Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Sudah, laat maar (1984)

Informatie terzijde

Titelpagina van Sudah, laat maar
Afbeelding van Sudah, laat maarToon afbeelding van titelpagina van Sudah, laat maar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.51 MB)

Scans (6.18 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.15 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Sudah, laat maar

(1984)–Paula Gomes–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 5]
[p. 5]

I

Ik zag dat de pelayan de lakens al van het bed trok. De hotelkamer werd voor een ander klaargemaakt. Het was een grijze pelayan, een oude man die de tijd van vroeger had meegemaakt, toen hij nog ‘djongos’ heette. Er lag een mysterieus verschil tussen die twee woorden, djongos en pelayan, een verschil dat ik niet kon omschrijven, omdat voor mij alles eigenlijk precies hetzelfde was gebleven: de sfeer, de natuur, het vriendelijke, het lieflijke, het gemak van dat alles wel terecht zou komen, het krijgen van alles wat ik hebben wilde. Ik had nog niet gedacht dat ik iets nodig had, of het werd me al aangereikt. En alles wat ik kreeg spon ik om mij heen. Zo zat ik als een pop in een cocon, toen de oorlog uitbrak en ik mijn vader tegen mijn moeder hoorde zeggen: ‘Als de Japanners komen, is het met ons gedaan. Wij worden vermoord en Sonja verdwijnt in een huis voor geisha's.’

Het was avond. Ik stond voor de wastafel in mijn kamer om tanden te poetsen. Het dopje van de tandpasta rolde in de wasbak. Ik keek in de spiegel, terwijl mijn vingers het opvisten. Ik keek of ik nog dezelfde was.

De Japanners waren in Sumatra geland. Ze zouden ongetwijfeld naar Java komen, hoewel er die morgen nog hard gelachen was om hun stommiteit. Ze waren op een verkeerde plek geland, ze zouden er stikken in het moeras.

De hond kroop, zoals iedere avond wanneer ik ging slapen, onder het bed. Het was mijn hond. Zijn bruingele pluimstaart veegde over de vloer, toen hij ging liggen. Even later staarde ik in het donker. Ik krijg een kimono aan, dacht ik, en dan?

De Japanners kwamen. Ze bezetten het hele land.

Mijn vader werd opgepakt. Hij kreeg een oproep om met wat toiletartikelen en een pyjama op het gouver-

[pagina 6]
[p. 6]

neurskantoor te komen voor een vergadering. Die avond begrepen mijn moeder en ik dat hij niet terugkwam. De djongos hoorde ons huilen. Hij dekte de tafel, hij bracht het eten binnen. Hij sloop door het huis.

‘Dát zijn onze vijanden,’ smaalde een buurvrouw van wie de man ook was opgepakt, ‘ze lachen in hun vuistje.’

Maar de volgende ochtend stond op de hoge standaard in de hoek, waar de pot met de chevelure had gestaan, een kom water waar een grote, roze kembang sepatoe in dreef. Het was een offer van de djongos aan de goden. ‘Dan wordt de tuan niet zo geslagen.’

‘Geslagen?’ vroeg mijn moeder. Waanzinnig! Het andere leven was nog niet goed tot ons doorgedrongen. Alles wat onmogelijk had geleken werd normaal.

Een paar maanden later was het bezoekdag. Vrouwen en kinderen trokken naar het kamp. Er waren geen dikke mannen meer. Eén werd met een rotan afgeranseld waar zijn vrouw bij stond. Ze had hem een stukje chocola gegeven, dat mocht niet.

Kort daarop werden de mannen weggevoerd. Het was nog haast nacht toen het transport plaatsvond. Het schorre geluid van de hanen, die kraaiden voor de opkomende zon, klonk onwezenlijk. Ze hoefden niet te kraaien, iedereen was al wakker, niemand luisterde. We stonden stilletjes bij elkaar gedromd aan de kant van de weg. Vrouwen en kinderen. We stonden er al uren. We waren haast niet naar bed geweest, alleen maar even, de moeders samen met de kinderen. We waren opgestaan in het donker. Toen de nacht nog maar net begonnen was, werden in de huizen de lichten ontstoken. Er ging iets gebeuren, iets dat niet goed was, iets ergs. We wisten niet wanneer het zou gebeuren. We waren de straat opgegaan. En we hadden gewacht. Tegen de ochtend zagen we de stoet in de verte naderen. In het grauwe licht sjokten de mannen als schimmen langs ons heen. Ze keken niet op of om.

[pagina 7]
[p. 7]

Japanse soldaten met bajonetten op het geweer maakten ieder contact bij voorbaat al onmogelijk. Gezichten waren nauwelijks te onderscheiden. Soms werd er gewezen. Er werd zacht gefluisterd. ‘Daar is pappie.’ Maar niemand uit de groep keek op. Het was niet zeker of het werkelijk zo was. Pakjes mochten niet worden afgegeven. We bleven ermee in de handen staan. De mannen verdwenen in de pas begonnen dag. Achter hen kwam schuchter het verkeer. Er waren nog mensen voor wie alles gewoon doorging.

Mijn moeder en ik gingen met anderen samenwonen. Er was geen geld meer. Het was vreemd dat er opeens geen geld meer kwam en dat wat in huis was op raakte. De vrouwen kropen bij elkaar, omdat dat goedkoper was.

We woonden met ons vijven. Sylva was de oudste. Ze was ook de grootste en de dikste. Ze had een grote, witte broek aan. Ze regeerde het huis. De anderen hadden maar te gehoorzamen wanneer ze in haar ongedurigheid telkens weer de indeling van de kamers veranderde, zodat we telkens weer ergens anders sliepen. Just was de enige die zich erover opwond, terwijl ze zich juist rustig moest houden. Ze had iets aan het hart, het was niet af, er was geen tussenschot, zei ze. Ze had bolle, blauwe nagels en ze hijgde onder het spreken. Vooral wanneer ze met Sylva kibbelde, leek het of ze zou stikken. Sylva had ook voortdurend ruzie met Erna, haar jongere schoonzuster. Ze zei dat Erna manziek was en flirtte met iedere man die nog vrij rondliep, terwijl haar eigen man krijgsgevangene was. Mijn moeder zat er meestal stilletjes bij, ze sprak weinig, dat was haar aard; ze had thuis ook nooit veel gezegd. Eerst hadden we taarten gemaakt om te verkopen, maar toen de boter schaars werd, gingen we poppen maken. Ik vulde ze op. In een klein kamertje, het kapokkamertje. Ik duwde de kapok met een stokje tot in de verste hoeken, de schoentjes, de vingertjes, vooral het

[pagina 8]
[p. 8]

hoofdje moest stevig zijn. De pluizen stoven in het rond, ze zaten overal, in mijn neus, tegen mijn lippen; ik moest voortdurend blazen en in mijn gezicht strijken. De poppen die onder mijn handen vorm kregen waren afschuwelijk; boerinnetjes in hobbezakken, met gele vlechtjes van wol en schele ogen. Pas later werden het echte poppen. Mijn moeder maakte de lijfjes en armpjes en beentjes. Just leerde beeldige gezichtjes borduren en Sylva legde zich toe op de kleertjes. Ze zaten met hun vieren om de ronde eettafel, terwijl ik achter in het kamertje zat of met de poppen in een grote mand langs de huizen leurde.

's Avonds zat ik meestal op het muurtje van het terras, ik zat er alleen. Ik zat er maar en verveelde me, maar het was geen echte verveling. Ik luisterde naar de geluiden en keek in het donker. Alles kreeg een betekenis. Onder de twee glazen deuren die op het terras uitkwamen waren de lichtkieren duidelijk zichtbaar. De kamer was potdicht afgesloten. Er moest verduisterd worden. De geallieerden kwamen nu en dan overvliegen, ze bombardeerden de haven, maar ook wel dichterbij, de fabriek van Braat en de spoorlijn die bij ons aan het eind van de straat lag. We waren aan alle kanten omringd door de bezetters. Die groetten wanneer ze langskwamen, ze bogen en spleten hun monden in een grijnslach.

Op een keer scheen de maan. Het gras op het plein iets verderop had een vreemde, lichte glans. Ik keek er met verwondering naar. Ik zag dat alles die bleke, helle kleur kreeg. Er was geen duisternis, ik baadde in licht en het licht verbond mij met alles wat óm mij was. Opeens hoorde ik zacht fluiten. Het hoorde bij de betovering. Ik werd geroepen. Ik draaide mijn hoofd alle kanten uit. In het gras op het plein zag ik een man zitten, eerst vaag, daarna duidelijker. Het was een van de bezetters, de vijand die de mannen gevangen hield, een mens die

[pagina 9]
[p. 9]

net als ik zo maar zat te kijken, een man die mij had opgemerkt en mij riep. Ik wist, een man was iets voor later. Maar toch, mijn grootmoeder was heel jong getrouwd. Die trouwde toen ze nog geen zestien was met iemand van tweeëndertig, een kapitein uit het leger. Zijn sergeant kwam hem waarschuwen wanneer zijn vrouw op het dak zat te vliegeren.

Ik hoorde de anderen in de kamer praten. Ik wist waar ze het over hadden. Er deden allerlei gruwelverhalen de ronde. De mensen die door de Japanse militaire politie waren opgepakt werden gemarteld. De omwonenden hoorden hun kreten. Het is niet waar, dacht ik. Ik ging naar binnen. ‘Het is niet waar,’ zei ik, ‘de Japanners strooien die praatjes zelf rond om ons bang te maken.’ Ik kreeg ook een glaasje rijstewijn. Er werd gezegd dat het slecht was voor de ogen, maar we dronken het altijd voor het slapen gaan.

We sliepen op de grond, op dunne matrassen van gevlochten stro, die je op kon rollen. Naast ons een rugzak die altijd gepakt was. Je kon immers nooit weten, er werden telkens mensen weggehaald. Mijn moeder en ik lagen naast elkaar, met naast mij aan de andere kant de hond. Ik sliep met mijn hand op zijn zachte vacht, beschermend, wat zou er van hem terechtkomen als wij ook eens werden opgepakt? Ik wilde daar nooit aan denken. Doezelig van de wijn concentreerde ik me op de contouren in de kamer. De grote tweedeurskast tegen de muur leek van de grond af gezien eerst alleen maar een donker gevaarte. Een zoete geur drong naar binnen. De melati-struik in de voortuin stond in bloei. Ik had de kleine, witte bloemetjes in het maanlicht zien prijken. Ik dacht aan de verveling, die geen verveling was, een nietsdoen, een opgaan in het nietsdoen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken