Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bij Saartje (ca. 1910)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bij Saartje
Afbeelding van Bij SaartjeToon afbeelding van titelpagina van Bij Saartje

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.80 MB)

Scans (19.47 MB)

ebook (6.80 MB)

XML (0.16 MB)

tekstbestand






Illustrator

G. Wildschut



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bij Saartje

(ca. 1910)–J.J.A. Goeverneur–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

De weggejaagde dieren.

Een molenaar had een ezel, die oud en zwak was geworden en geen werk meer kon doen. ‘Waarom zou ik hem nog voeren?’ zei de molenaar, en joeg hem van zijn heem weg. - ‘Dat kan mij niet schelen,’ dacht de ezel; ‘ik zal mijn brood nog wel kunnen vinden, want de wereld is groot genoeg, en ik ben lang zoo dom niet als ik lijk.’

[pagina 106]
[p. 106]

Zoo sukkelde hij dan getroost den weg op, die naar de stad leidde. Hij was nog niet ver gegaan, toen vond hij een ouden hond aan den weg liggen. ‘Hoe lig jij daar zoo?’ vroeg hem de ezel. - ‘Och,’ zei de hond, ‘omdat ik tot de jacht niet meer deug, heeft mijn meester mij weggejaagd en gezeid, dat ik maar naar 't land moest loopen waar de peper groeit. Nu weet ik evenwel niet, waar dat peperland ligt, en 'k heb er al naar gevraagd; maar niemand weet mij den weg te zeggen.’ - ‘Kom maar mee broertje!’ zei de ezel; ‘ik weet den weg; 't is met mij net zoo gegaan, als 't jou gegaan is.’

Toen de beiden verder gingen, vonden zij aan den weg onder een boom eene kat zitten, die heel bedroefd was. ‘Wat hapert er aan?’ vroeg de ezel. En de kat antwoordde: ‘Omdat ik oud ben en half blind, en omdat ik geen muizen meer kan vangen, wou onze vrouw mij verdrinken. Toen ben ik weggeloopen en weet nu in mijn ellende geen raad.’ - ‘Kom maar mee, zusje,’ zei de ezel; ‘wij beiden zijn ook verstooten, maar zullen wel zien, dat wij weer aan den kost komen.’

De drie gingen samen verder en kwamen aan een boerenhuis. Daar zat boven op den muur een haan en kraaide zoo klaaglijk, alsof hem, 'k weet niet wat ongeluk was overkomen. ‘Hoe zet je zoo'n vreeselijke keel op?’ vroeg de ezel. - ‘Och, verbeeld je eens,’ zei de haan; ‘ik zal van avond geslacht worden. De meid heeft mij dat daar zoo gezeid, en nu weet ik niet, wat ik aanvangen moet.’ - ‘Kom maar niet ons mee broeder haan,’ zeide de ezel; ‘wij zijn ook verstooten dieren en willen nu zien, hoe wij dooi de wereld komen. Toen ik nog jong was, heb ik gestudeerd, en dus

[pagina 107]
[p. 107]

weet ik met de menschen om te gaan. Vertrouwt allen maar gerust op mij.’

De vier trokken thans verder en kwamen tegen den avond in een bosch. ‘Hier willen wij overnachten,’ zeide de ezel; ‘laat ieder dus maar een goed plaatsje tot slapen zoeken.’ - Toen vloog de haan op een tak, en de kat klauterde in een boom op; maar de ezel en de hond bleven beneden op den grond liggen. Op eens schreeuwde de haan van boven neer: ‘Ik zie een licht in de verte; daar is zeker een huis. Laat ons daarheen gaan en zien, of wij niet wat te eten kunnen krijgen. Mijne arme maag rammelt van honger.’ - De drie anderen vonden dat ook goed, en dus trokken zij dan gezamenlijk op het huis aan. Daar woonden echter roovers, en vijf roovers zaten rondom de tafel en aten en dronken, wat hun hartje maar lustte. De ezel loerde door het half open staande venster, en toen hij alles gezien had, vertelde hij het aan de drie anderen. En toen die hoorden, dat de tafel met zulk kostelijk lekker eten bezet was, hielden zij raad met elkander, hoe zij 't aanleggen zouden, om de roovers te verjagen en zelven eens ter deeg te smullen.- ‘Ik weet het al,’ zei de ezel; ‘wij gaan de een op den ander staan en schreeuwen, zoo hard wij kunnen door 't open venster naar binnen.’

Heel zoetjes en zachtjes slopen zij nu naar het raam; de hond ging boven op den ezel staan, de kat op den hond en de haan boven op de kat. En nu begonnen alle vier op eenmaal allerontzettendst te schreeuwen: ‘I - a! I - a! - Wau! Wau! - Miauw! Miauw!’ - Ku-ke-le-ku!’ Vol angst en schrik sprongen de roovers op en vluchtten het bosch in; maar de vier

[pagina 108]
[p. 108]


illustratie

[pagina 109]
[p. 109]

dieren wipten door het open venster in de kamer, zetten zich aan tafel en vielen op de dranken en spijzen aan, zoodat daar spoedig geen droppel en geen kruimel meer van overbleef. Toen zij zoo goed gegeten en gedronken hadden, legden zij zich op den grond neer om te slapen. De haan evenwel moest boven op het dak gaan zitten en wacht houden.

Omdat in het huis nu alles stil was, zonden de roovers een van hunne makkers daarheen, om te zien, of de booze geesten, die hen verjaagd hadden, er nog in waren. Toen deze uit het bosch aan kwam sluipen, maakte de haan de drie anderen wakker, en deze verborgen zich en wilden den roover onverwachts overvallen. Zoodra die dus bij de deur kwam, sprong de kat hem op de schouders en krabde hem het gezicht in stukken; de hond beet hem in zijne kuiten, en de ezel gaf hem een paar hoefslagen in de zijde, dat de ribben hem in het lijf kraakten.

Zoo gauw als hij maar kon, liep nu de roover naar zijne makkers terug en zeide: ‘In dat huis zet ik nooit weer een voet; 't verwondert mij, dat de booze geesten mij niet heelemaal dood hebben gemaakt; maar half dood ben ik al.’

Toen wilden de andere roovers ook niet weer naar het huis terug, maar trokken ver weg, naar een ander land. Eenigen zeggen, dat zij naar Amerika zijn gevlucht en zich daar hebben laten ophangen.

Toen de vier dieren een paar dagen in het huis gebleven waren, zeide de ezel: ‘Weet je wel, wat wij nu doen moeten? Wij gaan naar de naaste stad en vertellen daar aan den burgemeester, dat wij de roovers verdreven hebben, en dat men al hunne schatten uit

[pagina 110]
[p. 110]

dit huis kan halen; dan zal men ons goed beloonen.’

Dit gebeurde, en toen de ezel hem de heele geschiedenis verteld had, was de burgemeester zoo allergeduchtst blij, dat hij grauwtje om den hals viel en hem wel een zoen op zijn snoet had willen geven. Hij liet al het geld en het goed uit het roovershuis weghalen en kreeg wel een grooten wagen vol. Uit dankbaarheid gaf men de vier dieren tot hun dood toe kost en onderhoud. De haan leeft nog en heeft deze historie met zijn eigen poot op het papier gekrabbeld.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken