Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes (1874)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes
Afbeelding van Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjesToon afbeelding van titelpagina van Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.82 MB)

Scans (58.36 MB)

ebook (10.69 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

sprookje(s)


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes

(1874)–J.J.A. Goeverneur–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 32]
[p. 32]


illustratie
Goeverneur, Sprookjes.
Nijmegen, AE. Timmerman.
Rubezahl.


[pagina 33]
[p. 33]

Rubezahl.

En nu zal ik eens een mooi sprookje van Rubezahl vertellen.

Rubezahl, de geest van het Reuzengebergte, was groot en machtig en sterk en krachtig; hij was een wonderlijke snaak, nu zus dan zoo, vandaag goed en morgen boos en ondeugend, maar den meesten tijd was hij toch goed. Slechte en booze lui mocht hij volstrekt niet lijden en hij nam die soms leelijk beet; maar goede en brave menschen deed hij veel goed, doch nooit het minste kwaad.

Voor lange, lange tijden, toen nog geen steden en dorpen waren gebouwd, maar bosch en veld overal woest lag en zich nog nergens menschen vertoonden, woonde de geest diep onder in de bergen en was heer en vorst over de dwergen en aardmannetjes, die daar aan 't werken en woelen waren en allerlei wonderlijke en kunstige dingen vervaardigden. Slechts zelden vertoonde hij zich op de oppervlakte der aarde, om beren en wilde stieren te jagen en 't schuwe wild op te drijven, zoodat het in dolle vlucht over hoogte en laagte stoof. Toen hij zoo eens na, 'k weet niet hoeveel honderd, jaren weer aan het daglicht kwam, vertoonde zich daar een bijster groot wonder aan zijn oog. De donkere en ondoordringbare bosschen waren omvergekapt en in vruchtbaar akkerland herschapen, waarop rijke oogsten rijpten. Tusschen bloeiende vruchtboomen keken de daken der in nette dorpen gelegen huizen uit, terwijl op de groene weilanden paarden, schapen en allerlei hoornvee graasden.

De nieuwheid van dit alles behaagde hem zoo, dat hij begeerig werd, om den schepper en bezitter van al deze heerlijkheden te leeren kennen. Hij nam daarom de gedaante van een flink jonkman aan en verhuurde zich bij den eersten den besten landman als knecht. Alles, wat hij ondernam, ging hem goed en vlug van de hand, en zijn meester had dus wel tevreden met hem moeten wezen; maar deze was een liederlijke kerel en een dronkaard, die al 't zware werk aan zijn trouwen knecht overliet en hem daarvoor niet eens dankje zei. Daarom liep hij van dezen baas weg en kwam bij een anderen, wiens kudde hij weidde. Ook hier was hij trouw en vlijtig; maar zijn nieuwe broodheer was een kniesoor, een schraper en een vrek, die zijn braven knecht niet eens genoeg te eten wou geven. Zoo hield hij het dan ook hier niet lang uit, maar verhuurde zich bij een rechter als veldwachter en koddebeier. Die rechter wras evenwel een onrechtvaardig man, die zich door geld liet omkoopen en den spot dreef met de wet. Hier ook wou hij dus niet langer blijven en hij zei den rechter den dienst op. Hij had van de menschen nu al ruim genoeg gezien en ondervonden en dwaalde dus liever vrij door

[pagina 34]
[p. 34]

de bosschen rond, zwierf onzichtbaar nu hier dan daar en loerde achter struiken en heggen. Daar zag hij nu eens een wonderschoon meisje in de verte. 't Was Emma, de dochter des konings, die toenmaals al 't land rondom het Reuzengebergte regeerde. Zij ging daar wel vaak eens met hare juffers wandelen, om geurige bloemen, kruiden en voor de tafel van haar vader een mandje met boschkersen en zoete aardbeien te plukken.

Toen de berggeest haar zag, kreeg hij haar zoo lief, dat hij besloot, haar te rooven. Door zijne tooverkunsten lokte hij haar in een water, om zich te baden, en liet haar daar voor de oogen harer hofjuffers in de diepte wegzinken. De verschrikte meisjes gierden en gilden en wrongen de handen, maar wisten geen raad, om iets tot redding van de arme prinses te doen. Toen de koning den dood van zijne dochter vernam, was hij radeloos en rukte zich de haren uit het hoofd; hij bedekte zich het aangezicht en wou van geen troost hooren.

Zijne verloren dochter was onderwijl door den berggeest langs een onderaardschen weg in een prachtig slot gebracht. Hier zocht hij haar op alle mogelijke manier te verstrooien en op te beuren; hij wees haar de fraaiste vertrekken tot woning aan en schonk haar allerlei sieraden en kostbaarheden; maar Emma bleef altijd even stil, treurig en bedroefd. ‘Dat komt van dat ze geen gezelschap heeft,’ dacht de geest, en terstond ging hij naar het veld, trok op een akker een dozijn rapen of knollen uit en bracht die aan de schoone Emma, terwijl hij haar meteen ook een kleinen, bont gekteurden staf gaf en haar zeide, dat zij door aanraking met dat stokje de rapen in al de gedaanten omtooveren kon, welke zij maar verkoos. Emma maakte van dien tooverstaf dan ook terstond gebruik, riep daarmee hare liefste vriendinnen op en bracht met deze eenige genoeglijke weken door. Na dien tijd begonnen die vriendinnen echter zichtbaar te kwijnen; als verwelkende bloemen verflensten zij van dag tot dag meer en verloren alle kracht, frischheid en leven; ten laatste konden zij zich niet meer recht overeind houden en moesten op stokjes leunen. Verstoord riep Emma nu den berggeest, die heel onderdanig naderde. ‘Boosaardig wezen,’ riep zij; ‘waarom gunt gij mij het eenig genot van mijn treurig leven niet? Als gij aan mijne vriendinnen niet terstond hare jeugd en frischheid terug geeft, zal ik u van ganscher harte haten en verachten.’ De geest antwoordde echter: ‘Och, wees maar niet boos, lieve; alles wat in mijne macht staat, wil ik voor u doen; maar het onmogelijke moet gij niet van mij vorderen, want de wetten der natuur kan ik niet veranderen. Toen het sap in de rapen verdween, moesten ook de gedaanten uitdrogen; maar maak u daar niet bedroefd over, ik zal u wel nieuwe rapen bezorgen, waaruit ge vriendinnetjes kunt maken,

[pagina 35]
[p. 35]

zooveel ge maar begeert.’ Toen lachte Emma weer en huppelde vroolijk den tuin door. Zij wachtte en wachtte; maar de berggeest bleef lang met de rapen uit. Eindelijk kwam hij met leege handen terug en verklaarde aan de koningsdochter, dat hij haar op 't oogenblik geen rapen bezorgen kon; hij was het geheele land door geweest, om die te zoeken, maar overal waren ze ingeoogst of in den grond bedorven en verrot. Hij bad haar, nog drie maanden geduld te hebben; dan zou het haar nooit meer aan vriendinnetjes ontbreken. Voordat hij echter nog had uitgesproken, keerde Emma hem gramstorig den rug toe en wilde niets meer van hem hooren. - Hij ging daarop bedrukt heen en trok als een landman verkleed naar de naaste marktstad, kocht daar een kloeken ezel, belaadde dien met raapzaad en dreef hem naar huis. Vervolgens bezaaide hij hiermee een geheelen akker en liet zijne dwergen een onderaardsch vuur aanleggen en goed aanstoken, om zoo van onderen het zaad met zachte warmte aan te drijven, zooals men bij ananasplanten in een warme trekkas doet.

Het raapzaad schoot fleurig op en beloofde binnen korten tijd een rijken oogst. Emma ging dagelijks eens naar den akker kijken en scheen tevreden, zoodat de berggeest al geloofde, hare liefde gewonnen te hebben. Haar hart behoorde evenwel een ander toe, daar zij thuis al met een nabuur, den prins van Ratibor, was verloofd, wiens heerlijkheid aan de oevers van de Oder was gelegen. De dag van hare bruiloft was zelfs al bepaald geweest, toen de bruid op eens zoo ongemerkt verdwenen was. He vorst had daarop zijne hoofdstad verlaten, en zwierf nu diep bedroefd in eenzame bosschen rond, om aan de rotsen zijn leed te klagen. Lang al had Emma nu in stilte overlegd, hoe zij den berggeest misleiden en aan hare lastige gevangenschap ontkomen kon. Na veel en lang nadenken verzon zij eindelijk een plan, waarvan misschien eene gunstige uitkomst was te hopen.

De rapen groeiden voorspoedig en werden rijp. Toen trok zij eene uit den grond en gaf haar de gedaante van eene ekster, welke zij afzond, om haren geliefde van haar tijding te brengen en hem te zeggen, dat hij op den derden dag dicht aan de grens paarden klaar moest houden, om haar op te nemen en te beschermen. De ekster gehoorzaamde, fladderde van den eenen boom tot den ander, en de bezorgde prinses volgde haar met de oogen, zoo ver zij maar zien kon.

Prins Ratibor was juist in het bosch, toen de vogel hem van de gevangenschap van zijne Emma en van haar plan tot ontvluchting bericht kwam brengen. Op staanden voet keerde hij naar zijn paleis terug, wapende zichzelf en zijne ruiters en trok met hen naar de aaugewezen plaats. - Emma had ondertusschen alles tot de vlucht voorbereid. Den volgenden morgen trok zij hare fraaiste kleederen aan en verlangde van den berggeest, dat hij, om haar een bewijs

[pagina 36]
[p. 36]

van zijne liefde te geven, eens al de rapen op het akkerland zou gaan tellen, opdat zij wist, hoeveel juffers zij daaruit krijgen kon. - ‘Maar pas op, dat ge u niet met het tellen vergist; want dit is de proef, die ik van uwe trouw en liefde verlang,’ voegde zij er nog bij.

Rubezahl ging terstond heen en begon haastig te tellen. Eens had hij de rapen al geteld, maar om zeker van zijne zaak te zijn telde hij nog eens en kijk - dat kwam niet uit met de eerste maal! Hij telde daarop ten derden male, maar nok ditmaal was het fout. - Emma had echter den berggeest pas uit het gezicht verloren, of zij maakte zich tot de vlucht gereed. Eene recht sappige en goed uitgegroeide raap veranderde zij in een moedig ros met zadel en toom, en daar sprong zij toen op, om in vliegenden ren naar de plaats te komen, waar haar geliefde haar wachtte, die haar met open armen ontving en spoedig in veiligheid bracht.

De ijverige berggeest was zoo in zijn tellen verdiept, dat hij van al, wat om hem voorviel, niets bemerkte. Na lang hoofdbreken en getob was het hem eindelijk gelukt, het juiste getal der op den akker groeiende rapen uit te vinden, en nu snelde hij vergenoegd naar huis, om dat aan zijne schoone prinses mee te deelen. Maar hij vond Emma noch in de lanen van den tuin, noch in de zalen van het paleis; schoon hij in alle hoeken rondsnuffelde en wel duizendmaal haar naam riep, er was niets van haar te hooren of te zien. Dit kwam hem dan toch vreemd voor en deed hem erg krijgen. Terstond verhief hij zich hoog in de lucht, en daar hij de vluchtenden in de wijde verte zag, pakte hij grimmig een paar rustig voorbij trekkende wolken beet en slingerde hun daaruit een vurigen bliksemstraal na, die den duizendjarigen grensseik tot splinters sloeg. Het vluchtende paar was evenwel buiten gevaar; want zij waren over de grens, en dáar had de berggeest geen macht meer over hen.

Nu stampte deze driemaal met den voet op de aarde, en het geheele paleis met al zijne heerlijkheden was verdwenen. De berggeest zelf daalde nu echter in den diepen afgrond neer en nam daarheen een ergen haat tegen de menschen mee.

Prins Ratibor bracht intusschen zijne Emma naar het hof haars vaders terug, waar zij al spoedig met groote pracht en staatsie getrouwd werden en een gelukkig leven leidden. Het vreemde avontuur van de prinses was natuurlijk overal bekend geworden, en het gevolg was, dat de bewoners van den omtrek, die den eigenlijken naam van den berggeest niet kenden, dien voortaan Rübezahl noemden, wat zoo veel als Rapenteller beduidt. En dien spotnaam heeft hij behouden tot op den tegenwoordigen dag.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken