Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Middelnederlandse vocaalsystemen (1981)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.59 MB)

XML (0.46 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Middelnederlandse vocaalsystemen

(1981)–J.J. Goossens–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige
[pagina 86]
[p. 86]

9. Woordregister

acker 11
aerm 52
aet 53
alt 55
apen ‘open’ 60, 70
arm 30, 51
   
bak 43
bakken 28
bakker 28
bare ‘beer’ 68
barsten 30
baven 60, 61, 70
beckere 52
bed 23, 33
beek 33
beelde 78
been 58
beginnen 77
bek (pl. bak) 43
bekker 23, 28, 29, 43
(De) Bekker 29
Bekkers 29
belemmeren 41
beloven 77
bennen 52
beter 19, 32
better ‘bitter’ 52
beuk 37
beuter 21, 35
beuven 70
beuzem 37
bidden 11, 12
bieden, ic biede 73
bier 15
bijten 50
bla 76
blaet 53
blauw(e) 15, 76
bled 37
bleuzen 35
blomme 54
boec 15, 58
boek 35, 50
boek ‘bok’ 45
boghe 78
bonghaert 54
boom 24
bouten ‘buiten’ 57, 58
bouwen 18
gi, hi brect 54
breedte 78
breg(ge) 34, 40, 47
breken 15, 30, 68
brict 20
briet 69
brig(ge) 34, 40, 47, 51
broeder, brueder 8, 9
broer 24
brood 25
brug 50
Brussel 37
buc 44, 51
ic billustratiede 73
Buekenare 9
bueter 70
bus ‘bos’ 35
buten 57
buuc 12, 18
   
case 12, 15
clauwe 76
cleerc 52
clene 76
coninc 15
coupen 72

[pagina 87]
[p. 87]

cruce 57
ter curen 73
cussen, cussijn 77
   
daag 53
dag 20, 53
dage 53
dagen (pl. dag) 20
darde 50
deerne 74
dek ‘dak’ 37
denken 48, 54
derde 50, 51
derst 51
dief 15, 69
dienen 12, 18
dierbaar 74
diere 74
diet 74
dik 50
dinken 46
dochte ‘dacht’ 52
doek 75
doget 62, 72
dood 25, 72
dopen 25
dorde ‘derde’ 51
dore 18
dorst 51
douc 75
doumen 58
doupe 72
draai 67
draien 67
dreyen 67
droog 24, 25, 26
duecht 76
dueget 62
duit 12
dunder ‘donder’ 35
dure 18, 74
durst 51
dusent 12
duur 74
duuster 18
duutsc 74
duyeuwe huus 64
   
eend 32
eendrechtich 42
eerve 52
einde 54
eke 76
el 47
elder ‘ouder’ 43
engel 46
erg 50
erm 51
erven 47
eten 31, 32
evel 62
   
fêriâri 18
fleute 18
flöüte 15, 18
fluit 12, 15
fornays, forneys 63
fornuis 12
fruit 12
fuut 15
   
gaen 67
gaf 68
gast 20
gaut ‘gold’ 55
gaven (pret. geven) 68
gedout 54
gedregen 68
geduldich 54
ik geef 15
gegeven 68

[pagina 88]
[p. 88]

gehiere, gehure 74
geld 33
ik geloof 25, 56
gelopen 77
geloven 56, 66, 72
gelouffven, gelöüven, gelillustratieven 66, 72
gelueven 66
gemaakt 77
geproefd 43
gescrieven 59
gesiegel 59
geslegen 68
gesp 30
geste (pl. gast) 20
gestedich 42
tgetoent 58
gevaren 68
ic geve 15
geven 12, 18, 58, 68
gevlegelt 62
geweune 35
geweunen 35
ghebreec 53
ghebuert 76
ghederen 67
ghedinken 51
ghees, gheet 67
ghef 20
gheleft 62
ghelie 63
ghelo(e)ven 66
ghelueven 56, 66
gherief 70
gheselle 47
gheslechte 52
ghevuecht 76
ghevuert 76
g(h)if ‘geef’ 20, 54
ghift ‘geeft’ (3 sg.) 20
gilt 20
glas 67
glasijn 67
glesijn 67
gley 12, 63
gold 55
gold ‘goud’ 55
gonst ‘gunst’ 51
goud 41, 72
gout ‘gold’ 55
gra 76
grauw 15
grauwe 76
graven 43
greup 37
greven 43, 68
groen 24, 27, 56
grootte 78
gruene 56
gued 57
gulde ‘gilde’ 52
gulden 15, 41
guldijn 15, 77
   
haerde 52
halden 55
hand 43
haring 67, 77
hebben 33
heerlijk 77
heidijn 77
heilich 12, 13, 18
heilig 13, 77
heinxt 54
helpen 20
helt ‘hield’ 54
hemel 18, 58
henc ‘hing’ 54
hendsje 43
hennig 23

[pagina 89]
[p. 89]

hepe 40, 62
herinc 56
heten 12
heure ‘huur’ 73
heyesten 62
heyke ‘huik’ 63
hiden 40
hiemel 59
hieten ‘heten’ 70
hilp 20
hilp(e)t (3 sg.) 20, 54
hoed 42, 75
hoef ‘hof’ 53
hoel ‘hol’ 53
hoer(e) 15
holt 55
horen 12, 72
hillustratieren 72
houden 18
hous 50
hout 12, 18, 54, 72, 75
huden 57
hueden 57
hüedje 42
huike 12
huis 21, 50
huizen 77
hulten 54
hundert 44
   
ies, ijs 63
ingel 46
ip 34, 40
   
jeghere 67
jou 18
   
kaas 15, 26, 27, 67
karke 50
kegel(s) 29, 30
kelfken 42
kemke 23
kemmen 52
kerk 50, 51
kervel 30
kese 56
kieken 74
kinderen 77
kirke 51
klauw 76
koning 15, 35, 77
koud 72, 75
kraai 67
krepel 40
kuiken, kuken 74
kuppig 43
   
laam 53
labure 73
laem 53
lam 20, 41, 53
lame 20, 53
lamme 20, 53
lang 41
lastiech 78
laten 25, 55, 59
leeg ‘laag’ 21, 27, 38
leeu 11
leiden 19
lek ‘lak’ 57
lekte ‘likte’ 33
lelijk 77
lepel 58
lestig 43
leugen 35
leven 29, 30
lezen 32
lieden 74
lief 74
locht 35, 51

[pagina 90]
[p. 90]

lochteuin, lochtwijn 64
loecht 35, 45
lof 18
loik ‘lijk’ 78
lopen 43, 77
löü 18
loven 12, 18
lucht 35
lude(n) 57, 74
luepre 42
lui 12
luifel 12
du lups, hij lupt 43
lust ‘list’ 52
luus, lüüs ‘luis, luizen’ 42
   
maaien, maeien 67
maart 27
maken 12, 59
man 28
mane 18
manneke, mannetje 28
mechtich 42
meegde 58
meeghden 42
meget 62
melen 62
menneke 28, 29, 43
meyen 67
minuut 15, 50
m īr ‘muur’ 62
moend 60
moer ‘muur’ 57, 58
moeye 11
mog 21, 34
moyer ‘muur’ 57
muis 21
mure 12, 15, 16, 73
mûrus 18
mussel 35
muur 15
   
naaien 67
nagel 67
nagelen 67
name 18
naturen 73
neef 78
negelen 67
nemen 31
neve 78
neyen 67
nieuwe 11
nim 20
nou 18
   
oep 45
og(h)e 18, 78
oirclocke 57
ol 52
onghenuecht 76
oog 25, 72, 78
opleuper 72
oud 50, 75
ouder 43
oug(e) 72
   
paat 32
peet 32
peinzen 54
pet ‘put’ 40, 47, 51
pey 63
pit ‘put’ 40, 47, 51
plek 37
ploemen 57
poep ‘pop’ 45
poye 12
prieme 70
proeven 56
prueven 56, 57

[pagina 91]
[p. 91]

pruven 43
puel 57
putte 78
   
queme 43
   
recht 30
regel 32
regge 51
reisen, reizen 15
rieken 20, 74
rijzen 15
rike 12
risen 15
roepen 55
rondte 78
rugghe 78
Ruien 63
ruit 15
ruken 74
ruket 20
rute 15
rustig 77
Rye 63
   
sade 70
saden (c. obl. zat) 20
saet (pret. zitten) 53
sat 20
schaap 25, 26, 27
schaar 26, 27
schamen 19
schedel 31
scheel ‘deksel’ 31
scheel ‘louche’ 31
scheer ‘schaar’ 21
schepen 18
scheutel 35
schoer 28
schoud ‘schuld’ 42
schoven (pret. schuiven) 15
schoven ‘garven’ 15
ik schrijf 78
schuld 42
schuldig 42
schuven 15
scout ‘schuld’ 54
ic scrive 78
sculdich 54
scuere 73
seget 62
selen 62
senature 73
Seys 63
sich (imp. zien) 20
slaap 25
slapen 12, 42, 59
hij sleept ‘slaapt’ 42
sleutel 35
sliep 69
slotel(e) 12, 21, 34 72
sluetele 73
smeet 53
Smeets 53
Smets 53
smied 53
smid 53
Smits 53
snelle 47
speghel 74
spei 63
spil ‘spel’ 52
gi, hi sprect 54
sprict 54
spuit 62
spul ‘spel’ 52
spuwen 11
stad 41
staen 67
steden 41

[pagina 92]
[p. 92]

steen 69
stees, steet 67
steinen (adj.) 69
stenen (adj.) 69
step 37
steppe 37
sterk 50
sterven 47, 51
hij steut 42
stien 69
stieren ‘sturen’ 74
stijf 50
storven 51
stoten 42
streetken 42
strek 37
sturen 74
suur 12, 57
Suys 63
swert 51
swoger 60
   
taem 20
tam 20, 41
tamen 20
taikns 77
tamme 20
teiken 69
tek 37
teken 15, 18, 77
tekijn 77
tellen 17
tem ‘tam’ 37
temme ‘tamme’ 20
temmen 41
theun, thewn 64
tong 50
trouwe 18
tuegen 56
twie 70
up 51
ure 73
ut ‘oud’ 75
ūt ‘hoed’ 75
   
hij vaart 42
vader 59
vallen 42
hij valt 42
vangen 43
varen 20, 32, 42, 43, 68
vechten 33, 68
du veers 68
hi veert 20, 42, 68
veertien 74
veertig 74
veinster 54
vel ‘huid’ 11, 17
vel ‘viel’ 54
veld 33
hi velt ‘valt’ 42, 52
venc 54
ver 30
veren ‘varen’ 32, 43, 68
verhoeren ‘verhuren’ 73
verlengen 41
vernei 63
Veude, Veuwe 64
veugel 35
veugelke 43
vichten 32
viel 18
vier ‘vuur’ 74
vieren 18
du vings, hij vingt 43
vleisheuwer 72
vloec 12
voel ‘veel’ 68
voer(en) (pret. varen) 68
voet 18, 43, 58, 75

[pagina 93]
[p. 93]

vogel 35, 43
vol 11, 41
vos 18, 42
vreent 74
vreetzak 32
vrent 54, 55
vreten 32
vreuken 42
vrouwe 18
vuesken 42
vul ‘vol’ 21, 35
vullen 11, 41
vuur 74
vuut 43
   
waarlijk 15
wambuis 12
warden 50
warelt 68
warlic 15
wayen 67
wechter 42
weech, weeg ‘weg’ 53
weer (subst.) 33
weg 53
weit ‘weet’ 69
wel 47
wenesdag 40
wenesdages 62
werden 50
werken 77
hij werkt 78
hij werkte 78
wertel 51
weuke 68
weunsdag 37
weych 53
worden 50
worm 51
wulp 52
wurm 51
   
zaaien 67
zadde 20
zegenen 32
zegher ‘zager’ 42
zenuwen 32
zetel 32, 33
zette 33
zeug 35
zeuge ‘zeugen’ 43
ziegel 59
ziek 50, 74
ziet 50
zīr ‘zuur’ 62
zoeg 43
zoeken 24, 25
zoer 28, 58
zoerbeempde 57
zoet 50, 75
zout 72, 75
zuken 50
zut ‘zout’ 75
zūt ‘zoet’ 75
zwaai 67
zwart 51
zwemmen 46
zweren ‘eed afleggen’ 33
zwimmen 46


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken