Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes (1874)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes
Afbeelding van Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjesToon afbeelding van titelpagina van Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.82 MB)

Scans (58.36 MB)

ebook (10.69 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

sprookje(s)


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes

(1874)–J.J.A. Goeverneur–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De deugdzame man.

Toen Rubezahl eens over den top van het Reuzengebergte ging, kwam hem een voetganger tegen, die met gebogen hoofd langzaam voortstapte. ‘Vriend,’ sprak de berggeest hem vertrouwelijk aan, ‘wat hapert er aan? Hebt ge iets verloren?’ - ‘Och, ik heb alles verloren, behalve de deugd,’ gaf de ander ten antwoord. ‘Ei, dan hebt ge den grootsten schat behouden en behoeft niet bedroefd te wezen.’ Maar de vreemde zei: ‘De deugd wordt echter op deze wereld niet gewaardeerd en blijft steeds onbeloond.’ - ‘Dat is helaas waar,’ sprak Rubezahl; ‘maar toch doet het mij groot genoegen, eindelijk eens een deugdzaam mensch te vinden. Ge zult zeker wel zoo goed willen wezen en met mij naar mijne kluis gaan,’ - want Rubezahl vertoonde zich ditmaal als kluizenaar, - ‘om mij daarboven in de deugd te onderrichten en mij heilzame lessen te geven. Gij zult zien, dat ik anders ben dan de wereld; want ik bewonder en eer het goede, waar ik dat vind, en wil u niet met leege handen laten trekken, maar mij dankbaar betoonen. Ik versta namelijk ook eene kunst: ik kan goud maken en ook een kostelijken levensdrank bereiden. Daar gij zoo deugdzaam zijt, zult gij de geheime wetenschap, die ik u uit dankbaarheid wil toeververtrouwen, zeker op de allerbeste wijze gebruiken.’

Het gezicht van den vreemdeling helderde nu vrij wat op en terwijl hij zoo aan de zijde van den kluizenaar voortstapte, begon hij zichzelf braaf te roemen en een groot woord van zijne eigene voortreffelijke en deugdzame hoedanigheden te doen. ‘Tegen al de verleidingen der wereld heb ik mij met kracht verzet,’ zeide hij; ‘het geld heeft maar uiterst geringe waarde in mijne oogen en naar aanzien en ijdele eer heb ik nooit getracht.’

[pagina 192]
[p. 192]

Rubezahl, die door zijne schijnbare oplettendheid en zijn zwijgen de snoeverij van den deugdzamen man nog maar meer uitlokte, had spoedig begrepen, met wat mensch hij te doen had, en besloot, hem eeus een duchtig lesje te geven. Ze kwamen spoedig aan de woning van den kluizenaar, die in een heerlijken bloemhof en op een der fraaiste punten van het gebergte lag.

‘Ga hier op dit bed van mos liggen en rust wat uit,’ zeide de kluizenaar; ‘ik wil onderwijl een eenvoudig maaltje bereiden.’ De vreemdeling liet zich niet lang nooden en nam er zijn gemak van; maar toen Rubezahl met een welgevulde mand terugkeerde, was hij terstond weer bij de hand en liet zich de heerlijke vruchten, het wittebrood, de versche boter en de vette schapenkaas kostelijk smaken. Maar vooral scheen hem de krachtige wijn te bevallen, waar van de kluizenaar verscheiden flesschen meegebracht had. Hoe meer hij dronk, des te drukker praatte hij en des te hooger roemde hij zijne eigen deugden. Ten laatste begon hij alle dingen dubbel te zien en werd zijne tong al zwaarder en zwaarder.

Nu sprak de kluizenaar: ‘Hoor eens, vriend, wilt ge mij misschien de hooge deugd der matigheid door een afschrikkend voorbeeld leeren?’ en meteen schoof hij de flesschen op zij. De vreemde schrikte en gaf zich moeite, om zijne beschonkenheid te verbergen. Rubezahl deed ook, alsof hij verder niets merkte, stond op, nam zijn gast bij de hand en leidde hem in zijne werkplaats, gelijk hij dat kleine vertrek noemde. Hier lag het goud in groote hoopen opgestapeld: goud in staven, goud in korrels en stofgoud, en het oog van den vreemde loerde begeerig naar al deze schatten. Toen de vriendelijke gastheer voor een oogenblik de deur uitging, stopte de deugdzame echter schielijk eenige staven goud in zijne zakken, en hij zou meer hebben genomen, indien de kluizenaar niet zoo spoedig teruggekeerd was.

Toen Rubezahl weer binnen kwam, scheen hij niets te merken en liet zijnen gast eenige kunststukken zien. Hij veranderde water in wijn en gewoon steengruis in blinkende goudkorrels. Hij leerde hem ook, hoe hij dat had aan te vangen, en zei hem ten laatste, zelf eens een proef te nemen. Onze held blies, schudde, roerde, maar - het bleef zand. Daar stiet hij eindelijk uit verstoordheid, dat het werk hem maar niet wou gelukken, een duchtigen vloek uit.

‘Ei, ei, mijn vriend,’ zeide de kluizenaar ernstig, ‘het geduld schijnt dan juist ook niet tot uwe deugden te behooren. Maar kom, we willen een poosje van den arbeid uitrusten; later zult gij mij uwe verhevene deugden leeren.’ De gast was tevreden en wilde den vriendelijken kluizenaar naar de legerstee van zacht mos volgen. Toen evenwel werden de gouden staven in zijne zakken op eens zoo ontzettend zwaar, dat hij geen voet van de plaats kon verzetten.

[pagina 193]
[p. 193]

‘Hoe is 't, wat hapert er aan?’ vroeg de kluizenaar. ‘Aha, ge hebt bij vergissing eenige staven goud bij u gestoken? Of zou misschien ook de eerlijkheid op uwe deugdenlijst vergeten zijn? Kom, leg dat ellendige goud maar stilletjes weer op zijne plaats; 't zou u licht wat al te zwaar kunnen worden.’

De deugdzame man was hierdoor zoo ontsteld, dat hij eerst geen woord tot zijne verontschuldiging uitbrengen kon. Daar echter de kluizenaar zich nog altijd leergierig betoonde, zocht hij zich goed te houden en begon met een deftig gezicht zijn onderricht. ‘Vriend kluizenaar,’ sprak hij, ‘de eerste en voornaamste mijner voorschriften is: ‘Begeef u niet in verzoeking.’

‘Dat zou me eene mooie deugd zijn,’ viel Rubezahl hem hier in het woord, ‘die bang is voor de verzoeking! Waar is eene overwinning zonder strijd?’ - ‘Vriend, vriend, het is toch zoo,’ ging de deugdzame voort; ‘maar mij is toch geen verzoeking te zwaar, want dat ik daar straks een kleinen roes had, was alleen een gevolg van mijn grooten dorst, en dat ik het goud in mijn zak stak, was maar alleen een onnoozel klein grapje.’

‘Nu is 't genoeg, ellendige leugenaar!’ voer Rubenzahl nu driftig tegen hem uit; ‘ik weet nu, hoe 't met de deugd, waarop gij zoo snoeft, gesteld is.’ Hij pakte den huichelaar, vloog met hem door de lucht, en geen kwartier later stond deze in de goede stad Hirschberg midden op de markt, die vol menschen was, aan den schandpaal gebonden met op zijne borst een bordje, waarop de woorden stonden: ‘Tot straf voor onmatigheid, diefstal en leugen.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken