Metamorphosis et historia naturalis insectorum. Pars secunda

[p. 163]

39. Onder-vindinge.

NA dat ik deze Rupze veel en verscheidene kruiden hadde voor-gezet, wilde zy nergens van prouven, of aan komen; ten laatsten steldd' ik haar Netelen voor, alzoo my dagt, dat zy wat netelagtig om haar herte was, en der netelagtig uit zag: 't welk doende, zag ik met verwonderinge aan; hoe verblijd zy was, hoe zy haren kop, aan het netel-kruid streek, en wreef; als of zy het kruid willekom hiet, en hoe graag, en smaaklijk zy der van at.

Als ik haar nu een tijd lank met Netelen gevoed hadde, zoo ging z' haar, op den 3. van Wijn-maand ter veranderinge stellen, (in die gedaante, in welke gy haar op het midden van de

[p. 164]

Plaate zien kont) in een omgekeerd wijn-glas, tegen 't midden aan, nêêr-waarts hangende. Wanneer men haar in hare veranderinge zijnde, aan-raakte, wist zy haar zoo sterk te bewegen, en haar lijf, tegen 't glas aan, over en wêêr, zoodanig te slingeren, dat zy der een geluid in maakte, niet anders dan of'er een klockjen geluid hadde: 't welk zoo lange tijds wel aan malkanderen duurde, dat men onder-en-tusschen 40. tellen konde, daarom gaf ik dezen Worm den naam van Klok-luyer.

Op den 20. van Slagt-maand quam der een gevleugeld diertjen uit te voor-schijn, gelijk die Witjes, diemen Schoen-lappers of Lang-beenen by ons noemt, het welke Pauw-koleurig, en schoon om aan-zien was. Dit leefde

[p. *61]

[p. 165]

40. dagen zonder voedzel, en ten laatsten stierf het, alzoo zijn gewoonlijk voedzel my onbekent was.