Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bric à brac (1957)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bric à brac
Afbeelding van Bric à bracToon afbeelding van titelpagina van Bric à brac

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.64 MB)

Scans (5.88 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

column(s) / cursiefjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bric à brac

(1957)–Jan Greshoff–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Gebruik van taal

De ondervinding leert ons dat de taal een schromelijk ontoereikend werktuig is. Wij behelpen ons reeds eeuwen met een uitdrukkingsmiddel dat slechts een zeer klein gedeelte kan uitdrukken van wat uitgedrukt moet worden. Voor het grootste gedeelte zijn en blijven wij aangewezen op aanvullingen al even onvolmaakt: gelaatstrekken, blikken, gebaren, lach en traan, geluidsheffingen en -dalingen, stilten. Door een vernuftige verbinding van al deze mogelijkheden slagen wij er in iets van ons gedachtenen gevoelsleven, ten naastebij aan onze omgeving kenbaar te maken. Het eist een grote ervaring onze bedoelingen tot hun recht te doen komen en te laten doordringen tot wie men overtuigen wil. Doch het onuitspreekbare overheerst door omvang en betekenis ons innerlijk leven. Wat een Freudiaan uit ons onbewuste naar boven tovert, blijkt tenslotte toch formuleerbaar, terwijl het wezenlijke, onzegbaar is en ongezegd blijft. Wij kunnen er ons nooit in en door het woord van verlossen. Het onbenoembare, dat wij in ons omdragen, is tegelijk een zware last en een heerlijkheid.

De schrijver verkeert uit zijn aard in een moeilijke toestand. Hij heeft veel op zijn hart, men verwacht van hem dat hij vorm zal geven aan wat wij vaag voelen en daar-

[pagina 8]
[p. 8]

bij moet hij zich redden met niets dan de taal. Hij staat zelfs voor de taak zonder de hulp van gebaar en mimiek, geheimen te openbaren, in hem zelf ontdekt, aan medemensen die het bestaan daarvan, in hun onschuld, niet konden vermoeden. In den beginne kon de dichter het niet stellen zonder zijn natuurlijke stem; hij was dus ook zegger en zanger. Daarna drong zich het navolgende vraagstuk aan hem op: hij moest het menselijk geluid en het menselijk gebaar, rhythme en muziek niet meer óm de woorden maar in de woorden tot geldigheid brengen. In plaats van horen en zien kwam: lezen. Zijn lijflijke tegenwoordigheid moest door een geestelijke aanwezigheid vervangen worden. Zijn stem kwam niet meer tot ons uit zijn mond, doch uit een gedrukte of geschreven bladzijde. Zijn stem werd een eigenschap van het gedicht en de belangrijkste. Geleidelijk moesten alle hulpmiddelen, welke in het dagelijks leven naast de taal gebruikt, als wezenlijk bestanddeel van de taal in de taal opgenomen worden.

Het valt niet te ontkennen dat er twee talen ontstaan zijn, uiterlijk gelijk, maar wezenlijk verschillend door de uitslag welke er mede te bereiken valt: een voor het dagelijks gebruik in de wereld, een andere uitsluitend ten behoeve van letterkundige doeleinden. In woordenschat en spraakleer vallen weinig verschillen te bespeuren; maar de tweede bezit wat de eerste mist: een lading. Tussen die twee talen bestaat een verhouding als tussen twee stukken staal, waarvan het ene magnetisch gemaakt is, het andere niet. De taal letterkundig toegepast ontvangt een spanning, een toverkracht, een dubbelzinnigheid, waardoor het den schrijver mogelijk gemaakt wordt oneindig méér uit te drukken in en door hetzelfde woord als wij, die het in ons gesprek toepassen. Ook de stilten worden aldus behandeld, ook zij krijgen een lading, welke hun zin geeft, hun effect en werkingsmacht aanzienlijk verhoogt. De stof, waar de woorden van gemaakt zijn, ondergaat eveneens een verandering. De dagelijkse woorden zijn troebel, de dichterlijke doorzichtig, omdat zij vensters zijn op een onvermoed verschiet.

De woorden nieuw, lente en geluid oefenen in de omgangstaal hun gewone beperkte doch nuttige werking uit. Zij

[pagina 9]
[p. 9]

bezitten niets waardoor zij ons op een bijzondere wijze aandoen. Ik heb een nieuwe das gekocht, in de lente van 1954 brak ik mijn been, ik kan het geluid van claxons niet verdragen. Worden die woorden letterkundig bewerkt toegepast en op een bepaalde, de enig juiste wijze geschikt, dan verkrijgt men een openbaring, in staat ons buiten ons zelf te brengen, ons boven onszelf te verheffen: ‘Een nieuwe lente en een nieuw geluid.’ Ongelukkiger wijze werd er met deze regel onverantwoordelijk omgesprongen. Hij werd door zovele groezelige en onbescheiden handen betast, dat zijn helderheid en glans verduisterden, zijn stof vergroofde, zijn spanning verloren ging. Men vindt hem een paar maal per jaar in het hoofdartikel van de Gasselter Nijeveense Nieuwsbode. Hij doet dan denken aan een glas uitgewerkte champagne, met een vlieg erin, op een vieze herbergtafel vergeten. Het gewone werd een wonder. Het wonder misbruikt, werd weer gewoon.

Het klassieke misverstand tussen schrijver en lezer vindt zijn oorsprong hierin: deze laatste weet noch vermoedt dat zijn schrijver en hij twee verschillende talen gebruiken, welke, op het eerste gezicht, als twee droppels water op elkaar gelijken. De schrijver drukt zich uit met middelen waar de argeloze lezer nog nimmer van hoorde. Met andere woorden: de lezer leest in zijn taal, welke in wezen en doelbewust een àndere taal is. Alleen uitverkoren lezers leren de taal van de schrijvers. Dit ligt reeds besloten in: ‘wie de dichter wil verstaan, moet 's dichters land bereizen.’

Als iemand mij zegt: ik kán geen poëzie lezen, antwoord ik: dat wist ik wel, ik kan ook Camoens niet in zijn taal lezen. Het verschil tussen U en mij schuilt hierin dat ik daarom nooit beweer dat Camoens onzin schreef. Niet iedereen is aangelegd en toegerust tot het begrijpen van letterkunde. Doch een waarlijk verstandig en rechtschapen man, die voor deze gesloten deur komt te staan, begrijpt tenminste dat hij er niets van begrijpt. Op grond daarvan onthoudt hij zich van een oordeel.

Hoe dommer men is, des te meer men ‘begrijpt’, omdat men zijn onbegrip eigenmachtig tot het enig ware inzicht uitroept.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken