Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes (1874)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes
Afbeelding van Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjesToon afbeelding van titelpagina van Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.82 MB)

Scans (58.36 MB)

ebook (10.69 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

sprookje(s)


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes

(1874)–J.J.A. Goeverneur–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 185]
[p. 185]


illustratie

Doornroosje.

Doornroosje! Zoo heet het wonderschoone sprookje, dat ik u hier nu ga vertellen.

Voor tijden waren er eens een koning en eene koningin, en die zeiden iederen dag: ‘Och, dat wij toch maar eens een eenig kindje ons eigen konden noemen!’ Daar gebeurde het op een dag, dat de koningin eens in het had zat, dat een kikvorsch uit het water aan land kroop en tot haar sprak: ‘Uw wensch zal vervuld worden; voordat een jaar verloopt, zult gij eene dochter bekomen.’ En wat de kikvorsch gezeid had, dat gebeurde: de koningin kreeg een meisje en dat was zoo schoon, dat de koning van blijdschap was opgetogen en een groot feest aanlegde. Hij noodde niet alleen zijne verwanten, vrienden en bekenden, maar ook de wijze vrouwen daarop, opdat zij het kind goedgunstig en toegenegen zouden worden. Er waren dertien van die wijze vrouwen in het rijk; maar omdat hij maar twaalf gouden borden had, waarvan zij eten konden, moest wel éene van haar thuis blijven. Het feest werd

[pagina 186]
[p. 186]

met alle pracht gevierd, en toen het ten einde liep, brachten de wijze vrouwen het kind hare wondergaven: de eene deugd, de andere schoonheid, de derde rijkdom en zoo verder, wat op de wereld maar te wenschen is. Toen elf van haar hare wenschen uitgesproken hadden, trad eensklaps de dertiende binnen. Die wilde wraak nemen voor dat zij niet op het feest was genood, en zonder iemand te groeten of aan te zien, riep zij met luide stem: ‘De koningsdochter zal zich op haar vijftiende jaar aan een spinnewiel bezeeren en dood neervallen.’ En zonder verder een woord te spreken, keerde zij zich om en verliet de zaal. Allen waren verschrikt; doch toen trad de twaalfde vooruit, die haren wensch nog overhad, en daar zij den vloek niet opheffen, maar slechts verzachten kon, zoo sprak zij: ‘Dat zal echter geen dood zijn, maar een honderdjarige slaap, waaruit haar een koningszoon zal wekken.’

De koning, die zijn lief kind gaarne voor zulk een groot ongeluk behoeden wilde, liet nu het gebod uitgaan, dat alle spinnewielen in het geheele koninkrijk verbrand moesten worden. Bij het meisje kwamen echter al de wenschen der wijze vrouwen in vervulling, want het werd zoo schoon, deugdzaam, vriendelijk en verstandig, dat iedereen, die haar zag, haar wel liefhebben meest. Nu gebeurde het, dat op den dag, toen zij juist vijftien jaar werd, de koning en de koningin niet thuis waren, en het meisje geheel alleen in het paleis achterbleef. Zoo ging het overal rond, bezocht alle kamers en vertrekken, en kwam eindelijk ook in een ouden toren. Zij klom de smalle wenteltrap op, die haar voor eene kleine deur bracht. In het slot stak een oude verroeste sleutel, en toen zij dien omdraaide, sprong de deur open. Daar zat in een klein kamertje eene oude vrouw aan het spinnewiel en spon ijverig haar vlas. ‘Goeden dag, oud moedertje,’ sprak de koningsdochter; ‘wat doet gij daar?’ - ‘Ik spin,’ zeide de oude vrouw en knikte met het hoofd. - ‘He, dat is aardig,’ riep de prinses; ‘laat mij eens zien, of ik dat ook zou kunnen.’ Zij vatte het spinnewiel haastig aan en wou ook spinnen, maar deed dat zoo onvoorzichtig, dat zij zich aan een van de ijzeren punten den vinger bezeerde.

Op 't oogenblik echter, dat zij den steek voelde, viel zij neer op het bed, dat daar stond, en lag dadelijk in diepen slaap. En deze slaap verbreidde zich over het gansche paleis: de koning en de koningin, die juist naar huis gekomen en in de zaal getreden waren, zonken neer en sliepen in, en de geheele hofhouding met hen. Dadelijk sliepen nu ook de paarden in den stal, de honden op den hof, de duiven op het dak, de vliegen aan den wand, ja, het vuur, dat op den haard vlamde, werd stil en sliep in; de braadspitten, die vol met patrijzen, korhoenders en fazanten voor het vuur stonden, sliepen in, en de kok, die juist een ondeugenden keukenjongen bij de haren had

[pagina 187]
[p. 187]

gepakt, liet hem los en sliep in. En de wind ging liggen, en aan de hooge, lommerlijke boomen voor het slot roerde zich geen blaadje meer.

Rondom het slot begon nu ook eene doornenheg te groeien, die van jaar tot jaar hooger en dichter werd, tot zij eindelijk het geheele gebouw omringde en daar boven uit groeide, zoodat er niets meer van te zien was, zelfs de weerhaantjes op het dak niet. Men sprak echter in het land nog altijd van het schoone, slapende Doornroosje, zoo als de koningsdochter genoemd werd, zoodat van tijd tot tijd wel koningszonen kwamen en door de heg in het slot wilden drinhen. Al hunne moeite was nochtans vruchteloos, want de doornen sloten vast in elkaar, en de jongelingen bleven daarin hangen, konden zich niet weer losmaken en stierven een ellendigen dood. - Na lange, lange jaren kwam nu weer eens een koningszoon in het land en hoorde, hoe een oud man van de doornenheg vertelde, dat daarin een slot stond, waarin eene wonderschoone koningsdochter nu al bijna honderd jaar in slaap lag, en met haar de koning en de koningin, en de geheele hofhouding. Die oude man wist ook van zijn grootvader, dat vroeger ook al veel koningszonen gekomen waren en beproefd hadden, door de doornen heen te dringen, maar dat allen daarin waren blijven hangen en een treurigen dood hadden gevonden. Toen sprak de jonge prins: ‘Ik heb geen vrees, ik moet naar binnen en het schoone Doornroosje zien.’ De goede oude man ried hem dat af, doch hij luisterde niet naar zijne woorden.

Nu waren juist de honderd jaren verstreken, en de dag was gekomen, waarop Doornroosje weer ontwaken moest. Toen dus de koningszoon de heg naderde, vond hij daar niets dan fraaie, geurige bloemen, die hem onbeschadigd doorlieten en zich toen weer als een dichte heg achter hem sloten. Op het slotplein zag hij de paarden en de groote jachthonden liggen en slapen; op het dak zaten de duiven en hadden het kopje onder den vleugel gestoken. En toen hij in het slot trad, sliepen de vliegen nog aan den wand, stak de kok in de keuken nog de hand uit, als om den jongen bij het haar te krijgen, en zat de meid nog voor het zwarte hoen, dat geropt moest worden. Nu ging hij verder, en vond in de zaal de hofjonkers en de staatsiedames gerust in slaap, en boven bij den troon lagen de koning en de koningin en sliepen. Toen ging hij nog verder en alles was zoo stil, dat iemand zijn eigen adem hooren kon, en eindelijk kwam hij aan den toren en opende de deur tot de kleine kamer, waarin Doornroosje sliep. Daar lag zij en was zoo schoon, dat hij de oogen niet afwenden kon, en hij kon het ook niet laten, maar bukte zich en gaf haar een kus. Pas had hij nu echter hare lippen aangeraakt, of daar sloeg Doornroosje de oogen op, werd wakker en zag hem vriendelijk aan. Nu gingen zij

[pagina 188]
[p. 188]

hand in hand naar beneden, en de koning werd wakker en de koningin en het geheele hof, en ze zagen elkaar met verwonderde oogen aan. En de paarden op den voorhof stonden op en schudden zich, de jachthonden sprongen en kwispelstaartten, de duiven op het dak trokken het kopje onder den vleugel weg, keken rond en fladderden in de lucht op; de vliegen aan den wand kropen verder, het vuur in de keuken vlamde op en kookte het eten, de spit begon weer te draaien, de kok trok den jongen bij het haar, en de keukenmeid begon weer haar hoen te roppen. En dien avond werd de bruiloft van den koningszoon en Doornroosje met veel pracht gevierd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken