Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het uurwerk van Floor (1997)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het uurwerk van Floor
Afbeelding van Het uurwerk van FloorToon afbeelding van titelpagina van Het uurwerk van Floor

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.85 MB)

Scans (8.02 MB)

ebook (2.97 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het uurwerk van Floor

(1997)–Leon Gommers–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige
[pagina 190]
[p. 190]

9
Zondagavond
drie uur

Het tikken is werkelijk niet van de lucht en de schemering valt straks langzaam kalfssoepgeel, steunkousroze en abrikozenoranje en dan moet ik maar eens de wijzers in de juiste stand zetten en alle wekkers van het klokkenbos opdraaien.

De bries kruipt over de kriebelig katoenen bedsprei.

Ik lig tussen de lussen in pastel, zwiersels die niets voorstellen en zichzelf genoeg zijn.

Ik kijk toe.

Floor ligt voldaan.

Floor kauwt op een stuk brood.

Floor snijdt nog een homp af met het knipscheermes en haalt met zijn vingertje Likkepot grauwe spekzalf en bruinzout bezinksel uit een schaaltje, smeert het uit over de homp en gaat voldaan op zijn rug liggen.

Ik lig op mijn rug.

Ik zet mijn blote voet op de sprei.

Ik zet mijn andere voet op de sprei.

Floor giechelt iets over de buurvrouw en het verendek van zijn vleugels siddert en raast in het avondlicht; het raam in de dakkapel staat open.

[pagina 191]
[p. 191]

Een nieuw lauw briesje sluipt aan als een onzichtbaar maar lekker wollig dier en kriebelt lauw aan de binnenkant van mijn dij.

Ik verveel mij helemaal niet, hoor.

De bries kruipt langs het lubberpijpje van mijn enigszins verwassen wit onderbroekje naar binnen en stopt onder aan de bilnaad, het sneetje in de wangen van mijn onderrug.

Het is een ongewoon fijn gevoel.

Ik voel mijzelf een vreemd mij worden zonder dat iets mij van binnen of buiten aanraakt: er wordt een zwarte draadjeshechting uit een kriebelig genezen wondgaatje getrokken.

De bries is een hand die het levensdraadje uit mijn onderbuik naar buiten trekt...

Dit levensdraadje is van wollig koudvuur, vult mijn binnenste, legt zich tegen alle kanten van het vlees en smeult tot in mijn volle hoofd,

een juichend pijntje,

een weemoedig fakkelend lint,

onvoorstelbare goeie warmte, een levensdraadje lang en gloeiend uit mijn jongenslijf getrokken, het vertrekt, en eindigt in de lucht...

 

*

 

Ik kijk op. Mijn boosaardige engelbewaarder zit in de dakkapel en hij heeft zijn vleugels over de rand en half in de dakgoot hangen.

Floor kijkt giechelend van mij weg.

Er is die lucht.

Een lekkere bijtende geur van kippenveertjes. Floor kijkt mij brutaal maar ook wel een beetje besmuikt glimlachend aan zo van: nou nou nou...

Ik weet van de zachte wind.

Ik weet dat een lauwe bries langs het gepelde hazelnootje in de bilnaad kan kruipen.

[pagina 192]
[p. 192]

Ik weet dat alles aan mijn levensdraadje kan trekken en mijn handen zonder thuishouden en het draadje voel kruipen alleen maar door de wind.

Alles is klaar.

Het schemert.

De platte zaklamp.

Die met de Witte Kat.

Hij moet klaarliggen.

Voordat ik de platte batterij in de huls met koper en elektrische draadjes terugleg en de lamp dichtklikt, lik ik voor de zekerheid de koperen lipjes om te weten hoeveel stroom er nog in zit.

Het stroomt heerlijk warm door mijn likkende tong, allervreemdst prettig smakend...

 

*

 

Het aanschuiven van de lamp. Ik schijn eerst op het gezicht in de spiegel om hem te verblinden en dan op de zwavelgroene wijzers van het uurwerk. Ik mag vervolgens door de vlek van de verblinding de donkere zolderhoek in staren.

De omtrekken toch weer vrij zien komen.

En dan wachten tot het uurwerk in een enkel ogenblik tot stand komt.

Ik wacht blijmoedig.

Ik weet.

Straks is er heldere husseltijd van schijnbaar lukraak geplante wijzers en dan breekt het ogenblik aan.

Voor de zekerheid maar misschien meer voor het lekkere lik ik nogmaals het koper en frutsel ik de Witte Kat weer in de lamphuls en knip hem aan en uit.

Ik vraag Floor wat hij hier zoal ziet.

Ik vang in mijn loerende ooghoek zijn blik.

Ik ben soms toch nog een beetje bang voor hem.

[pagina 193]
[p. 193]

Hij kijkt verstolen naar mijn klokkenbos en daarom bungelt zijn been ongedurig en dan verkneukel ik mij en verkneukelen is knekelhanden in elkander wringen en de lol naar buiten peuren.

Het is nog niet zo laat, hoor...

Ken jij het woord ontegenzeggelijk?

Floor heeft een hard en strak gezicht.

Floor doet zijn hand met het zilver omhoog.

Floors opengeknipte scheermes hangt op hoogte van het blauwe schaamplekje.

Ik weet dat we zo'n mes niet voelen.

Ik weet ook dat het zalfkoel heerlijk is.

Ik weet heus wel dat we het mes vilein op de keel van jongens moeten gebruiken, Floor. Een van die viespeuken vermoorden is wellicht genoeg. Die zijn er na zo'n eerste moord in de droom van ommekeer heel erg bang voor.

Ontegenzeggelijk.

Niettegenstaande.

Evenmin.

Het is misschien wat Broer op stoere dagen zegt: we pakken de jongens en nemen de meisjes.

Ik voel mijn bozig hoofd.

Ik weet heel woedend alles.

Ik ben geen wraakengel en een stel grote wijzers loopt al naar hun eindstand en sommige letters hebben al duidelijke omtrekken.

Mijn tijd breekt aan.

Hij kijkt met een bungelbeen toe en misschien dat er buiten al een heel klein straaltje fijn zand als in een zandloper van de steile wand naar beneden sijpelt, Floor. En dan zal alles goed vallen.

Ik zal alles begraven.

Mijn schaamte versnijden.

De ellende van de vazallen van Johnnie.

[pagina 194]
[p. 194]

Zo moet het.

Ik wil geen mes op jongens gebruiken.

Ik wil wel woedend weten wat het allemaal is.

Ik wil weten wat het is maar verder alleen maar maken. Alleen zo maak ik het uurwerk van Floor, zo van zand erover, gewoon altijd woedend en vaak verdrietig en meestal wetend.

Floor speelt vervaarlijk met het mes.

Floor legt het op de wang.

Floor zegt dat het lekker koel is en dat schaamte weggesneden moet en Floor weet heus wel dat het lemmet net zo warm als de huid en het blauwe kapotrandje van oogkassenvlees kan worden. En als we snijden, zijn wij trots en voelen niets van onze schaamte.

De dolle tijd vliegt.

Jongetje wordt loom.

Jongetje wil wel een sneeuwwitje...

Jongetje wil wel weer spelen met de buurvrouw of de wind die aan het levensdraadje trekt en tijdens het wachten is het goed sluimeren.

Het is al aardig donker.

Het ruikt hier heel rijk naar potloden.

Het ruikt hier heerlijk naar S-39 en zurig brood.

De grote beer is een bovenmenselijk grote steelpan maar wie kan het in welke verweesde zoelte wat schelen. De reusachtige vleugels staan los van hun engelbewaarder verlaten in de dakkapel.

De nacht spiegelt Floor.

Floor beweegt zich schimmig op het versleepte bed.

Floor speelt daarin een rondkruipende inktvis en beweegt zich met het flanellen laken over zijn hoofd in lange golvende halen voort, de sleep van het laken een bussel tentakels achter ons aan getrokken.

Floor?

[pagina 195]
[p. 195]

Hoe zit dat met de kuil?

Hoeveel klokken heeft het heelal nodig?

Ik kom uit het laken en wijs met mijn priemvinger: het dolle klokkenbos niet vergeten!

Floor?

Hoe groot is het heelal?

Borstelkop ziet hem denken, de schaduw in een spiegel.

Wie weet, Borstelkop.

Hij zit, muisstil.

Ik zie wat Floor denkt.

Hoe groot is een dauwdruppel, Borstelkop?

Hoe groot is een regendruppel, Puddingbeen?

Hoe groot is het heelal, Rubberbuik?

Het heelal is misschien wel zo groot als een druppel aan de zwaarbeladen tak van een treurwilg die zomaar ergens in het donker van de nacht staat, en in het echt grote heelal, om dat druppeltje heelal heen, is het pas echt nacht.

Floor siddert.

Floor vindt het kil worden.

Floor verzit in de dakkapel.

Hoeveel is 8 × 8?

8 × 8 × 8 = 512, Floor.

Bravo!

En weet je hoeveel dolle wekkers er uit een krat kunnen komen die in jouw heelal tikken allemaal met een verschillende wijzerstand?

Minstens 4 × 4...

Minstens...

De zwakke maan verdwijnt helemaal achter een wolk en in het pikdonker zie je de tientallen wijzers van de kermisbuit groen lichten.

Floor!

Het duurt niet lang meer, hoor.

Hij zit plotseling op zijn knieën met zijn handen op zijn

[pagina 196]
[p. 196]

blote dijen en het vlees van zijn dij glanst doodstil en zijn uitstekende armen zijn net vlerken.

Niets lijkt er nog adem te halen; alleen is er dat woedende tikken en ik voel hoe het lemmet warm als de huid wordt en ik ben blij met ons mes.

Misschien dat hij het al ziet.

Het uurwerk in de nok heeft de omtrekken van het bos aan de voet van de steenberg, een bosrand van ver weg gezien.

Ik zit nederig.

De vele wijzers van mijn dolle klokkenbomen lopen samen en de eerste vijf maken de letter H. Dan volgt er weer een letter, die van twee keer boven elkaar drie uur met slechts één weeswijzertje; dat maakt samen de letter E.

De volgende is in de eerste plaats een zes uurtje, op de zesde plaat. De ronde wijzerplaat is voor meer ruimte in het klokkenbos met een blikschaar onthoofd als een gekookt eitje. En pal erachter, maar niet helemaal in lijn, staat een wijzerplaat met een oostwaarts weeswijzertje.

Dit tweetal met drie wijzers maakt de steel en dwarsbalk van de T.

De woorden komen.

Bijna staan alle wijzers juist, om letter voor letter de woorden te spellen.

Nog een minuutje. Je ziet het al wel...

Waarschijnlijk ook omdat je het al weet...

Floor zit in de spiegel.

Floor kijkt mij trots aan.

Floor heeft het mes plat op het vlees van de wang en tegen de oogkas. Ik zie dat het vlijmscherp staal zijn schaamplek een beetje naar binnen drukt en dat hij het blinkend lemmet kantelt.

Je voelt het zalfkoele mes allang niet meer, nietwaar Borstelkop?

Borstelkop voelt het niet? Toch? Niet?

[pagina 197]
[p. 197]

Floor weet. Floor is een weter.

Hij weet dat klokken kunnen schrijven en de wijzers van het dolle klokkenbos lopen tergend langzaam naar de eindstand.

De tijd is rijp voor de zaklamp.

En voordat Floor beseft wat er gebeurt, schijn ik in zijn ogen en daarom slaakt hij een quasi schrikgilletje want hij weet heus dat ik het alleen goed met hem voor heb en dadelijk lichten de zwavelige wijzers die wat licht nodig hebben.

Evengoed zien wij nu niks meer.

Het blijft voor ons aardedonker maar de wijzers hebben genoeg licht gevangen. Floor kijkt door de witte vlek van zijn verblinding naar het klokkenbos.

De wijzers gloeien op.

Ze wijzen de schijndolle tijd aan waarop ik alles laat beginnen en ook eindig. In de nok van een zolder schrijven letterwijzers zwavelgroen de woorden die een voor een ontkiemen in mijn wakker klokkenbos.

Een beetje golvend.

Fijne woorden als een in de wind blaffende vlag.

Floor kijkt met toegeknepen oogjes, het ogenblik is daar:



illustratie
Het uurwerk van Floor


[pagina 198]
[p. 198]

Op twee steenworpen van ons huis ploft er nogal wat zand naar beneden. Het klinkt alsof Floor de vuist in het kussen zet en een kuiltje voor het hoofd zo moe maakt.

Dank je wel voor de dolle klok, Borstelkop.

Dank je wel voor het scheermes, Floor.

Ik laat het hem goed zien.

Ik durf het mes te gebruiken.

Ik heb het snijvlak kaarsrecht op de schaamplek en ik vertik het om wraak te nemen. Zand erover, dat zeggen we dan maar.

En ik voel niets, hoor.

En bang ben ik ook niet meer.

En ik weet dat het zand op de bodem van de kuil ligt en de jongens kunnen morgen weer de zandmijn in.

Het bloed welt.

Het druppeltje is meteen van roest.

Het sijpelt en druppelt zo'n beetje van het jukbeen.

Ik ga op een zij liggen en kijk vol durf in een van de spiegels waar Floor op zijn elleboog steunt, een knie optrekt en zijn grote vleugels vol sidderende veertjes achter zijn rug vlijt en dan hooghartig naar mij kijkt.

[pagina 200]
[p. 200]

Inhoud

1 Vrijdagmiddag half drie 5
2 Vrijdagavond drie uur en zes uur 41
3 Zaterdagochtend zeven over het uur en half twaalf 58
4 Zaterdagmiddag heel de tijd 91
5 Zaterdagavond drie uur en zeven voor half zes 110
6 Zondagmorgen zeven over half drie en kwart over twaalf 132
7 Zondagmiddag zeven over zeven 146
8 Zondagavond zeven voor half elf en drie uur 152
9 Zondagavond drie uur 190


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken