Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes (1874)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes
Afbeelding van Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjesToon afbeelding van titelpagina van Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.82 MB)

Scans (58.36 MB)

ebook (10.69 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

sprookje(s)


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes

(1874)–J.J.A. Goeverneur–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 204]
[p. 204]

Het arme kind.

In een dorp woonde een klein meisje, en dat had geen mensch meer op de wereld buiten eene oude grootmoeder, die zoo zwak was, dat zij niet meer van haar strooleger opstaan kon. Hare moeder had die kleine meid heel niet gekend, de vader leefde ook niet meer, en den grootvader hadden ze voor weinig weken begraven. Op den dag, toen zij den goeden grootvader in de zwarte aarde neerlieten, was het grimmig koud geweest, en viel heel, heel veel sneeuw van den hemel neer. Toen het kind van het kerkhof naar huis in de koude kamer kwam, was het daar met de grootmoeder heelemaal alleen en schreiden beiden om den goeden grootvader. Och, en ze waren zoo arm! Zij hadden geen stukje hout, om het vuur aan te houden, en geen brokje brood, om den honger te stillen, en geen duit geld, om maar wat te koopen.

Toen ging het kind heen en vond een paar goede menschen, die zagen, hoe ellendig het was, en medelijden hadden. Zij gaven het wat te eten en te drinken en ook een stuk geld, om het noodigste te koopen. Dat alles bracht het kind bij de lieve grootmoeder thuis, en daarvan leefden zij, zoo lang het strekte. Het meisje was nog heel, heel klein, daarom kon het ook nog niets uitvoeren en niets verdienen; 't kon maar alleen de lieve grootmoeder recht van harte liefhebben, en dit deed het dan ook. En nog èen ding deed het: toen honger en nood weerkwamen, ging het weer heen, om bij goede menschen iets te halen. Het ging wel niet graag; maar het moest gaan, daar beiden anders verhongeren moesten.

Zoo was het voorjaar gekomen. Overal was lust en leven, en zelfs het arme meisje verheugde zich wel vaak, als de zonneschijn lachte, de bloemen bloeiden en de vogels zongen; - ach, als nu de grootmoeder maar niet zoo veel erger ziek was geworden! Met die was het nu echter soms erger nog, dan in den vorigen winter, en dus kon het kind maar zelden van harte blij wezen.

Op een dag was het kleine meisje weer heengegaan, om voor grootmoeder een stukje brood te halen. Zoo kwam het over een rijweg, die aan de eene zijde geheel droog, maar aan de andere nat van den regen was. Toen het kind in het water keek, dreef daar een lievenheersbeestje in. Dat lag op den rug en spartelde met de kleine beentjes en deed al zijn best, om op het droge te komen; maar het kwam al dieper in het water. ‘Och, arm ding!’ zei het meisje, dat een meelijdig hart had, ‘wacht, ge zult niet verdrinken, ik wil je helpen.’ En het tastte in het water, haalde het kevertje daaruit en zette het op haar mouw, opdat het in de warme zou weer drogen zou. Het kevertje nu echter was een wenschkevertje; die het aan

[pagina 205]
[p. 205]

zich had en een wensch uitsprak, kreeg dien wensch dadelijk vervuld; maar daar wist het kind nog niemendal van.

Toen dit nu verder ging en nog altijd voor de grootmoeder niets had, kwam het een kerseboom voorbij, die vol rijpe kersen zat. Die lachten het kind vriendelijk toe en leken zoo mooi rood, frisch en geurig, en de vogeltjes huppelden in de takken en smulden terdeeg van de lekkere vrucht. Nu dacht het arme meisje: ‘Ach, als ik nu daar boven was en een hand vol kersen kon plukken, wat zou grootmoeder blij wezen!’ En terwijl het nog zoo dacht en wenschte, zat het ook al hoog boven in den kerseboom. Het plukte nu de mooiste kersen, die het vinden kon, en stak ze voor grootmoeder in den zak, waarna 't er ook zelf eenige van at. En omdat het kind zoo zacht en zoo goed was, kwamen ook de vogels, die eerst waren weggevlogen, al gauw weer terug en waren heel niet schuw of bang. Ze zongen en sprongen, pikten en snoepten kersen, en dan fladderden ze weer weg en speelden in de lucht rond. ‘Och, had ik maar vleugels

illustratie

zooals gij, lieve vogeltjes, ik wou gaan en met je vliegen in de lucht, in de blauwe lucht, tot hoog in den hemel!’ Daar op eens had het vleugels en vloog al en steeg op in de blauwe lucht en kwam hooger en hooger tot hoog in den hemel. En toen het zoo hoog kwam, stond de hemelspoort open, en de engelen kwamen het kind tegemoet, ontvingen het vriendelijk, namen het bij de hand en leidden het binnen in het hemelrijk. O, hoe heerlijk was het daar! In een grooten prachtigen lusthof bloeiden hemelsche bloemen in de schitterendste kleuren en allerliefelijkst van geur, en de engeltjes vlochten kronen en kransen en bekransten het kleine meisje daarmee. Zij zongen ook hemelsche gezangen en zweefden in rijen en dansen - zoo schoon, och zoo schoon! Daarbij moest het meisje alle ellende en aardschen nood dan ook wel heelemaal vergeten.

Maar toch dacht het op eens aan de oude grootmoeder, die nog beneden op aarde was en van honger versmachtte, en 't had de kersen nog in den zak, die het van den kerseboom geplukt had. Toen maakte het zich van de spelen der engelen los en liep recht op de hemelspoort toe. De engelen wilde het tegenhouden en vroegen: ‘Zeg, bevalt het je dan bij ons niet?’ - ‘O ja,’ zeide het kind,

[pagina 206]
[p. 206]

‘maar ik heb nog eene oude grootmoeder beneden op aarde, die zonder mij versmacht.’ En hierop vertelde het van al haar nood en ellende. ‘Blijf maar hier,’ zeiden de engelen; ‘uwe grootmoeder zal het spoedig recht goed hebben.’ Maar het kind wou zich niet laten houden en terstond weer naar beneden naar de aarde toe. Toen het nu echter aan de hemelspoort kwam, vlogen daar juist twee engelen binnen en droegen de goede grootmoeder tusschen hunne vleugels. De engel des doods en de engel des levens waren terstond naar de aarde tot de zieke grootmoeder gevlogen, en toen de engel des doods in het armoedig kamertje gekomen en aan het harde strooleger getreden was, had de grootmoeder de oogen gesloten en was gestorven.

Boven in den hemel echter liet de engel des levens zijn adem over de grootmoeder heengaan, en daar kreeg zij nieuw leven en herkende het kind, en was - o, zoo gelukkig!

En de engelen namen beiden, grootmoeder en kind, bij de hand en leidden haar de zaligheid in. Daar waren ook de grootvader en 's kindeke's vader en moeder. Nu, bij dat wederzien was de vreugde eerst recht groot.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken