Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzen (1980)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzen
Afbeelding van VerzenToon afbeelding van titelpagina van Verzen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.95 MB)

XML (0.37 MB)

tekstbestand






Editeur

Enno Endt



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzen

(1980)–Herman Gorter–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 37]
[p. 37]

[Mijn liefste was dood]aant.

 
Mijn liefste was dood,
 
toen ben ik gegaan
 
alle werelden door,
 
ik heb gevonden, de wereld is groot,
 
maar zij was dood.
 
 
 
Ik heb veel gevonden, de wereld is groot,
 
er zaten veel in den nacht
 
met witte vingren wenkend, de macht
 
van mijne doode was heel groot.
 
 
 
Toen ben ik gekomen op eenen akker,
 
o mijn liefste, word wakker,
 
gij laagt daar neer zoo zwart,
 
droomasch, verbrand uw hart.
 
 
 
Gij hadt te lang gewacht bij het vuur,
 
elk nacht- en daguur
 
zaagt ge mind'ren de vlam
 
alsof een dief haar nam.
 
 
 
En toen het stervend was op 't hout
 
het roode vuur - te koud
 
was het - toen hebt ge 't opgestookt
 
met eigen ziel, het heeft gerookt,
 
het heeft geknetterd, het heeft de vonken
 
doen springen en lonken,
 
het vuur heeft sissend het hout gekust
 
als kleine meisjes - het is gebluscht,
 
o mijn liefste word wakker,
 
uw asch is zoo zwart op den akker.
[pagina 38]
[p. 38]
 
En in mijn angst ben ik heengegaan
 
een heel eind weg, over de baan
 
van den akker, toen heb ik gezonden
 
de roode liederenmonden
 
om te roepen de dagschuwe,
 
nachtzieke schaduwe,
 
haar ziel, die bij de wachtvuren
 
wachtte de nachturen -
 
of ze nog levend was,
 
om te rak'len in de asch
 
om te lokken uit de lucht,
 
als ze soms daarin was gevlucht,
 
dat ze kwam om me toe te spreken
 
langs mijn wangen haar weeke
 
lippen te laten gaan -
 
de armen om me te slaan,
 
met haar vingers mijn hoofd te streelen,
 
in mijn ooren te kweelen,
 
met haar stem mij te zeggen dat
 
ik haar altijd heb liefgehad -
 
 
 
Deze monden zijn gegaan,
 
ik hoorde ze als klokken slaan:
 
 
 
Roode gewaden, roode zij
 
ligt nu klaar, een groote wei
 
van roode zijde, kom o kom,
 
liefste, zijn liefste, ik bid er om.
 
 
 
Rood satijn voor 't rood lichaam,
 
roode bloemen voor het haar,
 
roode bladen als om 't raam
 
wingertgeblaar -
 
we hebben het allemaal klaargestrooid,
[pagina 39]
[p. 39]
 
we hebben de wereld uitgeroeid
 
van al het niet brandende, al het niet rood,
 
ge kunt nu keeren, arm en bloot.
 
 
 
Roode papavers, roode tulpen
 
vallen rondom de breede fulpen
 
spreiding van het rood fluweel -
 
een rood lied zingt er uit de keel
 
van roode vogelen, vijver wijn
 
purpert het marmer, in karmijn
 
zit hij alleen met heete lippen,
 
roode jonkvrouwen houden de slippen
 
van zijnen mantel, kom die hij wacht -
 
rondom duistert de purpere nacht.
 
 
 
Rondom duistert de purpere nacht,
 
kom keer weer, o kom die hij wacht,
 
ik ben zijn trouwe roode trompetter,
 
om en om ga ik, één gedacht
 
waait mij voort en dreunt geschetter
 
uit mijnen rooden mond die lacht,
 
lacht van de weerpijn die zijn hett'er
 
brandt in mijn rooden armen mond,
 
'k wilde dat ik u weder vond -
 
kom keer weer, zijn liefste, hij wacht
 
in purperrooden gloenden nacht.
 
 
 
Die roode kersen, die roode drank
 
stroomde en viel vergeefs, die rank
 
bleef eenzaam in den dorren nacht,
 
heeft den vogel niet weergebracht.
 
 
 
De avond aâmt nu haar goudgroene licht,
 
waar ìs uw gezicht, waar ìs uw gezicht?
[pagina 40]
[p. 40]
 
op aarde staat een altaar opgericht,
 
groenege takken branden rook en licht,
 
waar is uw gezicht, waar is uw gezicht?
 
 
 
De avond ademt om goudgroene boomen,
 
zult ge nu komen, zult ge nu komen,
 
het kopren mos brandt, aan hun groene toomen
 
en trenzen schudden al de waterstroomen,
 
zult ge nu niet komen, zult ge nu niet komen?
 
 
 
Groene ruiters gaan in draf,
 
rappe hoefklinkers hoogten af,
 
avondhoogten. -
 
 
 
Groene jachtstoeten rijden op
 
zwaarbestamden heuveltop
 
in de hoogte.
 
 
 
Ze blazen daar hoog hun kopren klaroenen,
 
groene vaandels dragen baroenen,
 
staan allemaal in avondlicht,
 
blazen orkest naar het West gericht -
 
de wereld lavend
 
gaan zon en avond
 
dood, o dood - waar is uw gezicht? -
 
het wordt zoo donker onder de boomen,
 
zult ge nu komen, zult ge nu komen,
 
waar is uw gezicht?
 
 
 
De ruiters zijn naar huis gekomen
 
elk naar zijn slot in de oude boomen,
 
de nacht heeft hen in hun sloten gedekt,
 
de avond had haar niet gewekt.
[pagina 41]
[p. 41]
 
De zon heeft toen zelf een lied gezongen,
 
ik had mijn handen gewrongen
 
omhoog, mij was zoo erg, erg bange,
 
ik was zoo flauw en zoo moe van verlangen.
 
 
 
Ik heb hem gevraagd te lachen,
 
zelf kon 'k niet wagen,
 
mij dacht ze zou komen op zijn verlangen.
 
 
 
'Ik ga zelf op en kom gereden aan,
 
prachtige stralen vliegt nu af en aan,
 
regenwolken regent nu daarneer,
 
regenboog span u over het zeemeer.
 
 
 
Regen verguld u tot een gouden net,
 
wereld spreid u tot een goudzijden bed,
 
zeeën omvalt met een goudwaterval
 
gouden appel der aard van overal.
 
 
 
Regenwolken nu niet meer,
 
regenbogen gaat nu ver
 
kleurige sluiers uiteen scheuren,
 
wereld ontsluit de hooge deuren,
 
goudene ruimten opent u -
 
gouden licht, goud schaduw.
 
 
 
Komt tot mij al wie vergieten
 
ziel in goud in grooten stoet,
 
stralen die het leven lieten
 
nu terug mij tegemoet -
 
gaat nu allen achter mij,
 
breede vleugels, mij ter zij,
 
staat hier boven alle wolken,
[pagina 42]
[p. 42]
 
regenbogen, en de volken
 
van mijn dienaars, luide schreeuwt,
 
gouden stemmen uitgesneeuwd.
 
 
 
Winden, vliegt aan
 
sneeuw belaan,
 
aan alle daken
 
die er raken
 
woeste sterren ongezien,
 
zoekt het kind en
 
gaat te vinden
 
waar ze ooit heeft kunnen vlien.'
 
 
 
Hij stond te wachten
 
in zijn pracht en
 
staat nu nog, ze keerde niet -
 
keerde weer het sneeuwelied.
 
 
 
Mijn liefste is dood, ik ben gegaan
 
alle werelden door -
 
ik heb gevonden, de wereld is groot,
 
maar zij was dood.
 
 
 
De wereld is groot, een regenboog
 
heb ik mijn reizen gemaakt,
 
die staat te branden hemelhoog -
 
ik rijs daarop brandend naakt.
 
 
 
Mij brandt dit eene groote verdriet,
 
ik kan niet vinden,
 
wie eens om mij het leven liet
 
die jonge hinde,
 
 
 
dat jonge kindje, die jonge bloem,
 
die ochtendwolk, die nachteroem,
[pagina 43]
[p. 43]
 
die witte ster, die bloemewinde,
 
die jonge hinde.
 
 
 
Ik ben gegaan de werelden door,
 
ik kan 't niet vinden
 
waarin ze schuilt die ik zoo minde,
 
zij is te loor.
 
 
 
Zij was de zon en ik de regen,
 
zij scheen door mij -
 
en van ons beide is opgestegen
 
een kleurenrij.
 
 
 
Die hangt nu boven in de lucht
 
met wereldvlucht,
 
de wereld is groot, eindloos groot
 
maar zij is dood.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken