Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Op zoek naar een bezield verband. Deel 2 (1981)

Informatie terzijde

Titelpagina van Op zoek naar een bezield verband. Deel 2
Afbeelding van Op zoek naar een bezield verband. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Op zoek naar een bezield verband. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.26 MB)

Scans (21.04 MB)

XML (0.92 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

monografie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Op zoek naar een bezield verband. Deel 2

(1981)–Jaap Goedegebuure–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 175]
[p. 175]

14
Gedichten 1929-1934

De poëzie die in deze rubriek bijeengebracht is ontstond in de marge van de bundels Witte vrouwen (1930) en Porta nigra (1934), de markeringspunten van een periode in Marsmans dichterschap die door Stuiveling wel eens de ‘mortalistische’ is genoemd. Sommige van deze gedichten verschenen ook in deze bundels, maar werden later, bij de samenstelling van het Verzameld werk, uit het oeuvre geschrapt. Het valt niet altijd even goed in te zien waarom Marsman deze beslissing nam, maar in sommige gevallen kan men gissen. ‘Hart zonder land’ zal hem minder welgevallig zijn geweest toen hij zijn ‘katholiserend’ verleden maar liever wilde vergeten; bij bundeling in Porta nigra had hij dit gedicht trouwens al de afstandelijker titel ‘Paul Robeson zingt’ gegeven. ‘Afscheid van Japan’, en zeker ‘Don Juan’ herinneren sterk aan Slauerhoff. ‘Herman Gorter’ werd vervangen door een nieuw gedicht met dezelfde titel.
Er zijn ook enige gelegenheidsverzen bij, zoals het huwelijksgedicht voor Anton van Duinkerken, dichter van
De ravenzwarte. ‘Dooi’ werd bijgedragen aan het door de distillateur Rijnbende gesponsorde blaadje, dat onder redactie stond van Herman de Man, en veel literatoren onder de medewerkers telde. Waarom Marsman ‘Drijven in den herfst’, ‘October’ en ‘Joffre is stervend’ uit zijn werk wilde bannen, is raadselachtig; Du Perron bezwoer hem overigens het laatstgenoemde gedicht te behouden (Brieven III, Amsterdam 1978, p. 345.)

Dooi

 
Ik zit voor het open raam van de kroeg.
 
Het is zonnig, het is nog vrij vroeg.
 
 
 
En zeer, zeer vroeg was vanmorgen het licht,
 
de wereld, de zon en het jaar,
 
waardoor ik liep in snel, veerend rythme,
 
stroomend en stralend -
 
en lachend met haar,
 
die nu met een blinkend gezicht
 
tegenover mij zit.
 
Zij lacht, haar tanden zijn wit.
[pagina 176]
[p. 176]
 
De schaduw op onze tafel verschuift...
 
plotseling zegt zij:
 
‘Drink, nu ligt de zon in je glas.’
 
 
 
en alsof zij het eeuwige leven gaf,
 
giet ik de brandende zon in mijn mond. -
 
Zij daalt in mij af,
 
zij gaat vurig en fonkelend in mij onder,
 
zij verdeelt zich over mijn aadren,
 
zij wordt een deel van mijn bloed.
 
 
 
(Rijnbende's blijmoedig maandblad van april 1929)

Icarus

 
Slank en lieflijk was hij als een ceder
 
langs de hellingen der Libanon,
 
vlinders had hij lief en vrouw'lijk teeder
 
kuste hij de bloemen in de avondzon.
 
 
 
Zacht en ruischend was zijn stem als loover
 
als hij smekend tot de liefste zong,
 
fluisterende en zich buigend over
 
dennengeuren van haar donk'ren wrong.
 
 
 
Om zijn vriendschap dongen wilde dieren.
 
Vogels streken aan zijn voet van ver.
 
Even vrij verlangde hij te zwieren,
 
vleugelings zwevend onder zon en ster.
 
 
 
Vluchtend is hij overnacht verdwenen.
 
In den morgen heeft men hem gezien
 
stijgend, stralend op een top verschenen,
 
edeler en trotscher dan voordien.
 
 
 
Gidsen gingen 't spoor na zijner schreden
 
door ravijnen, bij een kleine bron
 
vonden zij zijn teruggestorte leden
 
waar zijn steile hemelvaart begon.

(De vrije bladen van mei 1929; geschreven i.s.m. Anthonie Donker)

[pagina 177]
[p. 177]

Slaap

 
Toen sliep zij in. -
 
 
 
en zij werd opgenomen
 
en meegesleurd door de golven der groote droomen
 
die bij nacht de minnenden opnemen en overstroomen.
 
 
 
(Witte vrouwen)

Hart zonder land

 
(vier stemmen en de stem van Christus)
 
‘en Uw hart?’
 
 
 
mijn hart is zwart
 
mijn hart is rood
 
mijn hart is hard
 
mijn hart is dood
 
maar ieder hart...
 
mijn hart is dood!
 
maar ieder hart...
 
mijn hart is rood!
 
maar ieder hart...
 
't zij hard of dood
 
of zwart of rood
 
wordt wit in Mijnen Dood
 
 
 
(voor Albert Helman)
 
 
 
(De gemeenschap van november/december 1929)
[pagina 178]
[p. 178]

Strophen bij het huwelijk van A.V.D. en L.A.

I
 
Vijver die openspuit in een fontein;
 
lichtstraal, die stijgt en klaatrend nederdaalt,
 
- o, water, water zijn,
 
geluk dat in den morgen ademhaalt
 
in 't ijle wisselspel van vijver en fontein.
II
 
de nacht - de ravenzwarte - is heel zacht;
 
in lange teugen
 
ademt onder het laken het geluk.
 
- o! liefdewoorden in die ijle tent
 
die ochtendschemer om gelieven vouwt:
 
een wild en diepvertrouwd vertelsel in de hut.
III
 
achter de vuurlijn van de horizon
 
vergaat de nacht, de kreet van Abels bloed;
 
maar als de vlugge ongerepte morgenwind
 
de kamer binnenglijdt, vindt
 
hij een nieuw verbond;
 
een mond, die sluimert bij een mond.
[pagina 179]
[p. 179]
IV
 
als een lint
 
verstrengeld
 
met een lint
 
ligt nu bloed
 
verstrengeld
 
met nieuw bloed
 
o, zoet
 
en lyrisch
 
labyrinth.
 
 
 
(De gemeenschap van oktober 1930)

Drijven in den herfst

 
Schemering, waaiend door de parken
 
en langs den grauwen dooden vijver;
 
nu niets meer dan het vage drijven
 
binnen der droomen zachte barken,
 
en in uw schoot het hart, het arme,
 
ter ruste leggen, en erbarmen
 
zoeken binnen het ijle lichte zweven
 
waarvan geen sterveling kan zeggen
 
of het ter dood glijdt of ten leven...
 
 
 
(De gids van januari 1931)

Afscheid van Japan

 
(Droom)
 
 
 
De dag overweldigt de wijd-open ramen
 
met het morgenlichten der zee;
 
berglanden, vloten, eilanden zonder namen,
 
de kersentuinen van Jokohama
 
stroomen en sneeuwen voorbij...
[pagina 180]
[p. 180]
 
ik voel mij gesterkt en tot reizen gereed;
 
vermoeidheid en slaap zijn verwaaid als mist in den wind...
 
- waar gaat gij heen? -
 
naar het land dat mijn hart heeft bemind
 
en de zee die zijn kusten omdruist...
 
 
 
nu is het er zomer; nog in den herfst ben ik thuis. -
 
 
 
(Porta nigra)

Joffre is stervend

 
Ik zie hem liggen in een lang, smal bed
 
onder een laken uitgeteerd en recht
 
en vraag mij af, of hij nu strijden zou
 
in een gevecht, waarbij de Marne vaal wordt.
 
hij ligt te sterven in het harde bed
 
in bange droomen, als een kind, een vrouw. -
 
hij staat niet op den wal,
 
er zijn geen kogels,
 
geen Hunnen, geen poilus;
 
er zijn misschien wél duiven, vogels,
 
die hem geleiden naar een ver angelus...
 
 
 
laten wij ons verbijten tot een zwijgen,
 
dat hem meer helpen kan dan alle woorden
 
over zijn wapenfeiten en zijn Marne;
 
laten de duizenden, die nu bedroefd zijn, zwijgen
 
en een zacht, rustig einde voor dien dappre vragen,
 
die nu weer handgemeen is met den dood
 
en om bescherming en een groot erbarmen,
 
dat hem behoeden zal en veilig overdragen:
 
de angsten en verschrikkingen zijn groot ...
 
 
 
en laat mij, vreemdeling, één bede, Frankrijk...
[pagina 181]
[p. 181]
 
begraaf dien strijder niet op Père Lachaise,
 
rijdt zijn karkas op een eenvoudge baar door Frankrijk;
 
door alle dorpen, over alle wegen,
 
totdat hij is begraven onder tranen
 
en onder arme, snikkende gebeden,
 
en staak dien doodenrit dan aan de Marne,
 
in een oud dorp, wanneer het avond wordt.
 
ontkleed hem daar, wikkel hem in de driekleur
 
en stort hem zonder dralen in de Marne,
 
geef hem terug, die stroom heeft recht op hem. -
 
 
 
Ik hoor de Marseillaise door den winternacht
 
onoverwinlijk klinkend uit trombones
 
van een klein troepje boerenmuzikanten,
 
dat zich heeft geschaard om de leege baar
 
van Papa Joffre, en dat hem nu, haast stikkend in ontroering
 
omlaag hoort plonzen van de oude brug...
 
zij gaan uiteen, zij gaan langs vele straten
 
en denken aan het oude, doode lichaam,
 
dat nu gaat rotten in den ouden grond,
 
en dat nu zelve grond wordt,
 
en fransche grond, fransch stof.
 
- en daarom, zegt Philippe tot Paul Falaise
 
bij het naar huis gaan, daarom
 
bliezen wij ook daarnet geen marche funèbre, maar de Marseillaise...

(De vrije bladen van januari 1931)

Octobermorgen

 
De stormen van den zomer zijn verstild.
 
de driften en de weemoed veler nachten
 
zijn in uw nacht verschemerd tot een mild
 
ver lichten, een weerschijn van verstorven pracht.
 
 
 
de golven en de jaren hebben mij gelegd
 
in deze luwe windstilte van den morgen. -
 
hoe koel en vredig lig ik nu geborgen,
 
hoe zorgeloos en veilig weggelegd;
[pagina 182]
[p. 182]
 
dit is een nieuw heelal, dit klinkende -
 
uw heuvels zwellen en uw schemerdalen
 
bedden mij onder het wilde firmament der haren
 
waarin uw oogen sterren zijn en blinkende. -
 
 
 
eb en vloed zijn niet meer dan de getijden
 
van uwen hartslag en uw ademhalen;
 
ik ben nu prijsgegeven aan het dalen en stijgen
 
van helle hemelen en jaargetijden.
 
 
 
maar ook wanneer ik in uw bloed
 
de golven naadren voel der overzijde
 
zal ik mij niet aan dezen dood onttrekken;
 
leven met u was goed: ik steeg met u tot
 
duizelende toppen, laat mij ook nederdalen
 
met u tot de kringen waarheen allen dalen
 
die hier geteekend waren met zwart bloed.

(Helikon van maart 1931)

Aan den dood

 
Dood
 
neem mij mee.
 
ik heb hier afgedaan.
 
ik wil op de rotsen te pletter slaan
 
en verplintren in open zee...
 
neem mij mee,
 
dood.
 
 
 
(De vrije bladen van april 1931)
[pagina 183]
[p. 183]

Klein drinklied

 
(naar Yeats, A drinking song)
 
 
 
Wijn komt naar binnen door den mond
 
En liefde door het oog;
 
Meer waarheid wordt ons niet verkond
 
Voor onzen grijzen dood.
 
Ik hef het glas naar mijnen mond,
 
Ik zie u aan, in nood.
 
 
 
(De nieuwe eeuw van 26 mei 1932)

Don Juan

 
Ik weet dat men van mij zegt,
 
dat ik mijn leven en lust
 
naar links en naar rechts heb verstrooid,
 
kinderen en meisjes verkracht,
 
en in vrouwen mijn drift gestrooid
 
die ik achterliet in hun bed,
 
snikkend, na eenen nacht...
 
maar heeft één die mij zoo heeft berecht
 
wel merg in zijn beendren gehad
 
en bloed in zijn aadren
 
en in zijn lendenen lust?
 
en weet één van hen iets van de angst,
 
die ik zoo in slaap heb gesust,
 
deze ónrust...?
 
en nooit genoeg, nooit genoeg
 
is de angst die mij verder joeg
 
in een donkre omhelzing gekoeld.
 
hoe diep ik in vrouwen drong,
 
altijd zong weer daarboven
 
het lied dat mij het blijven verbood,
 
altijd zong het
 
boven het bed,
 
dat met rozen getooid
 
en boven haar droomenden mond
[pagina 184]
[p. 184]
 
waaruit haar lachen soms sprong
 
gelijk mijn drift in haar schoot;
 
neen, nooit werd mijn angst goed gekooid,
 
in geen lichaam, hoe mooi ook,
 
hoe welig, hoe week...
 
altijd bezweek
 
weer de vergetelheid,
 
soms al na korten tijd,
 
en ik zag hoe de dood ontsteeg
 
aan het lichaam waarover ik neeg -
 
 
 
en wie van de richtende bend
 
kende iets van dit vreezen?
 
 
 
maar ach, waartoe dit verweer?
 
Gij weet hoe zeer ik berooid
 
en laf en bevreesd ben gevlucht
 
voor den toorn van uw aangezicht.
 
hier ben ik,
 
in dit schamel gehucht
 
waar ik dit jaar heb geleefd,
 
zonder vrouw -
 
eenzaam en zwak en oud
 
en ik weet het:
 
lang duurt het niet meer;
 
maar zou er voor mij, zoo berooid,
 
geen plaats zijn, geen smalle plek
 
in den breeden schâuw van uw Troon?
 
Gij weet het:
 
ik heb te veel,
 
in de oogen der menschen, bemind
 
wijl ik jager was naar het Beeld,
 
dat geen vrouw ter wereld ons geeft...
 
en nu ben ik moe van de jacht
 
en ik ben zelf een stuk wild,
 
uw prooi? of voor de gieren een aas? -
[pagina 185]
[p. 185]
 
het is avond geworden en nacht.
 
ik lig in het donker.
 
ach, hoe lieflijk is nu
 
het eerste geflonker
 
der sterren...
 
ik lig in het donker,
 
en wacht. -
 
 
 
(Porta nigra)

Herman Gorter

 
Een dapper leven lang
 
heeft hij het heil der duizenden gezocht
 
tusschen de duizenden, de horden, de geschoolde nesten;
 
hij heeft gewerkt, gestreden en gezworven,
 
en is toen zwervensmoe
 
teruggekeerd tot in het hart der stilte -
 
en in den schemeravond van zijn leven
 
- het was herfst, September -
 
liet hij het landschap met de nesten achter;
 
een meeuw vloog uit, recht naar het stille westen
 
naar het ontijdlijk, onverganklijk leven
 
dat overzee ligt, in d'eeuwige gewesten.
 
 
 
(Porta nigra)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

datums

  • april 1929

  • mei 1929

  • oktober 1930

  • januari 1931

  • maart 1931

  • april 1931

  • 26 mei 1932