de vrouw en ook niet door jou.’
Eindelijk kwam er een varken aan, die vroeg ook: ‘Pannekoek, pannekoek, waar kom jij vandaan?’ En de pannekoek zei weer: ‘Ik ben uit de heete pan gesprongen, ik wil mij niet laten pakken door de vrouw en ook niet door jou.’
‘Zoo,’ zei het varken, ‘en durf je wel op mijn rug gaan zitten?’
‘O ja, waarom niet,’ zei de pannekoek en sprong op den rug van het varken.
‘Durf je ook op mijn kop gaan zitten?’
‘Waarom niet,’ antwoordde de pannekoek en sprong op den kop van het varken.
‘Je durft veel, maar ik wed dat je toch niet op mijn snuit durft gaan zitten.’
‘Ja toch wel,’ zei de pannekoek en sprong op den snuit. ‘Hap,’ zei het varken, en slokte den halven pannekoek op. De andere helft viel en kroop snel in een molshoop. Het varken wroette om die te vinden, en daarom wroeten de varkens nog altijd in den grond om de andere helft te zoeken.