Vroolijk en oolijk
(ca. 1880-1890)–Kate Greenaway– Auteursrechtvrij
[pagina 6]
| |
[pagina 7]
| |
[pagina 8]
| |
[pagina 9]
| |
Tom en Betje komen
uit den winkel weer.
En de wilde regen
slaat en klettert neer;
Maar zij loopen veilig,
dood op hun gemak,
Wien toch deert de regen
onder zulk een dak?
| |
[pagina 10]
| |
Wij zijn op weg naar de boerderij,
Daar vinden we moeder - en plukken vrij,
We maken nu tevens een rit met Jan.
En passen wel goed op den kleinen man.
Piet speelt voor paard
en ik zelf ben de knecht. -
Benieuwd om te weten
wat moe er van zegt!
| |
[pagina 11]
| |
[pagina 12]
| |
[pagina 13]
| |
De zon schijnt op de groene wei,
Daar danst en zingt de jonge rei,
Wijl d' oude man met stillen lach,
Denkt aan zijn eigen jongen dag.
| |
[pagina 14]
| |
[pagina 15]
| |
Wat hebben Marie en Alida
Een heerlijken dag bij Grootmama,
De nijvere bij vliegt in en uit,
En zamelt den honig met gonzend geluid,
En al is nu ook grootmoe geen nijvere bij,
Geloof me, een provisiekast heeft toch ook zij.
| |
[pagina 16]
| |
Daar loopt, al zingend, een meisjes-koor,
Het oog in het boek, onze straten door;
'k Zal maken, dat ik er alles van hoor.
| |
[pagina 17]
| |
't Zijn snuggere jongens, die gij hier ziet,
En dikke vrinden; maar eens zijn zij 't niet,
Want Wim houdt het meest van eieren zoeken
En Jaap zegt: hij meer nog van pannekoeken.
| |
[pagina 18]
| |
Zie Jan en Anne met bessen belaàn,
Al paardje spelend, naar huis toe gaan,
Wijl Truitje haar vrachtkar met appelen vult
En ondertusschen eens rondkijkt en smult.
| |
[pagina 19]
| |
[pagina 20]
| |
Kom, Koos, breng eerst uw mandje weg,
En maak wat beter voort,
Dan kunt gij bloemen plukken gaan,
En praten ongestoord!
| |
[pagina 21]
| |
[pagina 22]
| |
Daar wordt wat verhandeld tusschen die drie,
Geen mensch, die het hoort, dan alleen kleine Mie,
Zeg Mie, staat Sofie nu alweer te verhalen
Hoe kipje haar eendjes uit het water wou halen?
| |
[pagina 23]
| |
[pagina 24]
| |
Ze mochten op 't kerkhof bij grootvader komen!
Daar zijn ze. Ze hebben een kleine kar,
Een hark en een klepmandje meegenomen,
En helpen nu grootvader.... glad in de war.
| |
[pagina 25]
| |
[pagina 26]
| |
Klaas wordt soldaat, hij pakt bijeen
Al wat hij heeft, - daar gaat hij heen!
Maar Guurtje, met de kleine Da,
Kijkt nog, zoolang ze kan, hem na.
| |
[pagina 27]
| |
[pagina 28]
| |
Daar komen de gasten, we kunnen ze al zien,
En zullen hun room en eieren biên.
De kleintjes, die duchtig veel kattekwaad plegen,
Zijn in dit bizonder geval wat verlegen.
| |
[pagina 29]
| |
[pagina 30]
| |
De ploeg is wel scherp en de paarden zijn klaar;
Maar hard is de bodem en de arbeid is zwaar,
Dus komt daar ons Betjen, een kruik in de hand,
Met water gevuld, voor haar broer op het land.
De wachter, die met haar gaat, lijkt mij vrij tam;
Hij bijt niet, noch blaft, want het is maar een lam.
| |
[pagina 31]
| |
|