Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De hooge toren (1920)

Informatie terzijde

Titelpagina van De hooge toren
Afbeelding van De hooge torenToon afbeelding van titelpagina van De hooge toren

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.18 MB)

ebook (3.10 MB)

XML (0.47 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De hooge toren

(1920)–Anna van Gogh-Kaulbach–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 213]
[p. 213]

XVII.

Henk lag op zijn stroozak in de slaapzaal; om hem heen zwartte het nachtdonker als een geweldige muur. Ondanks zijn vermoeidheid kon hij den slaap niet vatten: heel zijn lichaam gloeide als schrijnend vuur en zijn slapen hamerden.

Hij trok zijn beenen op, klemde zijn klamme handen om de doodskoude voeten, zonder ze te kunnen verwarmen, woelde heen en weer op den bultigen stroozak, waar zijn mager lijf geen rustpunt vond.

Gedurende zijn voor-arrest in de kazerne had hij veel van die nachten doorgemaakt, waarin hij uren lang wakker lag, zijn hoofd vol warrelig-opstandige gedachten en in zijn hart een schrijnend verlangen naar thuis en naar Leentje vooral.

Nog nooit was hij, zoo hevig als in deze weken van gevangenschap en nietsdoen, geplaagd geweest door 't huilende verlangen naar een vrouwelijf; zijn jonge teedere liefde voor Leentje werd er door tot een kwelling.

Zich dwingend tot stil-liggen, beluisterde hij den slaap van zijn zaalgenoten, onderscheidde snurkend zagen en licht puffend ademhalen, soms een dof gesproken droomwoord of een gedempte schreeuw. Om zijn hoofd zoemden de muggen, de plaag van de nachten.

Henk hoestte, droog en pijnlijk, zooals hij was blijven doen na zijn ziekte; als die verdomde hoest er bij kwam kon hij effetief heelemaal niet meer maffen.

Daar werd gefluisterd... zachte voeten schuifelden

[pagina 214]
[p. 214]

over den vloer... daar zochten er twee mekaar op.

Wat ze gelijk hadden!

Thuis lag Wim nou alleen in de bedstêe. In 't keukentje zag je altijd nog 'n beetje licht door 't raam. Jezes, wat stak die rug! Kom, slapen nou!

Nog maanden zou hij hier blijven; altijd opgesloten - er waren wel lollige jongens onder... ze waren met velen... as ze wouwen konden ze wel uitbreken... maar de schildwacht schoot als je je kop boven den wal stak... Ook een baantje, te moeten schieten op weerlooze jongens! als zoo'n vent dat deed was hij zuiver geen knip voor z'n neus waard.

Wat was 't hier stil en donker...

Plotseling begon Henk te huilen, zijn gezicht weggedoken in het kussen.

Hè, dat luchtte op. Nou ging hij zweeten... dat was beter als dat gloeiende of je lijf in brand stond.

Langzaam zakte hij in doffen droomloozen slaap.

Den volgenden dag gaf de herinnering aan zijn huilbui hem een gevoel van schaamte.

Jasses, wat 'n knul was hij! te grienen als 'n meisje! Moest vader weten en Leentje en de andere jongens!

Hij dacht weer aan de gesprekken thuis met vader en met de jongens van den antimilitairistischen bond. Toen leek 't gemakkelijk dienst te weigeren en je te laten kooien, maar 't viel niet mee. 't Maakte je kapot en tegelijk razend, dat de ééne mensch zóó dorst te doen met de andere, alleen omdat die 'n andere gedachte over de dingen had! Dat was de macht van 't militairisme... dat moest er onder! Er onder! herhaalde hij, zooals hij 't al honderdmaal herhaald had in de afgeloopen weken.

Toen, weer in zijn schaamtegevoel om die kinderachtige huilbui, overdacht hij, dat het vast de koorts was geweest, die hem zoo slap had gemaakt.

Hij moest nu maar gezellig zijn met de andere jongens.

Ook de volgende nachten bleven vol kwelling voor hem; hij huilde niet meer, maar de knagende verlangens en het besef onrecht te lijden, hielden hem wakker,

[pagina 215]
[p. 215]

waardoor hij heviger de rugpijn voelde en de pijn van den hoest, die hem de nachturen door plaagde.

Overdag ondervond hij àl weldadiger de broederlijkheid van de jongens, waarin hij gereedelijk werd opgenomen; hij leerde meevoelen, hoe er de daad was, die hen bond ondanks alle verschillende motieven, die hen tot die daad hadden gevoerd; zij waren één in hun haten van het militairisme en daardoor van de maatschappij, die dat militairisme voortbracht en koesterde.

Hij leerde meegenieten van de heimelijke gesprekken, van de eigen fortkrant, door enkelen onder hen geschreven op velletjes, uit een schrift gescheurd, want het was geoorloofd boeken en schriften voor eigen studie te bezigen. Elk verschalken van de bewakers, die hunne gevangenen altijd omslopen met half angstig, half vijandig wantrouwen, werd tot een heimelijke, prikkelende vreugd, die heel den dag kleur gaf en deed voortleven in de herinnering.

Henk praatte veel met Evers en met van Gelderen, in het instinctieve gevoel, dat zij hem zouden kunnen leeren de dingen grooter te zien; hij zou als zijn vader vrij willen worden van den haat tegen enkele menschen om te strijden tegen het stelsel, door duizenden in stand gehouden. Tevoren had hij gedacht, al zoover te zijn. maar sinds zijn gevangenschap kende hij eigen bitterheid tegen degenen, die hem opsloten.

Terwijl hij met van Gelderen sprak, en naar hem luisterde, begreep hij hoeveel die jongen boven hem voorhad door alles wat hij had kunnen leeren. Vage herinneringen kwamen in hem op aan zijn vroegere verlangens om veel te leeren, evenveel als de jongens op de Hoogere Burgerschool; verlangens die verloren waren gegaan in de noodzakelijkheid om centen te verdienen.

Hij vertelde er van aan van Gelderen, hoe vurig hij verlangd had op de avondschool te komen en hoe hij, toen hij daar eenmaal was, geregeld had zitten slapen door moeheid. Hoe hij gedroomd had van teekenen leeren en van huizen en torens bouwen... om zijn mond trok een ouwelijk lachje als sprak hij over onzinnige kinderdroomen.

[pagina 216]
[p. 216]

Van Gelderens verstandige oogen blikten een paar seconden in de zijne - zij zaten in de grijze schemering op één van de zaalbankjes, dat zij tegen den muur hadden geschoven - om hen heen het gonzend gerucht van fluisterende en luider sprekende stemmen... toen vroeg hij:

‘Waarom heb je al die verlangens losgelaten?’

Henk schouderschokte

‘Omdat ik ommers wist dat dat allemaal toch niet te krijgen is voor 'n proletariërsjong. Met die wetenschap worden wij al geboren.’

‘En je berust er in en weet tenslotte niet eens meer wat je mist. Dat is 't ergste.’

Henk hief het hoofd op.

‘Ik weet 't wèl en ik weet ook, dat 't veranderen zal; daar wil ik voor vechten.’

De woorden kwamen naar buiten als ondanks hemzelf, als hadden zij in hem al langen tijd klaar gelegen zonder dat hij 't eigenlijk wist.

‘Goed,’ knikte de ander. ‘Berusten is uit den booze.’

‘Dat zal “de Poes” je niet nazeggen.’

Henk knikte in de richting van van Darsten, die in het raamlicht over een boek zat gebogen, zijn blonde hoofd met een lichten schijn omgeven.

‘Die...’ smaalde van Gelderen, ‘'n Goede jongen, maar hij blijft altijd dezelfde. Berusten is voor hem het hoogste.’

‘Waarom berustte hij der dan ook niet in om soldaat te worden?’

‘Hij wil geen wapens dragen.’

‘Zou die voor z'n eigen gelukkig zijn?’

‘Als 'n kind. Maar niet zooals wij, die een nieuwe toekomst zien groeien, die er voor kunnen vechten. Wij beschouwen immers ons dienstweigeren als een stukje van den grooten strijd; niet als doel op zichzelf.’

‘Ja,’ stemde Henk voluit toe.

 

Dien nacht droomde hij van den ouden toren aan 't grachtje en van zijn vader, die er opklom. En toen hij als gewoonlijk hoestend wakker werd in het vaag aan-

[pagina 217]
[p. 217]

schemerende morgenlicht, voelde hij zich meer uitgerust dan nog één ochtend, sinds hij op het fort was, het geval was geweest.

Hij overdacht zijn droom en toen vaders vergelijking van zijn leven met een toren, Hij bouwde nu aan zijn toren; zijn dienstweigeringsdaad was een stevige steen; zóó verder bouwen! altijd doen wat je voor goed hield al had je daarvoor te lijden. Als er hier revolutie kwam, zooals in Rusland, dan meevechten... voor de vrijheid van 't proletariaat En nu al je verzetten tegen alle onrecht, toonen dat je er tegen in opstand was al kon je 't niet veranderen...

Hij zou wel gauw voor den krijgsraad moeten komen. Dan spreken, zeggen, dat hij revolutionnair socialist was en daarom dienstweigeraar. Als protest tegen 't militairisme en 't kapitalisme. Niet staan hakkelen zooals vóór den Raad van Onderzoek; toen wist hij nog niet zoo goed als nu wat hij wilde... dat hadden ze hem op 't fort geleerd door hun dwang...

Hij gooide zich om op zijn stroozak, vocht tegen een nieuwe hoestbui.

 

In den morgen kreeg hij een brief van Leentje. Zij schreef elke week, lieve hartelijke onbeholpen zinnetjes, waarin zij kleine gebeurtenisjes vertelde uit de stad en eenige malen zei dat Henk zich ‘maar goed moest houden en z'n eigen niks van de boel antrekke.’

Ook Vermeer en Jans schreven geregeld en verschillende jongens, die hij kende uit de Jeugd-organisatie; Henk was blij met elken brief, al nam het weten, dat hij eerst op 't fort-bureau gelezen was, veel van de vreugde weg. Niemand toch schreef, zooals hij zou schrijven, wanneer de brieven niet gelezen werden.

Zelf schreef hij korte, hortende zinnen terug; soms, in een wild opstandige bui, smeet hij op 't papier, wat hij vooruit wist dat niet verzonden zou worden; zulke brieven werden op 't bureau vernietigd, zonder dat er een woord van werd gerept.

[pagina 218]
[p. 218]

‘Maar ze hadden 't dáár tenminste moeten slikken,’ dacht hij voldaan.

Eens had hij drie dagen cachot-straf opgeloopen, omdat hij den bewaker, gluiperig spionnentype, gebrutaliseerd had en uitgelachen; de dagen en nachten in het kille stikdonkere hok deden hem hevig lijden; bevend van zenuwspanning lag hij op de houten brits zonder eten aan te raken, alleen water drinkend.

Toen hij buiten kwam, waar het licht van den stralenden zomerhemel hem plotseling omkolkte als een bruisende zee, wankelde hij als een beschonkene; moeizaam, met bleek-strakken mond, beantwoordde hij de schertsende vragen van de andere jongens, liet zich lijdelijk door van Gelderen een stuk chocolade in den mond duwen, dat ‘de Dokter’ altijd binnen wist te smokkelen. Met brandend-starende oogen zat Henk tegen den wal op de luchtplaats.

 

‘As 'n beest sluiten ze je op!’ stootte hij uit.

Van Gelderen begon te praten, om hem op te wekken, vertelde wat er gebeurd was in die twee dagen, duwde voorzichtig hem de fortcourant toe. En de andere jongens drongen op hem in met hun spontane jonge hartelijkheid, tot Henk zich warm voelde worden en meelachte.

Dien avond kreeg Henk een aanval van malaria, zooals veel voorkwam onder de jongens op het fort, maar met taaien wil verborg hij zijn ziek-zijn voor den bewaker, bang voor het verblijf op de somber-eenzame ziekenzaal. Hij wou niet weer alleen zijn.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken