Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes (1874)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes
Afbeelding van Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjesToon afbeelding van titelpagina van Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.82 MB)

Scans (58.36 MB)

ebook (10.69 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

sprookje(s)


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes

(1874)–J.J.A. Goeverneur–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 133]
[p. 133]


illustratie

De Bremer stadsmuzikanten.

[E]en man bezat een ezel, die hem al lange jaren trouw gediend had, doch wiens krachten nu bij den dag minder werden, zoodat hij tot den arbeid onbruikbaar werd. Toen wou zijn meester hem op eenige manier van kant maken; maar grauwtje kreeg daar tijdig lucht van en liep weg, den kant naar Bremen op. ‘Daar kan ik licht nog wel stadsmuzikant worden,’ dacht hij. Toen hij een eind ver was voortgesukkeld, vond hij een jachthond aan den weg liggen, die hijgde, alsof hij zich erg moe had geloopen. ‘Nu, hoe hijg je

[pagina 134]
[p. 134]

zoo?’ vroeg de ezel. ‘Och,’ zei de hond, ‘omdat ik oud ben, iederen dag zwakker word en op de jacht niet meer mee kan, heeft mijn meester mij willen doodslaan, en toen ben ik weggeloopen; maar waarmee moet ik nu den kost verdienen?’ - ‘Weet ge wat?’ sprak de ezel; ‘ik ga naar Bremen, om daar stadsmuzikant te worden; kom mee en ga ook onder de speellui.’ Schoon hij eigenlijk van toeten noch blazen wist, vond de hond dit goed, en dus stapten zij samen op. Het duurde niet lang, of zij vonden eene kat aan den weg zitten, die een gezicht zette als drie dagen boos weer. ‘Nu, zeg, maatje, hoe kijk je zoo zuur? Wat scheelt er aan?’ vroeg de ezel. ‘Wie kan een vroolijk gezicht zetten, als het mes hem aan de keel staat?’ antwoordde de kat. ‘Omdat ik nu tot jaren kom, mijne tanden stomp worden en ik liever bij 't vuur zit te spinnen, dan de muizen naloop, heeft mijne meesteres mij willen verzuipen. Ik ben nog gelukkig ontsnapt; maar nu is goede raad duur; waar moet ik heen?’ - ‘Ga met ons naar Bremen; ge zijt immers knap in nachtmuziek en kunt stadsmuzikant worden.’ De kat vond dat goed, en ging mee. Daarop kwamen de drie vluchtelingen een boerenhof voorbij, waar een haan op het hek zat en schreeuwde, of hij vermoord werd. ‘Je schreeuwt om iemand doof te maken,’ zei de ezel; ‘wat hapert er aan?’ - ‘Och,’ zei de haan, ‘onze vrouw heeft gasten genoodigd, en ze wil mij van avond slachten, om morgen soep van mij te koken. Daarom kraai ik er voor 't laatst nog eens duchtig op los; want als ze mij den kop hebben afgesneden, kan ik dat niet meer.’ - ‘Ei wat, roodkop!’ zei de ezel. ‘Kom liever met ons naar Bremen, je hebt een goede stem, die bij onze muziek wat kostelijk klinken zal.’ De haan nam dit voorstel aan, en zij trokken nu met hun vieren verder.

Zij konden het echter in éen dag niet tot de stad Bremen brengen en kwamen tegen den avond in een bosch, waar zij overnachten wilden. De ezel en de hond gingen onder een grooten boom liggen, de kat en de haan klommen daarin op, de haan tot boven in den top, waar 't hem het veiligst toeleek. Voordat hij de oogen toedeed, keek hij nog eens naar alle kanten rond, tot hij in de verte een lichtje meende te zien branden, waarop hij aan zijne makkers toeriep, dat dichtbij zeker een bewoond huis moest zijn. ‘Goed, dan willen we daar onder dak zien te komen,’ zei de ezel, ‘want hier de herberg bevalt mij niet.’ - En de hond zei: ‘Ja, en een paar beentjes en wat vleesch zou ik ook kunnen gebruiken.’ Zoo gingen zij weer op weg naar den kant, waar dat licht brandde, en zagen het spoedig helderder flikkeren en 't werd al grooter, tot zij voor eene helder verlichte rooverswoning kwamen. De ezel, als de grootste, ging aan het venster en keek naar binnen. ‘Wat ziet ge, grauwtje?’ vroeg de haan. ‘Wat ik zie?’ antwoordde de ezel. ‘Eene gedekte

[pagina 135]
[p. 135]
tafel met kostelijk eten en drinken, en daar zitten roovers aan en smullen al hun best.’ - ‘Ik wou, dat ik in hunne plaats zat,’ zei de haan. ‘Ja, ik ook - ik ook,’ meenden de anderen. Nu begonnen de dieren te overleggen, hoe zij het aanvangen zouden om de roovers weg te krijgen, en eindelijk vonden zij een middel. De ezel moest zijne voorpooten buiten op de vensterbank zetten, dan de hond op zijn rug gaan staan, de kat op den hond klauteren, en ten laatste de haan op den kop van de kat vliegen. - Zoodra dit gedaan was, begonnen zij op een teeken gezamenlijk hunne muziek te maken. De ezel balkte, de hond blafte, de kat miauwde en de

illustratie
Nu liep de roover, wat hij maar loopen kon, naar zijn hoofdman terug.


haan kraaide, en vervolgens bonsden allen met zoo veel geweld tegen het venster aan, dat al de glasruiten kletterden en in splinters links en rechts stoven. De roovers sprongen bij dat onverwacht spectakel overeind; zij geloofden stellig en vast, dat zij een gruwelijk spook zagen, en vluchtten hals over kop het huis uit, om zich in het dichte bosch te verbergen. Hierop gingen de vier kameraden aan de tafel zitten, vielen op de nog overgeschoten spijzen aan en hielden een maaltijd, als zij nog nooit van hun leven onder den neus hadden gehad.

Toen eindelijk de vier speellui hunne bekomst hadden, deden zij

[pagina 136]
[p. 136]

het licht uit en zochten ieder de slaapstee, die hem het best voegde, op. Grauwtje vlijde zich op den mesthoop neer, de hond achter de deur, de kat op de warme vuurplaat en de haan vloog op de hanebalken. Daar zij erg moe waren van hunnen verren tocht, lagen of stonden zij in een ommezien vast in slaap. Toen het echter na middernacht werd en de roovers zagen, dat geen licht meer brandde en alles er rustig scheen, sprak de hoofdman: ‘We hadden ons toch zoo gauw niet moeten laten wegjagen,’ en zond een van zijn volk af, om het huis te onderzoeken. Deze vond alles stil, ging in de keuken, wou een licht aansteken, nam een zwavelstokje, en omdat hij de vurige oogen van de kat voor gloeiende kolen hield, hield hij dat daaraan om het vuur te doen vatten. De kat echter toonde zich niet lui, sprong hem naar zijn gezicht en krabde hem het vleesch van de wangen. Dat deed hem geweldig schrikken. Hij liep en wou de achterdeur uit, maar de hond, die daar lag, sprong op en beet hem in zijn been; en toen hij over het heem den mesthoop voorbij rende, gaf de ezel hem nog een duchtigen schop met beide achterpooten, terwijl de haan, die door al het alarm en geschreeuw wakker was geworden, van boven van zijn balk ‘Ki-ke-ri-ki!’ kraaide. - Nu liep de roover, wat hij maar loopen kon, naar zijn hoofdman terug en riep: ‘Och, heer hoofdman, nooit zet ik weer een voet in dit huis; want daar binnen zit eene gruwelijke heks, die mij met hare scherpe nagels mijn gezicht heeft open gekrabd, en voor de deur stond een reus, die mij in mijn been heeft gestoken, en op het heem lag een zwart monstergedrocht, dat mij met een knods de ribben heeft ingeslagen, en boven op het dak daar zat de rechter en riep: “Hier, hier, hier, breng me dien schelm hier!” Toen maakte ik, dat ik weg kwam.’

Van toen af waagden zich de roovers niet meer in het huis, maar aan de vier vrienden beviel het er zoo goed, dat zij er stilletjes bleven en tot hun dood toe muziek maakten, ieder op zijne eigen manier, en een heel vergenoegd en rustig leventje leidden.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken