde Valey, de Zwarte Valey. Weyers 63 jaar oud, vroeger welvarend, was door veeziekten en de Kafferoorlog verarmd. Van zijn 140 paarden had hij er slechts één over. De Kolonisten waren houtzagers en leverden planken over de Lange Kloof naar de Bovenlanden en naar Plettenbergsbaai waar verscheping naar Kaapstad volgde.

Het ooft was middelmatig, de wijn nauweliks drinkbaar. Groot wild als buffels en bonte bokken werd er zeldzaam; olifanten kwamen, niet meer voor.

23 Desember.

23 Desember. De Ruigte-vallei-rivier was gevaarlik om door te trekken, daar meermalen paarden tussen de grote stenen hun benen braken. Nu liep de doortocht zonder ongelukken af. Men zag de Groene Vallei en het Groene Meer, met rijzend en dalend oppervlak, waarom de Kolonisten meenden dat het met de zee in verbinding stond, hoewel het water zoet was en hoger lag dan de zee. Des avonds kwam men bij de Daukamma-rivier. Aan de overzijde op de lianen van baviaanstouw zag men Turaco's, Loeri's (Cuculus Persa of Corythaix Persa) genoemd door de Kolonisten. In Kaapstad hield men ze soms als tamme kamervogels. Ze waren groen, met scharlakenrode wieken, groene kuif met rode zoom en rode snavel.

24 Desember.

24 Desember. Vroeg verliet het gezelschap de plaats van Pieter ter Blanche, Buffelsvermaak, waar een opvallend korpulente dochter van 13 jaar was De reiswagen viel om, waarin zich alleen de kamenier bevond. Nog, vermeldt Lichtenstein, heet de plek bij de Kolonisten naar haar. De Knijsna-rivier loopt uit in een baai, die op een groot meer gelijkt, daar een rij rotsen een afsluiting van de zee vormen, met uitzondering van een 200 voet brede opening, diep genoeg om kleine schepen te laten binnenvaren. Bij vloed komt het zeewater ver de rivier op; bij eb is de overtocht gevaarlik wegens de slijkach-

[pagina 231]
[p. 231]

tige en met drijfzand bedekte oever en rivierbedding. Zonder veel tegenslag trok men door de rivier. Op de Oostelike oever zag men een verlaten hoeve, Melkhoutskraal, die een halve eeuw had bestaan; de laatste eigenaar was een Engelsman, Holyday, die door de Kaffers verdreven was. Het huis lag omver, de gewassen verwilderden. Antilopen aten de druiven op, rozenhagen en priëlen stonden in volle bloei, de vruchtbomen droegen volop. Het geheel geleek op een betoverd slot uit een sprookje. Nu verbleef er een zekere Calandar, die het plan had een scheepswerf te bouwen. Maar Lichtenstein merkt op dat het Kaapse hout voor scheepsbouw niet biezonder geschikt is.

Het meer was niet door de rotsen gebroken, maar de bergketen was gespleten, en daardoor de opening ontstaan; de breukranden zouden geheel tegen elkaar passen, schrijft Lichtenstein.

Een mijl Oostwaarts ligt tussen twee heuvels een ‘poort’ waar in November 1799 het eerste treffen met de Kaffers plaats vond. Drie gezinnen, Wolfard, Heins en Botha hadden op hun tocht naar Kaapstad hier uitgespannen, toen de Kaffers hen plotseling overvielen, deels doodden, deels gevangen namen.

28 Desember.

28 Desember. Men rustte op 25 en 26 December, de Kerstdagen, de volgende dag vertrokken de wagens en op 28 Desember het gezelschap te paard.

Bij Plettenbergsbaai was de streek vlak en dor. De posthouder Meding, uit Zweeds-Pommeren, woonde er met zijn gezin in een huis dat op Europese wijze gebouwd was. Evenals Abue was hij in zijn jeugd voor de wetenschap opgeleid; hij had gestudeerd te Greifswald. Plettenbergsbaai gelijkt in vorm op de Mosselbaai, zoals Blasius-kaap te vergelijken is met de Robbenberg.

Het kwam Lichtenstein voor alsof Afrika naar het Oosten wegzakte: bij de Tafelberg lag de graniet 1500 voet boven de zee, aan de Kaaimansrivier nauweliks 50 voet, bij Plettenberg- en Algoa-baai bereikt de zandsteenlaag de zee, terwijl bij Kaapstad de zandsteen op 2500 voet voorkomt.

Bij de Plettenbergsbaai vormde de Keurboomsrivier een meer, door een nauw kanaal verbonden met de zee Dit binnenwater was erg ondiep; vis was er veel. Aan het Westelik einde van dit binnenwater stond het huis van de posthouder. Een kwartier ervandaan begonnen de bosjes met ‘natuurlike zeldzaamheden’ in overvloed. Lichtenstein verzamelde er in drie dagen: vlinders, zo groot als de West-Indiese, vreemde gewassen, vissen, zeewormen, enz. De geleerde had er wel een jaar willen blijven werken, verklaart hij.

[pagina 232]
[p. 232]

Het houtmagazijn, dicht bij de zandige landingplaats, was vervallen, de balken verrot, het dak ingezakt. Men was bezig op Generaal Janssens bevel op een betere plek een nieuw pakhuis te bouwen. Gunstig was Plettenbergsbaai niet gelegen. Debranding was er zwaar, de landing lastig, het drinkwater niet overvloedig, de wind of te sterk of geheel afwezig. Een rivier in de buurt heette de Pisangrivier, omdat er wilde pisang groeide (Strelitzia alba), wier blader en gelijken op die van de gewone pisang (Musa paradisiaca). Men beweert dat hier het vaderland was van de in Europa zo bewonderde ‘Strelitzia Reginae’, maar Lichtenstein vond er geen spoor van. Wel zag men ze in de tuinen der Kolonisten te Kaapstad.

De grond in de omtrek van de baai was zuur en niet vruchtbaar. De Kolonisten velden boomen en zaagden er balken van.

Van Mosselbaai tot Plettenbergsbaai was geen aloë te zien. Die groeit niet waar bossen en zure velden zijn, wel op de hogere bergen aan de overzijde van de baai en Noordeliker ervan, maar alleen de kleine soort, die niet geschikt was om er sap uit te persen. De Aloë perfoliata hoort te Swellendam thuis en nog hier en daar in afgelegen landstreken.

De reis ging langs een moeilike weg door de Lange Kloof; de op 17 Desember vooruitgezonden wagens hoopte men op de afgesproken plaats te vinden. Men zag pachthoeven, waar aarden verschansingen tegen de Kaffers waren opgeworpen, zodat het geheel een kleine vesting met bastions geleek. De opening was tegenover de huisdeur en in tijd van nood maakte men de opening dicht. Tot aan Algoa-baai vond men bijna alle huizen zo verschanst.

Onder Meding's leiding ging het berg-op. De bergruggen lopen West-Oost, met vrij ruime dalen. Maar geleidelik werden de bergen hoger, de dalen dieper en enger. De weg liep langs afgronden, waarin men schuimende bergstromen zag. De paarden werden angstig en men klom te voet, zich vasthoudend aan de staarten der paarden. De bergstromen vallen alle in de Keurboomsrivier. De keurboom is de ‘Sophora of Podaliria Capensis.’

Hogerop groeide de ‘Protea grandiflora’. ‘Brunia’ en ‘Phylica’ stonden juist in bloei. Veel kevers kwamen op de geur af. Bijen maakten uit de ‘Brunia’ witte honig met dunne was-celletjes, die de Kolonisten als suiker gebruikten.

In Cloete's Kraal trof men de wagens aan. De reizigers vonden het er zó mooi, dat er de naam Diana's Bad aan gegeven werd en De Mist noteerde: ‘om het getal der Acteon's niet op een pas zo te ver-

[pagina 233]
[p. 233]

meerderen hadden onze meisjes de discretie van alleen haare voeten daar in te baden.’Ga naar voetnoot1)

29 Desember.

29 Desember. Na een rustige nacht hervatte men de klautertocht. Er was een rots, de Predikstoel genaamd en een prachtig dal, de Moordenaarskuil, door de Kolonisten zo genoemd, omdat het slepen van hout ervandaan uiterst vermoeiend was.

De Kommissaris-Generaal verdoopte het, naar zijn dochter, in Augusta's Rust. Er leefden nog buffels en olifanten. Kort nadat het hoogste punt bereikt was, kwam men aan het huis van Matthias Zondag, Avontuur geheeten.

30 Desember.

30 Desember. De Lange Kloof is een dal tussen twee parallellopende ketens, een halve mijl breed en, als men er het dal van de Kromme Rivier bij rekent, 40 geografiese mijlen lang, lopend van het Rode Zand tot de Algoa-baai, rijk aan water, zeer vruchtbaar en om het uur (dit was door het Goevernement voorgeschreven) een huis. De Kolonisten vonden die afstand tussen twee plaatsen te klein. Produkten waren er rozijnen,Ga naar voetnoot2) boter, zeep en huiden. Runderteelt was er hoofdmiddel van bestaan. De Kolonisten waren een goedaardig, stevig slag mensen, niet overdreven vroom, vrij beschaafd, in goeden doen, wat bleek uit hun woning, kleding en tafel. Terwijl twee dagen aan het herstellen der wagens besteed werden sprak De Mist met de Kolonisten, die hem bezochten en spoorde ze aan tot verdraag zaamheid en vrede. (‘Onze meisjes naaiden zelve voor de Dragonders elk een nieuw hembd’, tekent De Mist op.)

31 Desember.

31 Desember. Onder de ontevreden Kolonisten was Koenraad Buis, in 1795 een inwoner van Swellendam, een fel patriot en sterk gekant tegen het Oranjehuis. Toen de Engelsen kwamen, vluchtte hij naar de Kaffers, hetzij uit afkeer, het zij uit vrees voor straf. Bij de Kaffers kreeg hij invloed op de moeder van de toen nog minderjarige Gaika en zo had Buis gezag over de stam. Gaika's ooms waren hierover ontevreden en Lichtenstein vermoedt dat de Kafferinval, een jaar nadat Buis was uitgeweken zijn werk was, om de pretendenten Sambeh, Conga en Jaluhsa bezig te houden.

Generaal Janssens had Buis overreed tot terugkeer naar de Kolonie. De Mist sprak met Buis, een 7 voet lange man, sterk, bedaard, met een hoog voorhoofd, een soort Hercules, bescheiden in zijn spreken, zacht en vriendelijk. Hij vermeed over zichzelf en zijn be-

[pagina 234]
[p. 234]

trekking tot de Kaffers te spreken. Het vooroordeel bij De Mist verdween, maar vertrouwen deed men hem niet.

Ook was er een doofstomme, Gildenhuis, een knap sloten- en geweermaker. Hij had een eigen teken-taal verzonnen, b.v. de op elkaar gehouden duimnagels betekenden een Hottentot.Ga naar voetnoot1)

1 Januarie 1804.

1 Januarie 1804. Zondag werd nieuwjaarsdag naar 's lands gebruik gevierd met vreugdeschoten. De volgen de dag bezocht men Stephanus Ferreira op Klipheuvel. De pachthoeven werden armoediger,Ga naar voetnoot2) de plantegroei nam af.

2 Januarie.

2 Januarie. Bij veldkornet Rademeijer trof men een oude Pruisiese soldaat aan, Winnekes, die de zevenjarige oorlog had meegemaakt, te Wezel in bezetting liggend in een tweegevecht de zoon van een generaal had gedood, en via Holland bij de Oost Indiese Companjie gekomen was. Hij was nu invalide. Rademeijer liet hem bij zich wonen op zijn plaats ‘Louter Water.’ Daarna kwam het gezelschap op de plaats Krakeelrivier van de gebroeders Strijdom, bekende buffel en olifante jagers. Kort tevoren had Michiel Strijdom twee olifantstanden van 1½ centenaar gewicht verkocht voor driehonderd gulden. Hij vertelde hoe hij eens een wijijesolifant haar gekwetst jong op de tanden zag wegdragen.

Rademeijer had de reizigers gewezen op een graf van een Hottentot, die lang geleden zeer in ere geweest was. Elke Hottentot, die er voorbij ging legde er een vers takje bloemen op de ruwe hoop matig grote keistenen. De omtrek was twintig à dertig schreden. Lichtenstein ziet hierin een bewijs van hogere beschaving der Gonaqua-Hottentotten, dan die der andere stammen, daar hij ze elders niet gezien had.Ga naar voetnoot3) Ook vernam hij, dat onder de grond naast het lijk een opening met struiken werd opgevuld.

In de buurt van de Wageboomsrivier (de wageboom was een soort Prothea met hard, taai hout, geschikt voor het maken van wagens) woonde Andries Kritzinger, die bezig was zijn vernielde huis te herstellen. Overnacht werd in tenten op de verwoeste plaats van een zekere Olivier, die geheel verarmd was door de Kafferinval.

3 Januari.

3 Januari. De Lange kloof was men door. Nu begon het dal van de

[pagina 235]
[p. 235]

Kromme Rivier. Het huis van Matthias Zondag stond op de waterscheiding: ten Westen van zijn huis liepen beken en rivieren in de Kamnasie-rivier, die zelf weer in de Gaurits-rivier loopt, ten Oosten van het huis verzamelden de rivieren zich in de Kuga-rivier, die een tijdlang evenwijdig aan de Kromme Rivier loopt en zich dan met de Chamtoos-rivier verenigt.

De Kromme Rivier droeg de naam te recht. De weg liep er wel een keer of acht doorheen. Omdat de driften diep en gevaarlik waren, door losse stukken rots, had men hier en daar palmietbruggenGa naar voetnoot1) gemaakt, maar daar deze spoedig verrotten waren ze nog gevaarliker dan de rivier zelve.

Door een kreupelbos van ‘Protea conocarpa’ bereikte men 's avonds de plaats Jagers-bos van Ferreira, die ten dele door de Kaffers gespaard was. Hier zag het gezelschap de eerste Kaffers, 5 mannen en 3 vrouwen, behorend tot Conga's volk. Ze waren voor hun genoegen op reis, een aanwensel van de Kaffers om zich door de Kolonisten te laten onthalen, wat gebeurde, om erger te voorkomen. Een verbod om een vastgestelde grens te overschrijden erkenden ze niet; waartoe was het nodig vrede te maken als men zijn vrienden niet mocht bezoeken, zeiden ze. Grote horden trokken zo de Kolonie in en met grote vrijpostigheid namen ze wat ze niet ten geschenke kregen.

Het achttal was een armoedig zoodje, morsig en slecht gekleed. Drie hunner waren bastaards van Gonaqua en Kaffers. Tweespraken gebroken Hollands en vroegen om brandewijn. Deze werd gegeven, alsook een paar messen, kralen en knopen. Een voorstelling in het assegaai-werpen naar een schijf op zestig schreden gaf maar een treffer op dertig worpen; een spiegelgevecht met schilden, assegaaien en knopkiries had meer sukses. Hun zingen en dansen viel bij het gezelschap niet in de smaak. Een der vrouwen maakte van biezen een waterdicht mandje.

4 Januari.

4 Januari. De reis ging door het Hassegaai-bos en voor het laatst door de Kromme Rivier. In het open veld waren veel antilopen: dwerg antilopen (Antilope pygmea), hier ‘Oribi’ genoemd, woudbokken, reebokken en duikers. Weerontmoetten de reizigers geplunderde gezinnen, o.a. Jakobus du Plessis en de weduwe du Plessis. Op hun plaats Twee Fonteinen bij de Essebos-berg woonde een vrouw van nog geen dertig jaren die 350 pond woog. De Kommissaris-Generaal behandelde de klacht van een Hottentotse, Betje Daay tegen C. Schalkwijk, die haar een koe met kalf onthouden had. De Mist ver-

[pagina 236]
[p. 236]

maande de Kolonist en liet hem het verschuldigde geven. Voortaan moesten de Kolonisten huurkontrakten met Hottentotten sluiten in voorgeschreven vorm. Maar tevens strafte De Mist valse aanklachten van parmantige Hottentotten.

5 Januari.

5 Januari. Merkwaardigerwijs was het huis van Antony Michiel Ferreira zoon van Stephanus Ferreira, aan het Leeuwen-bos door de Kaffers ontzien. Het was een voorbeeldig gezin. De nog jonge echtgenoten met hun mooie kinderen waren stil en vroom; ze waren bemind bij hun slaven en Hottentotten. Op een wandeling zag Lichtenstein hoe een slang een muis hypnotiseerde. Ferreira leverde twee geweren over, afkomstig van Poolse deserteurs van het 9de bataljon, die in Februari 1803 waren weggelopen. Ze waren in 1801 uit Franse dienst overgenomen en ingedeeld bij de koloniale troepen. Ze meenden niet ver van hun vaderland te zijn. Van het piket werd een deel gevangen genomen, een deel door inboorlingen vermoord. Een vijftal was Oostwaarts ontkomen.

Men trok door de Zeekoe-rivier, werd door een onweer overvallen, en kwam aan de Kabeljauw-rivier bij de weduwe Kritsinger. Veldkornet Ignatius Muller leverde daar een nieuw span ossen. Veel gezinnen woonden daar, wier plaats door de Kaffers verwoest was.

Het land was hier effener. De grote bergketen der Zwarte Bergen loopt in zee, maar een zijtak gaat nog verder en bereikt langs de Van Stade-rivier de kust bij Algoa-baai. Uit dit gebergte ontspringt de Zeekoe-rivier die ook in zee loopt. De Kromme-rivier-baai is totaal onbruikbaar door de sterke branding.

Op de plaats van de weduwe Kritsinger zag men weer trekkende Kaffervrouwen; een ervan, van fraaie gestalte en rijk gekleed, was een zuster van het opperhoofd Conga.

6 Januarie.

6 Januarie. De Chamtoosrivier is heel gevaarlik; men zag graven van Engelse Dragonders, die er verdronken bij de doortocht Nu was de rivier uiterst laag door Westewind, die lage eb veroorzaakte.

Een troep Kaffers wachtte het gezelschap op, waar onder de vrouwen waren die men aan de Kabeljauwrivier gezien had. De Kaffers praatten op grote afstand, langzaam zingend, met de klemtoon op de voorlaatste lettergreep. Vroeger was de rivier de grens tusschen de Kolonie en Kafferland.

Door regens was dit land heel anders dan de Kolonie, grasrijk, met bossen en meren als een grote Engelse tuin. De aloë stond er prachtig in bloei, de ‘Schotia speciosa’ droeg purperen bloesems. In de verte was een kleine kudde olifanten. In het diepe dal stroomde de

[pagina 237]
[p. 237]

Van Stade-rivier. Het gezelschap kampeerde in het Galgebos. Veel verhalen hoorde men van Kolonisten, o.a. Ignatius Muller, die vertelde van Jakob van Reenen's reis in Kafferland en van Arie Prins' omkomen op de olifantenjacht, waar Muller bij was. Prins had verzuimd boven de olifanten te blijven en toen hij geschoten had haalde de olifant Prins van het paard met zijn slurf, slingerde hem naar boven en vertrapte hem. Men zocht de overblijfselen van het lijk bijeen voor de begrafenis, toen de olifant weer kwam aanstormen en opnieuw het lijk vertrapte. Een van de jagers schoot toen het beest dood.

Het gezelschap bereikte Muller's huis, Rietfontein aan de Rietrivier. Daar stonden reusachtige bomen, o.a. de ‘Euphorbia officinarum’ als een grote kandelaber, 30 voet hoog, met scherpe dorens. De Kolonisten geven er de naam aan van Noordse doornboom.

Muller en zijn vrouw waren heel hartelik. De meubilering was uiterst eenvoudig: een paar tonnen, een groot hakblok, een hoop droog brandhout, 'n paar tafeltjes, kisten en veldstoelen vulden het vertrek van 14 bij 20 voet. Twee versgeslachte en gevilde schapen hingen naast de haard, in de eene hoek was een broedende hen, in de andere een broedende eend. Een half dozijn honden en een zestal kinderen maakten veel leven. De Mist vond die drukte het penseel van Ostade waard.

Lichtenstein en andere ‘jonge lieden’ logeerden op een zoldertje als een duiventil. Veel rust had men weer niet, want midden in de nacht kwam een jonge Kolonist ter wereld, een neefje der Muller's, en hield de aanwezigen wakker.

De reis ging door naar Algoa baai waar in Fort Frederik kapitein Alberti kommandant was.Ga naar voetnoot1)

Lichtenstein, de jonge De Mist en Winter bleven achter om de twee uur ver gelegen loodmijn aan de Van Stade-rivier te zien. Deze lag bij de geheel verwoeste plaats van Christiaan Vogel. Een oude slaaf woonde in de ruïnen. Reeds in 1792 had Majoor Von Dehn er proeven genomen en uit een centenaar erts 50 à 60 pond lood en 14 lood zilver verkregen. De medicus Klaproth te Berlijn vond later 53,2% lood, 13,3% zwavel en sporen van zilver. Janssens liet Baron Von Dankelmann een onderzoek instellen, die tot ongeveer hetzelfde resultaat kwam. Maar de ontginning bleek te kostbaar. Lood uit Europa kwam goedkoper uit.

[pagina 238]
[p. 238]

Te Rietfontein teruggekeerd zag Lichtenstein veel Kaffers. Hij vertelt hoe ze het wild verdelgden, door er drijfjachten te houden. Ze omsingelden een woud, lieten op een bepaalde plek het wild voorbijgaan, waar de beste assegaai- en kirie vechters wachtten. Ze jaagden niet om het vlees, maar om de huiden. Dit was grote schade voor de Kolonisten, die wild aten om vee voor de verkoop te sparen.

Een ‘officier’ (indoena) van Conga bracht het bevel over dat alle Kaffers met hem over de Grote Visrivier zouden trekken, volgens de overeenkomst met Gaika gesloten. Deze Kaffer droeg een mantel van pantervel, ivoren ringen aan de bovenarm, een jakhalsstaart aan de knie en een bosje quagga-haren als hoofdsieraad. Als de meeste Kaffers was hij pokdalig, opvallend lelik, maar zeer intelligent. Hij noemde zich Oemloengo.

De weg naar Algoabaai was een dorre vlakte en de tocht door het dikke zand was zeer vermoeiend. Op een der laatste heuvels lag Fort Frederik, door de Engelsen gebouwd in 1799, een vierhoekig blokhuis, omgeven door een vierkante wal, waaronder weer een dichte rij palissaden was en een droge diepe gracht. Acht twaalfponders bestreken het strand. Verder waren er kazernen en magazijnen en bij de drift van de Baak-rivier een houten blokhuis, dat door de Engelsen te Kaapstad was gemaakt en hier inelkaargezet, na transport over zee. In het Fort was een kruitmagazijn, waarin 2000 pond kruit konden worden geborgen.

De bezetting was er pas: 80 man van de jagerkompagnie van het 5de bataljon Waldekkers, meest jagers en houtvesters uit Waldeck en Lippe, onder bevel van de ijverige Alberti. In Algoa-baai lag het eilandje Santa-Cruz, een kwart mijl van het strand, vol robben en pinguins. Het gebied was van belang als grensdistrikt tegen de Kaffers. Het Goevernement had de plaats van de weduwe Schepers bestemd als drostdij en het er zich om vormende dorp zou de naam Uitenhage krijgen, naar de familienaam van de Kommissaris-Generaal, Uitenhage de Mist. Alberti is er landdrost geweest, zolang de Kolonie Hollands was.

Vijf dagen bleef De Mist aan de baai om met Kafferhoofden over de gesloten vrede te spreken. De zendeling Van der Kemp, die te Bethelsdorp, zo genoemd met toestemming van Generaal Janssens, een zendingstatie had opgericht, kwam zijn opwachting maken. Op het heetst van de dag kwam hij in een wagen, getrokken door vier magere ossen. Hij zat blootshoofds, gekleed in een versleten zwarte rok, vest en broek, zonder halsdoek, das of kousen. Veldschoenen

[pagina 239]
[p. 239]

als de Hottentotten droeg hij. De Mist trad hem tegemoet, Van der Kemp klom van de wagen en naderde langzaam en statig. De lange magere gestalte, het eerbiedwekkend gelaat met de vurige ogen, maakten een diepe indruk op de aanwezigen. De zendeling sprak als groet een kort gebed uit, zegende het gezelschap en smeekte Gods bescherming af voor de verdere reis.

Het was 36 jaar geleden dat De Mist als student in de rechten en Van der Kemp als luitenant van de dragonders elkaar te Leiden gekend hadden. Hij vertelde veel over de Kaffers. Na de maaltijd, door Van der Kemp met een lang gebed geopend ging de gast met zijn mede-zendeling Read terug naar Bethelsdorp.

Twee dagen later bracht De Mist een tegenbezoek te Bethelsdorp. Het zag er treurig uit: op een uitgestrekte vlakte, waar geen enkele boom stond, stonden veertig of vijftig kleine hutten als halve bollen. In het midden was een grotere hut, met een stroodak, als kerk dienend. De zendelingen woonden evenals hun gemeenteleden. Alles zag er vervallen, slordig en armoedig uit. Het 250-tal leefde van ondersteuning uit Engeland en Holland, wat veeteelt en van de jacht. Geen wonder dat de Kolonisten spottend Bethelsdorp tot Bedelaarsdorp maakten. Van der Kemp was te veel geleerde, te weinig prakties man.

Later is Van der Kemp, in 1805, naar Kaapstad ontboden, beschuldigd van opruiing. De komst van de Engelsen in 1806 maakte een einde aan het proces. Toen Van der Kemp te Kaapstad was, bezocht Lichtenstein hem dikwels. Van hem leerde Lichtenstein veel over de Kaffers.Ga naar voetnoot1)

13 Januari.

13 Januari. Het gezelschap verliet Algoabaai op 13 Januari. Alberti en 15 Waldeckse jagers gingen mee. Langs het strand gaande trok men door de Kleine Zwartkopsrivier, die droog was, tot de plaats van de weduwe Van Royen. Haar man was in de laatste oorlog door een geweerkogel gedood. Het huis was verwoest, niet de molen, die nu tot woning diende. Veel kolonisten sloten zich bij de karavaan aan, om hun verlaten huizen te gaan betrekken. Bij hen was veldkommandant Rensburg. Voorbij Van Royen's plaats was de Grote Zwartkopsrivier nauweliks 1 voet diep. Het pad ging door een bos van bloeiende mimosa. Na een klein uur zag men de grootste zoutpan die in Zuid-Afrika is. Zout hiervandaan bracht men zelfs per schip naar Kaapstad. De korst was zo dik, dat een mens er op kon staan. Veel dode

[pagina 240]
[p. 240]

insekten vond men in het zout. Er waren veel spekbomen (Portulaccaria afra), 12 à 15 voet hoog, met lila-achtige bloesems.

Gekampeerd werd bij de Koega-rivier, waar veldkornet Muller al acht dagen bezig was geweest om alles in gereedheid te brengen voor de verdere tocht. Voor zich had men een hoogvlakte, links de Winterberg en Elandsberg. De Zondagsrivier was door regen gezwollen. Er was een vrij grote troep Kaffers. In het veld lag een slapende Hottentot met een stok met een lap eraan rechtop naast zich, om opgemerkt te worden. Hij bracht bericht van de Kafferhoofden: Ze zouden aan de Bosjesmansrivier het gezelschap opwachten.

In de Quagga vlakte waren troepen van wel 100 quagga's; ook veel springbokken met hun sierlike horens, cornua lyrata. Men passeerde de heuvel waar generaal Van de Leur vier jaren geleden door de Kaffers was ingesloten en ontzet door Van Rensburg. Een hele kraal was aan het verhuizen met hun vee, pakossen en matten.

De hitte was onverdraaglik en van vliegen had men veel last. 's Nachts zag men prachtige mestkevers (Copris hamadryas), die een eigenaardig snorrend geluid gaven.

16 Januarie.

16 Januarie. Honderd dagen was men nu al op reis, een afstand van 500 uren gaans was afgelegd. Het aantal rustdagen was veertig.

18 Januarie.

18 Januarie. Een bode bracht bericht dat de Kafferhoofden nog op de jacht waren; blijkbaar zagen ze op tegen een samenkomst. Daarom trok men over de Bosjesmansrivier en langs het Assegaaibos naar de naaste bron, het Hofmansgat; toen door de Nieuwjaarsdrift naar Dirkskraal, en de Kleine Visrivier, die vol water was door onweersbuien.

Van Rensburg kreeg hier het treurig bericht dat een wolkbreuk zijn oogst van 350 schepels had weggespoeld, dat van zijn buurman Van Aart 3300 schapen waren verdronken en dat uit een ander huis een kind in de wieg was weggedreven. Die rampen waren gebeurd op den dag dat het gezelschap bij de Kabeljauwrivier een onweer meemaakte.

Er woei een sterke wind, zodat de tenten bijna omver gingen. Links zag men het gebergte van Achterbruintjeshoogte, vooruit dat van het eigenlike Kafferland. De jagers hadden hier olifantsgeweren, waarvoor ze kogels gebruikten van 5 of 6 in een pond, ⅔ lood, ⅓ tin.

Modderfontein was de hoogstgelegen plaats van het distrikt Achterbruintjeshoogte, waar de weduwe Bauer woonde. Daar men acht dagen geleefd had op beschuit en vlees waren melk, boter en groenten nu heel welkom.

[pagina 241]
[p. 241]

Er kwam bericht van Gaika. Hij liet vragen of de Kommissaris-Generaal een paar dagreizen de Visrivier af wilde komen, want hij was op het oorlogspad en durfde zijn volk niet te verlaten. Hij beloofde met zijn volk naar Hermanuskraal te komen. De Mist vond het bericht verontrustend. 's Nachts zond hij ijlboden uit en de volgende dag waren een veertigtal Kolonisten opgekomen. De dames gingen onder bescherming van Van Rensburg naar een hoeve te Achterbruintjes hoogte.

Onder een afschuwelike hitte, terwijl er een sirocco woei, reed men 10 uren lang door naar de Grote Visrivier, een halve mijl beneden de plek waar de Kleine Visrivier er in valt Daar lag de ruïne van Du Prez' plaats. Er waren veel schorpioenen en een soort vergiftige spinnen, Solpuga's waarvan de grootste wel vier duim lang waren. De streek was biezonder rijk aan wild, soms zag men kudden van 2000 stuks. Lichtenstein had er een gevaarlik avontuur toen zijn hengst ervandoor ging en te midden van een kudde quagga's kwam.

Snel gingen de reizigers verder door de Israelietiese Kloof, waarvan Kolonisten meenden dat de Israelieten er door trokken Eindelik kwam men op Hermanuskraal, maar Gaika was er niet. Wel kwam een bode hem vriendelik verontschuldigen: zijn hulptroepen van de Tamboekie's waren nog niet gekomen en zo verzocht hij dat de ‘Grote Baas’ van het Christenland nog één dagreis verder Kafferland wilde binnentrekken. Jaloesah was op mars om zich aan Gaika te onderwerpen. Dan zou men tezamen Sambeh aanvallen. Men vroeg de boodschapper hoeveel volk Gaika had; hij stak een rechte vinger op, Gaika's volk, een gekromde, Gaika s vijanden, slechts de helft in aantal.

Gaarne had De Mist Gaika ontmoet, maar voor het prestige ging dit niet. Ook kwam er gebrek aan brood en voor de paarden was slechts voor twee dagen voer.

De Kommissaris Generaal liet weten dat hij gewoon was stipt zijn woord te houden, dat het hem van Gaika tegen viel, dat hij het niet deed. De geschenken zou hij weer mee terug nemen en hij sprak de wens uit dat Gaika zijn vijanden zacht zou behandelen De boodschapper was zeer terneergeslagen en bevreesd dit antwoord over te brengen.

30 en 31 Januari.

30 en 31 Januari. Men ging terug naar Modderfontein in Achterbruintjeshoogte en vond op 31 Januarie de dames op de plaats van Barend Greiling bij de Bosberg. Vroeger woonde er een Hottentot, door reizigers Bruintje genoemd. Het distrikt was verarmd

[pagina 242]
[p. 242]

doorde Kafferinvallen, en van Boesmans had men nog veel te lijden.

2 Februarie

2 Februarie In Noordelike richting trekkend passeerde men de Vetkuil en de Blijde Rivier, waarin geen water was. De hoeve van Karel Erasmus lag aan de Vogelrivier. Tegen de bergen waren veel vuren van Boesmans. Lichtenstein verbaast er zich over dat Kolonisten te midden van zoveel gevaren willen leven. De schapeteelt was gemakkelik en voordelig Voor 400 schapen kreeg een Kolonist ruim 1000 gulden en van 2000 schapen had men soms 1000 lammeren, zonder dat het de eigenaar veel werk gaf. Hij merkt, na een uitvoerige beschrijving van het karakter der Boeren op: ‘Het karakter toch van een volk heeft het zich zelf niet gegeven, maar het is door de natuur van het land, dat hij bewoont, en door de geschiedenis zijner voorvaderen gevormd.’

De troep ging door de dorre vlakte van het distrikt Camdeboo, dat ten Westen verloopt in de grote Karroo. Het was in de barre zon, zonder de minste schaduw, erg afmattend voor mensen en paarden. De Afrikaanse paarden zijn niet sterk, maar wel taai. Zo nu en dan moet men het zadel afnemen om ze te laten rollen. Zo bestond de welkomsgroet: ‘Zit af, mijnheer, laat rollen’, als men op een plaats kwam. Een slaaf liet het paard koud stappen en darna vrij om te rollen.

Bij de Melkrivier woonde Koert Grobbelaar, waar men logeerde, en daarna, na een dag rust, bij maneschijn naar Graaff-Reinet trok. Des morgens kwam de Spandauberg in zicht, zo genoemd door een oude Pruis, die in Graaff-Reinet woont, omdat de berg met zijn bijna ongenaakbare top hem een natuurlike vesting leek, als Spandau.

Veldkommandant Gerotzver welkomde als landdrost, met de heemraden, de reizigers. Ze droegen korte wambuizen, lange broeken en een degen opzij. De Bataafse vlag woei er en 21 saluutschoten vuurde men uit drie kleine stukken.

Het dorp geheten naar Gouverneur Van de Graaff en zijn vrouw Reinet had een vrij brede lijnrechte straat, met twintig huizen-en-tuinen, z.g. erven. Er woonden smids, schrijnwerkers en kleine winkeliers. De woning van de landdrost was de oudste en slechtste, hoewel pas acht jaren geleden voor Goevernementsrekening gebouwd. Dan geeft Lichtenstein een uiteenzetting van de politieke twisten en de poging om onder invloed van vreemden als Pisani en Delport de Franse Revolutie te imiteren en zich tegen de Oranjes te verklaren. Het Goevernement te Kaapstad had geen troepen ter beschikking om die tegen de rebellen te zenden, daar elk ogenblik een Engelse

[pagina 243]
[p. 243]

overval verwacht werd. De Engelsen namen de Kaap, om die voor de Prins van Oranje te bewaren, maar ze eisten de eed van trouw aan Zijne Britse Majesteit. De Graaff-Reinetters weigerden die af te leggen. In 1798 begonnen velen een opstand, die onderdrukt werd. Sommige rebellen werden als gevangenen naar Kaapstad gevoerd, anderen weken uit naar Kafferland De vrede van Amiens bracht algemene amnestie Generaal Janssens had de treurige toestand van Graaff- Reinet gezien, De Mist benoemde Stockenström, tevoren sekretaris van Swellendam, tot landdrost, liet weer herstellen wat beschadigd was tijdens de gevechten, en liet de ruïnes van de kazernen opruimen.

De plaats van het dorp was gekozen omdat er altijd water was. Lichtenstein vond in bijna elk huis zieken van rode loop, oogontstekingen, uitslag, enz.

Lichtenstein's reis van Graaff Reinet naar de Kaapstad levert niets biezonders op. De weg ging over Matjesfontein, Jacobus Olivier's plaats ‘Houd Constant’, Rhenosterfontein van Barend Burgers en de Buffelsrivier. Aan de rechterhand zag men de Kompasberg, in 1778 door Goeverneur Van Plettenberg en Gordon beklommen. Ze hadden deze naam gekozen, omdat die berg diende ter orientering bij het maken van een kaart. Volgende stations waren Rietvallei. Brakfontein, Toverfontein (de wonder-bron, die alles vruchtbaar maakt), Karreebosch, Waaifontein. in de buurt waarvan men veel wild zag, o.a. struisvogels en quagga's bijelkaar, herinnerend aan Xenophon's opmerking dat in Syrië struisvogels en wilde ezels bijeen waren.Ga naar voetnoot1) Men zag een leeuw, maar die ging geeuwende weg. Niet altijd waren ze zo rustig. Tjaard van de Wall, dezelfde die tegen de Kaffers sneuvelde en zijn broeder Johannes waren samen bij de Sneeuwbergen op de leeuwenjacht. Johannes, te paard zijnde, werd door een leeuw besprongen en gebeten. Tjaard schoot toen de leeuw door de kop. Een ander avontuur liep treuriger af. Een zekere Van Rensburg werd door een leeuw in zijn lichaam gebeten. De aangevallene trok zijn mes. doodde de leeuw, maar stierf zelf aan bloedverlies. Men telde er drie soorten leeuwen: de kleine donkerbruine, met weinig manen, de felste, dan de grote vale met sterke manen, en ten derde de lichtgele met zware manen, die zeer laf was. Men sprak Abraham de Klerk, die woonde bij de bronnen

[pagina 244]
[p. 244]

van de Ghamka of Leeuwenrivier; hij bezat 8000 schapen. Hij had 31 leeuwen en 9 panters gedood. De 46 jarige was een moedig man, maar in huis was zijn 75-jarige moeder baas. Ze zei: ‘Mijn zoon is kommandant in het veld, maar hier kommandeer ik, en zal dat doen zo lang ik leef.' Ze was van het krasse slag als Gerotz' vrouw, die te paard met slechts één Hottentot bij zich, de Boesmans, die haar vee stalen, had nagezet, gevochten en geschoten had en ten slotte het vee had teruggebracht. ‘In het algemeen moet men zeggen, dat de Afrikaansche vrouwen even zoo moedig en welberaden in tijd van gevaar zijn, als zij, aan hare theetafel zittende traag en gevoelloos schijnen te wezen, terwijl het niet veel moeite kost, vooral sedert den laatsten oorlog met de Kaffers, menigvuldige voorbeelden van heldenmoed bij haar aan te treffen,’ zegt Lichtenstein.

Op De Klerk's plaats in de Hooivlakte bleef men drie dagen om dépêches te schrijven en kwam na een reis van vijf dagen langs de Chamka via Holdrift, Koedoeskop, Remhoogte en Blauwe Krans bij de Zwarte Vallei op de plaats Kweekvallei van Samuel de Beer, die veldkornet was Een twintigtal Kolonisten waren gewapend als erewacht opgekomen. De Beer had als officier een bontbeschilderde leren riem en een sabel Twee knaapjes speelden opfluiten het ‘thans ook in Afrika sedert eenige jaren bekende volkslied: ‘Schep vreugd in 't leven’. Van het huis woei de Bataafse driekleur Binnen deed De Beer zijn riem af, om nu als gastheer De Mist welkom te heten. Een heerlik maal wachtte het gezelschap, met groenten en vruchten. Door De Beer gestookte brandewijn had een nare bijsmaak. Lichtenstein's vriend Polemann, een bekwaam scheikundige, maakte door nieuwe distillatie er goede cognac van.

De Beer was in De Paarl geboren en opgevoed. Hij had een goed verstand, maar zijn buren vonden hem onverdraagzaam en heerszuchtig. Hij was zeer godsdienstig, maakte mystieke gedichten en anagrammen op namen van vrome mannen. Zijn kinderen gaf hij namen van beroemde Fransen.

29 Februarie.

29 Februarie. Voort trok men langs de Zwarte Berg, verliet de Chamka, ontmoette de Kolonist Otto bij de nu droge Katrivier. De Hottentotten bepaalden afstand door te zeggen: ‘Daar zal de zon staan als ge er komt’. Men bezocht niet de plaatsen van de weduwe Van der Burg en de Deen Nielsen, die etheriese olie uit oranjeappelen trok en pepermunt-, anijsolie en venkel bereidde.

De rivier de Dweika werd bereikt, de grens der distrikten Stellenbos en Graaff Reinet. Het wild was nu zeldzaam: zebra's, bonte-

[pagina 245]
[p. 245]

en reebokken zag men bijna niet meer en de ‘voor het overige bijkans geheel en al verdelgde blauwe bok’ (antilope leucophaea). Men ging langs de uitspan Wolvefontein, Geelbeksfontein, de Zoute Vlakte, Rietfontein, Pienaarskloof, Klipfontein, De Draai, van Kolonist Beck, in de Konstapelsvlakte. Naast het huis kruist de weg naar de Heksrivier die van 't Koude Bokkeveld naar de Konstapelsvlakte. Daarom heet de streek het Kruispad. Door de bergengte ‘de Straat' kwam men in het dal van de Heksrivier en, daar men wegens de hitte 's nacht reisde, 's morgens van 7 Maart bij Wouter de Vos op Buffelskraal, een mooie plaats. Het Heksendal is zo genoemd wegens de verborgen ligging. Na anderhalve dag rust zag men de hoeve van Jordan, waar heerlike Maderawijn vandaan kwam, daarna de Vendutiekraal, van Roelof van der Merwe. Hij had nu zijn derde vrouw, zij in hem haar derde echtgenoot; de 9 kinderen waren van vijf verschillende paren ouders. Hier at men het nationale gerecht ‘kalebasbreedi’, gekookte kalebassen, fijngehakte uien, gezouten zeevis en Cayennepeper. Het Madagascarse woord breedi voor spinazie was door slaven in Afrika ingevoerd voor gerechten als kool enz.. die men met rode peper at.

Door de Kloof van de Heksrivier kwam men bij Pieter du Toit. In deze streek heet bijna iedereen Du Toit en is het nodig bijnamen te geven. De gastheer heette in de wandeling naar zijn plaatsnaam: Pieter Roodewal. Lichtenstein somt de reeks gerechten op, die bij de maaltijd op tafel kwamen:

Vleessoep, gekruid met rode gember, kurkuma en tamarinde, waarbij drooggekookte rijst werd opgediend.

Zeevis en gekookt rundvlees, met veel atjar en sambal erbij.

Gebraad, een geheel speenvarken, een kalkoen, een stuk wild, met 6 à 8 schoteltjes konfijt erbij.

Een pastei van gevogelte.

Vruchten.

Achter de gasten stonden slaven met waaiers van struisveren, om de vele vliegen weg te jagen. Voor en na de maaltijd kreeg men water om de handen te wassen.

De reis-kring werd gesloten op de plaats De Liefde, die 2 Desember door het gezelschap verlaten was. Langs 't Rode Zand, De Paarl waar plaatsnamen der Hugenoten herinnerden aan die uit het Beloofde Land, ‘dewijl zij hier zelfs hun Kanaän zochten’, en waar de pasvoltooide kerk, gebouwd door Majoor Kuchler, bewonderd werd kwam men te Stellenbos, waar Landdrost en Heemraden met een

[pagina 246]
[p. 246]

kompanjie burgerkavallerie De Mist verwelkomden. Lichtenstein woonde deze intocht niet bij. Hij had van een bode vernomen dat zijn vriend Leiste op Gelukwaard aan de Vierentwintig rivieren ernstig ziek lag Bij het terugkeren verdronk Lichtenstein bijna in de Bergrivier, enige uren beneden De Paarl, bij de Burgerdrift, doordat zijn paard struikelde. Leiste's slaaf redde de medicus.

Stellenbos vond hij eer een kleine stad dan een dorp, met drie lange zeer rechte evenwijdig lopende straten en veel dwarsstraten. De huizen waren met stro gedekt. Eikebomen stonden langs de straten. In de Landdrostwoning was de vergaderzaal en bewaarde men de archieven. De Kerk, gebouwd in 1722, was niet zo mooi als die te De Paarl en Rodezand Er was veel middenstand, weinig gegoeden woonden er. Handel was er niet en slaven waren er zeer duur. Er waren een paar herbergen voor reizigers die uit Kaapstad kwamen, waar ze als gast ontvangen werden tegen zes gulden per dag. Dan had men alles inbegrepen, behalve Europese wijn. Herbergiers waren de Engelsman Caldwell en de Hes Wolfrum.

Op deze plaats zag men een tiental kamferbomen. die Van der Stel nog zou geplant hebben. Ze dreigden van ouderdom te sterven en nieuwe teelt gelukte niet. Men at er bessen, arbitersgenoemd. (‘Arbutus Unedo’). De wijn in het Stellenbos-distrikt was goed, uitwendig leek de streek welvarend, maar de landgoederen waren met veel schulden bezwaard.

23 Maart

23 Maart Na een verblijf van enige dagen, besteed aan uitstapjes en vergaderingen, vertrok men naar de Kaapstad, waar Generaal Janssens een half uur voor de stad de Kommissaris Generaal verwelkomde en men de 21 saluutschoten hoorde.

Zo was de reis volbracht in 167 dagen, bijna 400 mijlen waren afgelegd of 842 uren gaans volgens De Mist's nauwkeurig bijgehouden lijst in:

‘Memoranda van de Kaapsche Landreize. 1803.’Ga naar voetnoot1)

Uuren door mij tepaard afgelegd op de reize naar de binnenlanden van Africa.

De uuren worden hier gerekend, zo als men die met een Ossewagen aflegt - nagenoeg gelijk met de Nederlandsche uuren gaans.

[pagina 247]
[p. 247]

1803.
Octob.

9. Van de Kaap na de Klaver valley 14
12. Van de Klav. valley na de Uilekraal 8
13. Van de Uilekraal na Stofberg 14
16. Van Stofberg na I. Lanbuken 10
18. Van Lanbuken naar de Helena Baay 5} 5} 10
19. Van Lanbuken naar F. Kirsten 1
20. Van F. Kirsten naar I. Ras 10
 
21. Van J. Ras naar H.C. Leiste 10
24. Van H.C. Leiste naar Wede. Koetse 12
25. Van de Wede. C. naar G. Rossauw 7
26. Van G. Rossauw na H. Van Zijl 8
27. Van H. Van Zijl na Herm. Louw 8
28. Van H. Louw na Abr. Mouton 10
29. A. Mouton naar Jacob Louw 16

Novemb.

  Transport 138
2. Van J. Louw naar Jan Straus in de Hantem ‘Matjes F 8
3. Van J. Straus naar Jan van Wijk 7
Veld-commandant
4. Van J. Van Wijk naar H. Gous 4
5. Van H. Gous naar Juffr. Steenkamp 10
6. Van J. Steenkamp naar J.A. Louw 4
8. Van J.A. Louw naar J. Nel 6
10. Van J. Nel naar Okker Koetsé 10
11. Van O. Koetsé na J. Visscher 8
12. Van J. Visscher naar Ant. Olivier 9
13. Van A. Olivier naar J. Visscher 8
Over de Komberg
15. Van J. Visscher naar Brandvalley 7
16. Van Brandvalley naar Smitswinkel 6
17. Van Smitsw. naar Plat Fontein 8
  _____
  233

[pagina 248]
[p. 248]

1803
November

  Uurengaans
Transport 233
18. Van Plat Fontein 's nagts naar Veld-Cornet Bruwerts - op de Uitkomst 9
19. Van Bruwerts naar Veld-Cornet Hugo Elandsvalley 8
20. Van Hugo over Schurfdenb. en Witsenb. op het Roode Zand 8
  _____
  Eindigt reize door 't Noorden 258

Decbr.

1. Van 't Roode Zand na Hugo aan Brede Rivier. Liefde/Eigend. 7
2. Van Hugo na Dan. du Toit in de Goudenie 8
3. Van D. du Toit - Warm Bad 4 } 9
  Warm Bad - J. v.d. Merwe 4½ } 9
4. Van J. v.d. Merwede na Bav. Kloof 8
5. Van Bav. Kloof na Zoetemelksvalley bij Teunis 7
7. Van Teunis naar W. Holthausen 8
op de van der Walskraal
8. Van W. Holthausen naar Zwellendam 12
 
13. Van Zwellend. naar P. de Prez 14
14. Van P. de Prez naar Kobus du Prez 5
15. Van K. de Prez naar Hannes Rensburg 6
16. Van H. Rensburg naar Wed. C. Botha 10
17. Van Wed. Botha bij Abue in de Mosselbaai 9
19. Van de Mosselbaai na Wede. Ter Blans 8
20. Van W. Terblans na Sebastiaan Vent Posth. in het Auteniqueland 8
22. Van Seb. Vent na Janssen Weyers 9
23. Van J. Weyers na P.T. Blans 5
24. Van P. Blans na Medink Posthouder in Plettenbergsbaai 10
28. } Van Plettenbergs Baai na Lange Kloof bij Zondag 18
29. } Van Plettenbergs Baai na Lange Kloof bij Zondag 18

1804.
January.

1. Van M. Zondag na Steph. Fereira 8
2. Van St. Fereira naar O. Olivier 7
3. Van O Olivier naar Ign. P. Ferreira 8
  _____
  442

[pagina 249]
[p. 249]

  Transport 442
4. Van Ign. P. Ferreira - Jacob du Plesis 9
5. Van J. du Plesis - Wed. Kritsinger bij de Kabbeljauws R. 8
6. Van Wed. Kritsinger - Ignatius Muller 10
7. Van Ignat. Muller - Algoa-Baay 8
13 Van Algoa-Baai na bij de Goeka R. Camp 7
14. Van Goeka R. bij de Zondags R. een uur boven de drift 7
15. Van daar tot aan Bosjesmans Riv 9
  16. 17. Wagten naar de Caff. Capit  
  _____
16. Heden is de 100ste dag onzer reize en het 500ste uur.
Doch alzo wij 41 dagen gerust, en dus alleen 59 - gereisd hebben hebben wij door elkanderen daags 8½ uur afgelegd.
18. Van Bosjesmans R. tot aan Hofmansgat Camp 7
19. Van Hofmansgat tot Dirkskraal over het Zwarte Water 6
20. Van Dirkskrael tot Kleine Visch-Rivier 6
21. Van Visch Rivier tot de Modder Fontein 6
  _____
  Transport 525 uuren.
23. Terug naar Gaika van Modder Fontein, over de plaats van Veldbron, een uur lager bij de K. Visch Rivier campeeren 8
24. Van daar een dagreize verder terug Oostwaard aan op de verbrande plaats van Hermanus de Prez aan de Groote Vis Rivier 10
25. Van daar tot aan Hermanskraal aan dezelfde Rivier alwaar ik nader Bode aan Gaika zende en ruste d. 26. 27 16
28-30. Dezelfde weg terug tot aan Modder Fontein 34
31. Van Modder Fontein tot B. Gryling 7

Febr.

2. Van B. Grijling tot Erasmus Vogel R 10
3. Van Vogel R. tot Koerts Grobbelaar Melk R 10
4/5. 's nagts van Melk R. tot Graaf Reinet 10
13. Van Gr. R. na Gerrit Olivier 9
14. Van G. Olivier bij B. Burger Heemraad 8
15. Van B. Burger na Car. Van Heerde 8
16. Van C. Van Heerde na Karrobosch camp. aan Buffelrivier 9
17. Van Karrobosch na Zoutrivier 9
18/19 's nagts. Van Zoutrivier na Abr. de Klerk Veld Commandant 12
  _____
  685

[pagina 250]
[p. 250]

  Transport 685
21/25. Van de Klerk door de Karro naar Zwartberg. 5 schoften bij S. de Beer 32
29. Van de Beer na Katte Kraal 5

Maart.

1. Van Kattekraal naar de drift in de Dwijka Rivier 6
2. Van Dwijka R. naar Wolve Fontijn 8
3. Van Wolve F. naar Geelbeks Font. 7
4. Van Geelbeks F. naar de Zoute vlakte bij Joh. Kruger 5
5. Van de Zoute vlakte naar de Riet Fontein 10
 
6/7. Van Riet Fontein naar Hex Rivier bij Wouter de Vos 's nagts 18
8. Van W. de Vos naar Roelof v.d. Merwede 4
  _____
  780
 
9. Van R. v.d. Merwede door de Kloof der HexRivier naar P. du Toit 7
10. Van P. du Toit naar den V. Cornet P. Hugo 6
11. Van P. Hugo naar 't Roode Zand 5
15/23. Van 't Roode Zand over de Paarl, Drakenstein en Stellenbosch weder naar de Kaap 32
  _____
  Totaal 830 uuren.
17. In Stellenbosch.  
18. Zondag in de kerk.  
19. Maandag vergadering.  
20. Na de kloof en terug 12
21. -  
22. Dond. Vergad.  
23. Vrijdag entree in de Kaap.  
  _____
  Geheel 842

voetnoot1)
Zie Reizen in Zuid-Afrika, II, bl. 167-190.
voetnoot1)
De Mist behandelt in zijn Rapport ... nopens het eventueelbestuur van de Kaap de Goede Hoop in § 33 deze kwestie: ‘Maar hier moeten wij de gevoeligste afkeuring geeven aan het ongehoordst Asiatisch Despotisme, dat sedert lang aan de Caab heeft plaats gehad en dat wy ons niet begrijpen kunnen hoe het immer eenig stilzwijgend aveu van het voorig Bestuur heeft kunnen obtineeren Men mogt naamentlijk in de Landdistrieten immers zeker niet in dat van Graaf Reinet een huwlijk aangaan zonder dat de jong verloofden daartoe vooraf in persoon een reize naar de Caabstad deeden, om zich aan den Gouverneur te vertoonen en tegen betaaling van zekere kosten zijne genadige toestemming tot het voorgenomen huuwlijk te vraagen en te verkrijgen. Ook dit maakten de Ingezetenen aldaar balstoorig-het gaf hun het levendigste gevoel van het vernederendst lijfeigenschap, gelijk zulke verplichtingen in de onbeschaafde midden-eeuwen ook alleen aan de bewooners der mala feuda hofhoorige en keurmeedige vasallen wierden opgelegd. Zij schrikten tegen de kosten en moeilijkheid van eene reize van 200 uuren ver, die, uit hoofde van watergebrek noch maar in sommige tijden van het jaar konde worden ondernomen, en de Bruid was of wierd geduurende de reis doorgaans reeds vrouw en aanstaan de moeder, voordat dit hooge consent gegeven wierd.
Wij schaamen ons zulk een schandelijk inkruipsel langer te beschouwen. Menschheid, staatkunde, eerbied en liefde voor de zwakke sexe, alles roept om een daadelijke afschaffing van zulke volks-verwoestende inkruipselen; en dat die afschaffing eene der ingredienten uitmaake van de eerste te doene Proclamatie, door de eventueele Commissarissen o Gouverneur, als een proeve van het nieuw systema, van een nieuw Gouvernement in het Moederland.’ Maandag 8 Maart 1802 werd naar aanleiding van De Mist's Rapport een besluit geslagen door het Staats-Bewind der Bataafsche Republiek.

voetnoot1)
Een Wouter Cornelisz. Mostert van Utrecht, busschieter, ontving een vrijbrief 15 April 1657. De vestiging der familie dateert van 1672.
voetnoot2)
Hier kocht De Mist van een zekere Du Toit een mooi jong paard voor 170 rijksdaalders ‘Mijn dochter dooptehet Hazard.’ De Mist, M. De vestiging der familie Du Toit dateert van 1688.

voetnoot1)
De vestiging der familie De Wet dateert van 1695.
voetnoot2)
Willem Schalck van der Merwe van Broek, busschieter, ontving een vrijbrief 5 Mei 1661. Zie: Godée Molsbergen. De Stichter van Hollands Zuid-Afrika Jan van Riebeeck Amsterdam. S.L. van Looy 1912. bl. 120.

voetnoot1)
‘Herneuter-messe’ worden nog in Zuid-Afrika gebruikt. (vgl. G. Preller's Piet Retief. Pretoria. 1908 bl. 150).

voetnoot1)
Zie Reisen in Z.A. 1. bl. 11. noot 3. 3, en Dr. E.E. Mossop, Old Cape Highways, Maskew Miller, Ltd. Cape Town. de foto tegenover p. 108.

voetnoot2)
De vestiging der familie Holzhausen dateert van 1733.

voetnoot3)
De Mist merkte op dat die rivier ‘waarschijnlijk daarom dien naam ontvangen heeft. omdat ze niet op zichzelve eindigt’. Het gezelschap had wat gerust op de plaats van Stein ‘het Voorhuis bij de Leeuwenrivier’, twee uur rijdens van Swellendam.
voetnoot1)
Hij was de eerste Goeverneur, die in Zuid-Afrika geboren was.
voetnoot2)
De vestiging der familie Faure dateert van 1714.
voetnoot3)
De Mist, M.
voetnoot1)
De vestiging van de familie Hop dateertvan 1715.

voetnoot1)
De vestiging der familie Marks dateert van 1740.
voetnoot1)
De vestiging der familie Stockenström dateert van:

voetnoot1)
De Mist merkt op dat ‘Hottentotstouw’ dunner was. De Hottentotten gebruikten dit voor hun vlechtwerk.

voetnoot1)
Herinnering aan Ovidius' Met amorphosen III, 143, sqq.

voetnoot2)
Hiervan werd veel uitgevoerd voor de ziekehuizen te Batavia.

voetnoot1)
Een staaltje van de ruwe humor der kolonisten. Dit is namelijk de beweging, die gemaakt wordt bij het dooden van luizen, welke ook tegenwoordig nog veel bij de inboorlingen worden aangetroffen.

voetnoot2)
De Mist vermeldt dat de weduwe Heintz op de plaats Welgelegen aan de Rietvallei woonde, Ignatius Ferreira op de plaats Misgunt aan de Dieprivier.

voetnoot3)
Uit deze mededeling blijkt, dat het oude gebruik langzamerhand verdwenen was bij de Hottentotten in de Kolonie.

voetnoot1)
(Prionium palmita), een aloë-achtige plant.

voetnoot1)
Hier houden De Mist's aantekeningen op en volgt een opsomming van het aantal uren dat men op reis was, zie bl. 246 e.v.
voetnoot1)
Lichtenstein's verhandeling over de Kaffers volgt later, om De Mist's reis niet te onderbreken. (Bijlage II.)

voetnoot1)
De Cyri expeditione, I.I. Lichtenstein schreef over struisvogels een artikel in H G. Florke, Repertorium des Neuesten und Wissenswürdigsten aus der Gesamten Naturkunde No XXXII S. 385.- 1811.-

voetnoot1)
Deze namen zijn niet afzonderlik in het Naamregister opgenomen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

landen

  • over Zuid-Afrika


Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • De reis naar het Noorden van Kommissaris-Generaal De Mist


auteurs

  • over J.U. Mist


datums

  • 1 december 1805

  • 2 december 1805

  • 3 december 1803

  • 4 december 1803

  • 5 december 1803

  • 6 december 1803

  • 7 december 1803

  • 8 december 1803

  • 14 december 1803

  • 15 december 1803

  • 16 december 1803

  • 17 december 1803

  • 19 december 1803

  • 21 december 1803

  • 22 december 1803

  • 23 december 1803

  • 24 december 1803

  • 28 december 1803

  • 29 december 1803

  • 30 december 1803

  • 31 december 1803

  • 1 januari 1804

  • 2 januari 1804

  • 3 januari 1804

  • 4 januari 1804

  • 5 januari 1804

  • 6 januari 1804

  • 13 januari 1804

  • 16 januari 1804

  • 18 januari 1804

  • januari 1804

  • 2 februari 1804

  • 29 februari 1804