Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De blikken dominee (1970)

Informatie terzijde

Titelpagina van De blikken dominee
Afbeelding van De blikken domineeToon afbeelding van titelpagina van De blikken dominee

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.60 MB)

Scans (24.90 MB)

XML (0.68 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De blikken dominee

(1970)–Barend de Graaff–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Hoofdstuk 6

Het werd zomer. het leven in en vooral buiten het stadje werd druk. De boeren werkten van 's morgens tot 's avonds. In Het Stadje waren alleen de ochtenden bedrijvig. De hete middagen kenmerkten zich door een opvallende rust. De meeste rolluiken, gordijnen of zonneblinden waren dan gesloten. De kraaien gaapten op de daken en de straatkeien - zogenaamde kinderhoofdjes - brandden onder de voeten.

 

Dirkje begon Rotterdam zo zachtjes aan te haten. Of haten? Dat is een te geladen woord voor iemand die een tikje heimwee begint te krijgen. Ze kon de stad en vooral het gemaniëerde doen van de mensen niet uitstaan. Er werd voldoende notitie van haar genomen. Ze kreeg genoeg uitnodigingen van haar collega's om gerust eens aan te komen. Maar ze aardde niet in hun kringen. Vooral niet omdat vader haar ernstig op het hart had gedrukt de zondag in ere te houden.

Chieleke had er even over moeten denken, maar was toch wel tot een besluit gekomen naar welke kerk ze het best kon gaan. Maar ook de kerkgang deed haar niets. Reken maar dat vader een zware dominee had opgezocht. Nóg was hij er immers van overtuigd dat je het niet zwaar genoeg kon opnemen.

Mocht er al verdienste zitten in het trouwe kerkbezoek, dan devalueerde dit pluspuntje toch wel zeer definitief in een onvoldoende door de bezoeken van Arie. Bij hun heenreis naar de stad had hij al gezegd dat hij wel eens aankwam. Ze moesten maar een afspraak maken. Dat was toen niet gebeurd. Niemand kan beseffen hoe vol goede voornemens het hart van het lieve zondaresje klopte, terwijl ze zich in feite in ballingschap begaf om het kwade te vlieden. En nu stond het in Arie weer in levende lijve voor haar. Ze troostte zich wel dat het niet zo'n groot kwaad was als de vrolijke, later zo ernstige zoentjes die ze met Jaap gewisseld had. Arie was immers niet getrouwd. Hij zei zelfs dat hij van haar hield en juist voor haar zijn studie ernstiger zou opnemen. En een meisje mag toch een jongen hebben! Als dát zonde is! Maar vader was er tegen. Dat wist ze zeker. Misschien omdat Arie niet zo goed bekend stond. Maar vooral omdat hij van een andere kerk was. Dat laatste was volgens Arie helemaal geen bezwaar. ‘'t Kan me wat schelen naar welke kerk ik ga. Allemaal

[pagina 64]
[p. 64]

één pot nat. Alleen preken ze bij jullie wat te lang.’

‘Gelóóf je dan niet, Arie?’

‘Net zoveel als jij. Maar laten we asjeblieft onze tijd niet verknoeien met over de kerk te praten.’ Hij kwam heus wel voor iets anders helemaal uit Leiden naar Rotterdam. En hij kwam ieder weekend. Hij stond zaterdags om vijf uur - dan was ze vrij - al op haar te wachten. Ze mocht hem niet op haar kamer ontvangen. ‘Beslist niet’, zei de mevrouw, ‘we wonen hier in een nette buurt. Ik begrijp niet dat u dat wilt!’ Weer zo wat van de stad.

Hield ze van Arie?

Ze was het niet met zichzelf eens. Wel wist ze dat ze het vervelend zou vinden als hij een weekend zou overslaan. Maar ook wist ze weldra dat ze, wat het zondigen betrof, - althans volgens vaders opvattingen - niet zo ver onder de maat bleef van haar overtredingen met Jaap. En het hielp juist niet om in dit verband te zeggen: Arie is niet getrouwd. Indertijd, toen ze nog een pas ontluikend meisje was en met Arie vree in het park, had ze hem in zijn gezicht geslagen en was ze hard naar huis gehold: zo'n gemene jongen!

't Leven is moeilijk. Vooral als je uit Chielekes kring komt en intelligent bent. Of intelligent? Doet dat er zoveel toe?

Zolang ze ijverig werkt in het grote bedrijf van de heer De Vries gaat het wel. Maar 's avonds, als ze alleen is! Werkelijk alleen. Ze kon ook nog steeds niet meedoen aan het vermaak dat de stad zo volop bood. Arie had haar een keer meegenomen naar de bioscoop. ‘De film,’ zei hij. Ze kon Arie niet weerstaan. En in zijn kring heeft men geen bezwaar tegen film, T.V., dansen en noem maar op. Zoals hij het voorstelde, hoeft het ook niet verkeerd te zijn. Maar volgens vader tekent het je als een wereldling, als een die het Koninkrijk Gods niet zoekt. Vreemd!

Thuis, in Het Stadje, had ze geen behoefte om al die verboden dingen te begeren. Maar hier was haar gemoed zo week. De ijdele pracht van het bioscooppaleis, het licht, het... Ze weet niet wat. Maar het was zo tegengesteld aan thuis, aan vader, aan... het zoeken van het Koninkrijk Gods. En dat is haar altijd voorgehouden als het grote levensdoel. Daar moest je al het werelds vermaak voor laten staan. Thuis dacht ze: vooruit maar. Het is lang niet zeker dat je het ooit bereikt. Je moet daartoe uitverkoren zijn. Als kind was ze bang genoeg geweest. Als je toch bij het eindoordeel aan de zijde van de bokken kwam te staan... Later, bij het opgroeien, als er allerlei andere gedachten en verlangens in je opkomen, raak je die angsten kwijt. Dan verhard je je hart, wist ze. Dan ga je de zonde dienen. En dat was immers zo. Het was ook zo met háár gegaan. Dat met Jaap was toch zonde geweest. Klein zondetje, spotte ze vroeger. Ze dacht: mooi, heerlijk zondetje. Nu weet ze wel beter. Nu was het

[pagina 65]
[p. 65]

niet alleen gemeen tegenover Lien.

Ze ging een enkel weekend met verlof naar huis. Arie zorgde dezelfde weekenden ook naar Het Stadje te gaan. Dan reisden ze 's maandags samen weer met de boot af. Het was maar goed ook. Dat maakte het haar eigenlijk alleen maar mogelijk om weer te gaan. Als ze niet wist dat Arie op haar stond te wachten, zou ze niet weggekund hebben. Maar hij stond er op het Marktplein, aan het eind van de Heerenstraat. Vader bracht haar niet meer naar de boot. Toch viel het haar iedere volgende keer moeilijker om weer naar Rotterdam te gaan. Al die bekende dingen, heel de sfeer, het denken hoe goed het kon zijn als ze weer voorgoed thuiskwam, wogen telkens zwaarder. En de oorzaak waarom ze toen dacht dat ze weg moest, bij Jaap vandaan, bij de verleiding en de zonde vandaan, die was er niet meer. Dat wist ze zeker, maar ze kon niet verklaren hoe dat kwam.

 

Op een maandagavond, toen het verdriet haar weer zo triest stemde, schoof ze de gordijnen open, knipte het licht uit en ging in de oude, makkelijke stoel zitten in de hoek bij het raam. Ze had de kamer gelaten zoals die was, er niet iets eigens aan gegeven. Ze kon daar niet toe komen, hoewel het haar voornemen was geweest. Op dit moment voelde ze dat er iets met haar gebeuren ging. Ze was streng opgevoed. Vader las driemaal per dag bij het eten. Bovendien was de bijbel hun levensboek. Er kwam dan ook, toen ze eenmaal in de schemer zat, die het licht van de straatlantaarns en van de lichtreclames in haar kamer zond, een zin uit de bijbel in haar op: die zich afzondert, tracht naar iets begeerlijks. Vader bedoelde ermee: contact met God. Bij haar was het het gewone, goede leven thuis. Niet hier! Ze liet haar gedachten expres ver teruggaan: tot ze nog klein kind was. Moeder was toen nog niet zoals nu. Moeder werkte nog volop. Moeder was mooi en lief. Ze speelde in het huis en in de tuin. De mensen waren allemaal vriendelijk. Ze zeiden dat ze zo mooi was. Net een pop. Later de school, bij meester G.G. De openbare school. De kleinste school misschien van heel het land. De meeste kinderen, ook die van hun kerk, gingen op de duur naar de christelijke school. Zij was blij dat ze bij meester G.G. mocht blijven. Later naar de ulo. Ze kon makkelijk leren. Na het examen de boekhoudcursus bij meneer Jelier en tegelijk thuis helpen in de winkel en op het kantoor. Ze veranderde, werd jong meisje. Neel van oom Toon, die in die dagen de leiding in de winkel van moeder overnam en Lena van oom Bas vonden dat ze voorgetrokken werd. Ze behandelden haar, als vader er niet bij was wel een beetje uit de hoogte. De laatste maanden op de ulo was ze ‘groot’ geworden. In een van de gedichten die ze voor literatuur moest lezen, stond: ‘van kind tot vrouw’. Pas na de ulo ging ze - ja,

[pagina 66]
[p. 66]

toen ook al met Arie - voor het eerst 's avonds het park in om te vrijen. Ze werd snel volwassen. Ze ging het gefluister van Neel en Lena onder elkaar begrijpen. Die hadden het altijd over ‘dat’. Een keer zei Neel, terwijl ze haar opmerkzaam aankeek - ze had een nieuw truitje aan - tegen Lena: ‘Salomo zei: we hebben een jonge zuster, die nog geen borsten heeft, maar dat gaat niet meer op.’

Ze mocht van vader 's avonds niet meer de straat op. En ze mocht natuurlijk niet ‘gaan’ met Arie. Ze is toen met geweld bij hem vandaan gehouden. En toen kwam Jaap. Wat een tijd! Jaap én Lien! Ze kon het niet laten. Alles in haar wilde het. En pas toen het te laat was... Onzin! Neel was zover gegaan dat het te laat was. Zij niet. Maar gunst nog aan toe, dat was geen verdienste. Ze was tot alles bereid geweest. Het is er alleen niet van gekomen. En dat is goed. Natuurlijk. En nu is er Arie. En omdat Arie er is... Plots stokken haar gedachten. Is het wel zo? Kan ze wel zeggen: daarom is er geen gevaar meer wat Jaap betreft? Toch wel, stelt ze vast. Als ze Jaap ontmoet had voor hij getrouwd was, zou ze maar één liefde hebben gekend. Eén ondeelbare liefde. Liefde van ziel en lichaam. Ze zou nooit kunnen begrijpen dat vrouwen niet trouw waren. Als je toch van iemand hield! Echt en helemaal. Hield ze nu van Arie? Er is altijd tweede keus. En die is vaak minstens even goed. Vooral in het textielvak. Soms wat minder mooi, maar sterker, nuttiger. Ze glimlacht, dat ze nu zo kan denken. Ze wist niet, dat ze zoveel van haar vader had. Toch dacht ze sterk aan hem. Ze ging hem schrijven. Hij had begrepen waarom ze was gegaan. Zonder er hoegenaamd een woord over te wisselen, hadden ze elkaar begrepen. En nu was dat over. O ja! Ze stond op. Onzin, dat van de tweede keus.

Uit het raam keek ze naar de donkere min of meer zwarte straat, die. niettegenstaande al dat lichtgeflikker, toch donker bleef. Glimmend zwart. Wat een drukte, zelfs hier. Toch was het met Jaap anders geweest dan nu met Arie. Arie moest er eerst zijn en haar in zijn armen nemen. Dan kwam het. Prompt! Dan begon ze van hem te houden. Maar zoals... Chielekes dochter wist het wel: verborgen wateren en gestolen brood! Waarom zou ze nog blijven? Als vader het goedvond... Vader! Ze schreef hem! Ze zou het adres typen. 't Zou als een zakenbrief op vaders bureau komen. Moeder moest er eerst buiten blijven. Ze ging weer zitten. Wat was er toch met vader? Ze wist dat oom Bas de Goede en vooral oom Toon van Dolderen aan vader begonnen te twijfelen. Die fijnproevers merkten dat er bij vader iets veranderde. Die beiden stonden als vromer bekend. Zij waren meer het prototype van de waarachtig bekeerde mens en zij matigden zich het oordeel aan over anderen, ook over vader. Dirkje spotte nooit. Ze zou het niet durven en gelukkig ook niet willen. Daarom schrok ze van de zo maar opkomende gedachte: ik kan er wel wat van

[pagina 67]
[p. 67]

begrijpen dat God de zondaren liefheeft. Liever, dan sommige brave, bekeerde mensen. Want, o, als ze er goed over dacht, wat waren die twee griezelig-onwaar. Vooral de rijke oom Toon met zijn moderne fabriek en zijn groeiend vermogen. Vader zei eens een keer tegen hem - want ze hadden nogal eens woorden-: ‘Jij houdt God gemakshalve maar buiten je zakelijk leven.’ Dat was toen hij de oude ziekelijke Martens ontslagen had. Dat was op een vreemde ruzie uitgelopen. Geen schelden, geen hoge woorden, maar geslepen venijnigheden. ‘Jij’, verweet oom Toon vermanend, ‘zakt hoe langer hoe dieper af naar de werkheiligheid.’ ‘En jij leidt twee levens, die van het vrome volk uit psalm vier-en-tachtig en die van de harde, liefdeloze zakenman.’ Dat ze dat nog zo goed wist!

Ze stond weer op, schoof de gordijnen dicht, knipte het licht aan en schreef een lange brief aan haar vader. Eerlijk, zoals ze dacht. Onomwonden ook.

...ik zou dit niet tegen u kunnen zeggen. U bent mijn vader en ik zou me generen over dat van de liefde te praten met u. Ik heb verkeerd gedaan. Ik geloof dat ik gedreven werd door lichamelijk verlangen. Door iets dat ingeschapen is. U moet ook weten dat ik omgang heb met Arie Vroegop. U vond dat vroeger verkeerd, omdat hij niet van onze kerk is. Maar u en mensen als oom Toon zeggen dat we wel in onze kerk allemaal geroepen zijn, maar weinigen uitverkoren. Wat komt het er dan op aan, dat Arie van een andere kerk is?

Op deze manier schreef ze twee kantjes vol en ze vroeg of ze weer thuis mocht komen. En of vader dat voor haar in orde wilde maken bij meneer De Vries.

Ze ging naar beneden. De sigarenwinkelier had een schrijfmachine. Het was heus nodig dat vader eerst de brief helemaal las, voor hij er met moeder over zou praten. Dat wist ze.

Toen ze het adres getikt en de brief verder verzorgd had, bracht ze die nog even naar de brievenbus.

Met een verlicht gemoed wandelde ze naar huis. Vader zou haar begrijpen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken