Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dochter van den kozak. Een historisch verhaal voor meisjes (1878)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dochter van den kozak. Een historisch verhaal voor meisjes
Afbeelding van De dochter van den kozak. Een historisch verhaal voor meisjesToon afbeelding van titelpagina van De dochter van den kozak. Een historisch verhaal voor meisjes

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.81 MB)

Scans (10.45 MB)

ebook (3.77 MB)

XML (0.47 MB)

tekstbestand






Illustrator

G.J. Bos



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dochter van den kozak. Een historisch verhaal voor meisjes

(1878)–Reinoudina de Goeje–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Simbirski

Hoeveel spoed de drijver ook maakte, toch was het niet mogelijk Pugatscheff in te halen; want behalve dat hij het kleine reisgezelschap vooruit was, konden de soldaten veel sneller reizen, daar er postpaarden voor hen gereed stonden. Wie zich de moeite wil geven op de kaart na te zien welk een afstand Romanowna en Milna hadden af te leggen, voordat zij te Simbirski, de plaats waar Pugatscheff gevangen gezet was, aankwamen, zal eerst goed begrijpen hoeveel de arme meisjes leden. Moeder Ottekesa was geene prettige reisgenoot, want zij klaagde steeds over hare verijdelde vooruitzichten.

Het gesprek tusschen Romanowna en Milna wilde ook niet goed vlotten, want zij gevoelden beiden dat de toestand van Pugatscheff hopeloos was, en geen van beiden durfde dit aan de andere bekennen. Dag en nacht, wakend en droomend, was Romanowna steeds met hare gedachten bij haren vader: nu eens zag zij in haren slaap den heer Lowitz op een paal, dan eens de ijzeren kooi, waarin haar vader lag; dan weder dat hij bezig was eene stad in brand te steken en dat Grerowitz hem in de vlammen duwde. Soms droomde zij ook wel aan het hof te zijn, en zag haar vader op den troon zitten,

[pagina 129]
[p. 129]

terwijl de keizerin voor hem nederknielde; of in het klooster, waar zij de vrome monniken hoorde zingen, terwijl pater Alexius haar vader vergeving beloofde; maar haar ontwaken was veel treuriger als zij zich in gelukkiger tijden gedroomd had, dan wanneer hare gedachten bij de werkelijkheid gebleven waren.

Alles wat hartelijke vriendschap kon bedenken werd door Milna verzonnen om Romanowna gemak of genoegen te geven; nu eens zong zij hare vroegere gebiedster in slaap, terwijl deze het vermoeide hoofd op haren schouder liet rusten; dan weer herinnerde zij haar aan het een of ander, dat zij vroeger samen hadden gelezen; maar meestentijds was, zooals wij reeds zeiden, het gesprek eenigszins gedwongen en zaten de meisjes zwijgend naast elkander.

Eindelijk bereikten zij Simbirski, waar Pugatscheff in de gevangenis zat; hij zou echter spoedig naar Moscou worden vervoerd, om daar zijne straf te ondergaan.

‘Wij moeten dadelijk zien of men ons toegang tot de gevangenis wil geven,’ stelde Romanowna voor.

‘Ik vrees dat ons die wel geweigerd zal worden,’ zeide Milna.

‘Ze zullen mij toch niet durven weigeren mijn vader te zien, en wordt het soms geweigerd, welnu! dan begeef ik mij naar den bevelhebber der stad, den generaal Panin, dien ik wel eens heb ontmoet, en verzoek hem, mij te willen toestaan dat ik mijn vader bezoek.’

Zoodra zij bij de gevangenis aankwamen, vernamen zij dat alle wachten verdubbeld waren, dat de gevangene zelf door zes man bewaakt werd, en dat niemand mocht worden toegelaten.

‘Laat mij binnen,’ smeekte Romanowna den cipier, ‘ik wilde zoo gaarne den gevangene even spreken.’

‘Wees maar voorzichtig, dametje,’ waarschuwde de cipier, ‘in deze zaak wordt met zooveel gestrengheid gehandeld, dat ieder, die maar in de minste betrekking of verstandhouding met den gevangene staat, als een verdacht persoon wordt aangehouden. Het zou de geheele bezetting hier het leven kosten, als de gevangene ontsnapte, of als hij een middel vond zich van het leven te berooven.’

‘Hoe ziet... hoe ziet hij er uit?’ vroeg Romanowna op zachten toon.

‘Hoe hij er uitziet?’ herhaalde de cipier lachende. ‘Niet zeer beminnelijk, mijne schoone dame, hij heeft meer van een wild dier dan van een mensch. Hij is vrij wat gehavend door het transporteeren, maar dat is niets, hij is nu toch binnen.’

[pagina 130]
[p. 130]

Milna trok Romanowna maar spoedig voort, en belette daardoor dat deze hare aandoening aan den gevangenbewaarder liet blijken.

De generaal Panin was een zeer streng man, die dien dag door niemand gestoord wilde zijn, en dus konden de meisjes geen gehoor bij hem krijgen. Zij moesten, hoe weinig lust zij hiertoe ook hadden, stil in het logement, waar zij haar intrek hadden genomen, blijven wachten, tot zij den volgenden dag den bevelhebber zonden kunnen spreken.

‘Romanowna,’ zeide Milna tegen hare vriendin, ‘gij ziet er zoo door en door vermoeid uit, en hebt zoo weinig geslapen in den laatsten tijd, dat ik u bepaald aanraad nu naar bed te gaan.’

Romanowna stribbelde eerst wat tegen, maar eindelijk liet zij zich overhalen en begaf zich te bed, waar zij zeer spoedig insluimerde, maar ook bijna even spoedig weder wakker werd. Milna zat bij de tafel en was met inspanning aan het schrijven. Zij zat zoo dat Romanowna vlak in haar gelaat kon zien, en daardoor bemerkte het meisje van tijd tot tijd een opkomenden traan.

‘Milna weent,’ dacht Romanowna. ‘Waarom zou dat zijn? Zij heeft toch geen verdriet; haar vader stierf als een geloovige en als een braaf mensch. Hij stierf, zooals ieder zou wenschen te sterven, in de armen zijner dochter, terwijl mijn vader... wie weet of hij niet van ellende zal omkomen in deze vreeselijke gevangenis, en als hij niet sterft, o! wat zal er dan van hem worden? Zal Catharina iemand in het leven laten, die zooveel misdreef, en dien zij reeds toen hij onschuldig was ter dood wilde laten brengen? Het is niet waarschijnlijk! Maar waarom zou Milna toch weenen, en wien zou zij toch schrijven?’

Bijna van het oogenblik af dat Pugatscheff in de gevangenis te Kasan werd opgesloten, was Romanowna zoozeer met hare eigene smart vervuld geweest, dat zij er nog nooit over had nagedacht, hoe ook Milna door alles leed, hoe ook deze haar geheele leven aan den vader van hare vriendin had opgeofferd.

Op eens schoot haar nu te binnen, dat zij zoo zelfzuchtig was geweest. ‘Het arme meisje,’ dacht zij, ‘heeft evenveel, ja, misschien nog meer te dragen dan ik, want zij lijdt in stilte, terwijl ik daarentegen haar steeds deelgenoot maak van alles wat mij treft. Neen, maar dat mag zoo niet langer, ik mag niet alleen om mijzelve denken, en moet weten wat haar deert. Milna,’ vroeg zij, terwijl zij overeind ging zitten, ‘waarom weent gij?’

[pagina 131]
[p. 131]

Het meisje schrikte op, schoof haastig haar brief onder eenig goed dat op de tafel lag, wischte steelsgewijze met de hand hare tranen af en zeide, naar het bed gaande, deelnemend: ‘Hoe is het, kunt ge niet slapen? Dat spijt mij. Wacht! laat mij uwe kussens eens opschudden, en wil ik de gordijnen dicht doen? Het is hier misschien niet donker genoeg.’

‘Neen, dank u, ik ben veel beter dan gij zijt,’ antwoordde Romanowna. ‘Gij lijdt, en...’

‘Ik ben zeer wel,’ zeide Milna haastig, en trachtte Romanowna's gedachten door het een of ander schertsend gezegde af te leiden, maar dat ging niet.

‘Luister, Milna,’ begon Romanowna, ‘ik ben boos op mijzelve, omdat ik zoo geheel vergat aan u te denken; ik was zoodanig met mijn vader vervuld, dat ik nu wezenlijk voor het eerst begrijp hoe zelfzuchtig ik ben geweest. Maar wees daarom niet achterhoudend en deel mij mede wat u zoo droevig maakt.’

‘Ik dacht over onze toekomst.’

‘Onze toekomst?’ herhaalde Romanowna langzaam. ‘Ja, wat ziet die er treurig uit. Wilt ge gelooven, dat ik mij waarlijk de vraag: wat zullen wij beginnen, als... als... mijn vader er eens niet meer zal zijn, niet durf voor te stellen? O! Milna,’ vervolgde zij, in tranen uitbarstende, ‘wat zijn wij toch diep te beklagen. Hoe komen wij nog dien eindeloos langen nacht door? Gaat gij nog niet naar bed?’

‘Aanstonds,’ was het antwoord.

‘Maar, Milna,’ vroeg Romanowna, die nu pas weder aan den brief dacht, ‘aan wien schreeft gij straks toch?’

‘Ik?’ zeide Milna ontwijkend. ‘O, ik dacht dat gij waart ingeslapen, en probeerde of ik het schrijven ook soms had afgeleerd onder de Baskhiren. Hoe ongelukkig toch dat het volk zoo dom is. Als ik keizerin was, zou ikzelve geregeld het geheele land doorreizen, om te zien of mijne wetten goed werden uitgevoerd, want het is toch schandelijk, dat er hier in het geheel geene scholen zijn. Zoudt gij dat ook niet doen?’

‘Och, ik weet het niet, het regeeren heeft mij nooit zoo heel begeerlijk toegeschenen, en ik begrijp meer en meer, dat het alles behalve gemakkelijk moet zijn om een land goed te besturen. Nu, het is goed dat het mijn ideaal nooit was, want het zal nooit verwezenlijkt worden.’

[pagina 132]
[p. 132]

‘Wie weet?’ zeide Milna schertsend.

‘Och, neen. Doch we worden afgeleid van ons gesprek. Zeg mij wal het was dat u deed weenen, en wat er in den brief staat, want ik laat mij niet afschepen door uw beweren dat het niets is. Gij zijt een veel te verstandig meisje om geheel zonder reden te weenen, als ge denkt alleen te zijn.’

Milna antwoordde niets, en daarom vervolgde Romanowna: ‘Ja, lieve Milna! gij hebt alle reden mij geen deelgenoot van uw geheim te maken, omdat ik in zoo langen tijd niet aan u dacht, maar...’

‘Mijn geheim!’ riep Milna verbaasd, ‘wat meent gij? Ik heb geen geheim.’

‘Wel, nu nog mooier, ge weent terwijl ge schrijft om eene mij onbekende reden, en nu ik vraag wat u deert, houdt ge u alsof er niets was. Waarom ben je toch zoo geheimzinnig, Milna? Tot nog toe deelden wij elkander altijd alles mede; zeg mij waarom gij mij nu op eens minder vertrouwt?’

‘Dat doe ik niet,’ hernam Milna levendig, ‘alleen deze ééne zaak kan ik u niet mededeelen.’

‘Is het dan niet iets dat uzelve betreft?’

‘Neen, ja, neen, eigenlijk toch niet,’ stamelde Milna. ‘Och, waarlijk,’ voegde zij bij, ‘ik heb geene geheimen voor u, maar dit kan ik u niet zeggen, en... wat is dat?’ riepen de meisjes tegelijk, daar een luide gil door het huis klonk.

Milna vloog spoedig de kamer uit, en kwam dadelijk terug om Romanowna gerust te stellen.

‘De oude Ottekesa stond in brand,’ zeide zij, ‘of liever, hare muts had vlam gevat, toen zij weder achter den oven in slaap was gevallen. De oude ziel is nog al erg geschrikt, en ik zal bij haar blijven tot zij wat bedaard is. Ga gij nu rustig liggen. Waarlijk, het geheele geval heeft niets te beduiden,’ vervolgde Milna, daar Romanowna wilde opstaan. ‘Kom, ik zal u eens toedekken. Goeden nacht!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken