Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Critische vlugschriften (1935)

Informatie terzijde

Titelpagina van Critische vlugschriften
Afbeelding van Critische vlugschriftenToon afbeelding van titelpagina van Critische vlugschriften

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.71 MB)

Scans (12.96 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Critische vlugschriften

(1935)–Jan Greshoff–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

XIII

De opvoedkundigen, die thans een veertigtal jaren geleden den strijd voor aanschouwelijk onderwijs aanvingen, hebben de zege behaald. Hun stellingen zijn gemeengoed geworden, hun methoden zijn alom aanvaard. Men vraagt zich af hoe het mogelijk was den kinderen iets bij te brengen, toen men niet over de hulpmiddelen en de werkwijzen van het moderne onderwijs beschikte.

Toch heeft dit onloochenbaar resultaat niet alle twijfel aan de juistheid van dit stelsel en de beginselen welke er de grondslagen van vormen, uitgedreven. Ik blijf gelooven, dat de oogen verraders zijn. Het vele zien maakt ons onbekwaam tot schouwen. En, wanneer wij ons, helaas niet zon-

[pagina 93]
[p. 93]

der redenen, beklagen over de minachting voor de meditatie, waardoor het leven tot een redeloos geratel verwordt, moeten wij de oorzaak weten te zoeken waar hij ligt: in de funeste hegemonie van ons gezichtsorgaan. Wanneer men zich in een diepverborgen gedachtenwereld onderdompelt, wanneer men den rug kromt onder een verpletterend leed, wanneer men plotseling overweldigd wordt door geluk of vreugd, doet men altijd van nature de oogen dicht. Wij kunnen alléén maar innig deelnemen aan de bovenwereldsche en buitentijdsche gebeurtenissen, d.w.z. aan het geestelijk leven, indien wij de kracht bezitten ons tijdelijk buiten de werkelijkheid te sluiten.

Het kijken verstoort het evenwicht van ons leven, omdat het de verbeelding verlamt. Zij, die te veel kijken gaan de uiterlijke schijn der dingen aanbidden en vergeten ten slotte, dat de éénige waarheid, welke wij ooit benaderen kunnen, in ons zelf en nooit of te nimmer daarbuiten ligt. Wie deze overtuiging deelt, ziet thans, in de aanbidding van het zien, overal om zich heen het bewijs van een geestelijke verarming. Al die ijverige belangstelling in landschapsschoon, al dat gereis en getrek, al die redelooze verheerlijking van de natuur, toont zonneklaar aan, dat de menschelijke verbeelding, welke ver boven die poovere realiteiten uit stijgt, bezig is af te sterven.

‘Sie die betasten um zu glauben’, door Stefan George zoozeer veracht, hebben de overhand gekregen. Maar de eenzame droomer, die bladerend in een atlas, alle wonderen van land en zee óptoovert, verheft zich thuis gezeten desondanks duizend mijlen boven de onnoozele nuchterling, die met de reisvereeniging in veertien dagen Italië ‘doet’ en bij zijn terugkeer nauwelijks onder woorden kan brengen wat hem werd voorgezet. Vroeger ging men soms op reis om zich zelf te vinden. Nu trekt men er altijd op uit om zich te ontvluchten.

Eerlijk gezegd, begrijp ik niet goed wat er bij de poëzie te kijken valt! En ‘Onze Litteratuur in Beeld’, klinkt mij als een ketterij in de ooren. Begrijpt men een klinkdicht van

[pagina 94]
[p. 94]

Hooft beter, ondergaat men een hymne van Vondel inniger, wanneer wij weten hoe die heeren er uit gezien hebben? Hangt de beteekenis van Tachtig ook maar in de geringste mate af van de baard van Van Eeden of de neus van Verwey? Worden de romans van Johan Fabricius er een haar belangrijker door, als wij ervaren, dat hij een welgeschapen manspersoon is en, omgekeerd, zou de lyriek van A. Roland Holst ons minder ontroeren zoo wij hem met een bult zagen afgebeeld?

Wat hebben wij, zoolang wij niet aan het winteravondspel der graphologie verslingerd zijn, met de handschriften der dichters te maken, wat kunnen ons hun geboortehuizen schelen, wat raakt ons hun kalot of hun pijp? Zeker, wij zoeken, als wij ons aan de schoone letteren overgeven, naar de persoonlijkheid, maar alleen zooals die zich in het werk openbaart.

Wat behoeven wij van den verrukkelijksten lierdichter der vorige generatie, J.H. Leopold, nog méér te weten, dan hijzelf ons in zijn poëzie onthult? Is het feit van zijn leeraarschap van eenige waarde voor de kennis van zijn geschriften?

Wie op de texten afgaat kan zich voor zich zelf een gaaf en veredeld beeld van zijn lievelingsdichter vormen, dat zonder twijfel schooner en waarachtiger is, dan alles wat biografen en fotografen ons ooit kunnen brengen.

Tegenwoordig bekijkt men snapshots en leest kranten-résumés, daarmede is dan meteen de geestelijke opvoeding voltooid. En voor de malle menigte heeft het binnenhuisje van den schrijver méér aantrekkingskracht dan zijn beste werk.

Doordat men schijn boven wezen, het bijkomstige boven het essentieele verkiest, worden alle verhoudingen vervalscht. De waarde van het kunstwerk bepaalt niet meer de plaats van den kunstenaar, doch zijn openbare bedrijvigheid en zijn geschiktheid voor een ‘rol’. Wie het voorrecht heeft lang te leven, wordt als groot man en meester bejubeld, geheel afgescheiden van zijn wezenlijke talenten.

[pagina 95]
[p. 95]

In Nederland en België juicht thans de luidruchtige menigte om den heer Lodewijk van Deyssel heen, een secundaire figuur, wiens werkzaamheid slechts een geringen invloed heeft gehad op de ontwikkeling van het geestelijk leven in Nederland. Door lieden, die zijn schrijfwerk niet of onvoldoende kennen en die het zeker niet critisch schatten kunnen wordt hij in de hoogte gestoken als dè Man van Tachtig, de rechter en de voorganger en al wat men verder maar wil. De werkelijke vernieuwer, de kunstenaar bij genade, de denker, de zuivere edele mensch, de grootste dichter, die de Beweging van Tachtig heeft voortgebracht, Herman Gorter, is voor al die jubelaars een onbekende gebleven. Zij kiezen het secundaire, dat dichter bij hun bevattingsvermogen ligt, vooral omdat het zoo pittoresk kan zijn, schuiven het naar den voorgrond en stooten daarbij bazuingeschal uit. Zij vinden zichzelf hoogst letterkundig en zeer verdienstelijk. Maar ik kan het nooit verdienstelijk vinden, als men, uit ijdelheid en domheid, een harmonie verstoort en aan de goêgemeente, gelijk wijlen Sequah, knollen voor citroenen met orkestmuziek verkoopt.

Al maakt men van de onwaardige ouderdom van den heer L. van Deyssel nu ook honderdmaal een kijkspel door hem, de borst met schittersterren bezwaard, op een omrankt podium te plaatsen; niets kan deze simpele waarheid onwaar maken, dat hij, in weerwil van zijn roem als nationale letterheld, een karakterzwakke, ijdele, beperkte virtuoos blijft naast een werkelijke held als Gorter.

Zoo kan men tientallen symptomen opsommen, welke àllen bewijzen, dat alleen nog slechts de façade de aandacht trekt.

De ridicule jubilea, welke elkaar met steeds korter tusschenpoozen opvolgen, zijn feiten van de zelfde waarde en beteekenis als de steeds sterker wordende voorliefde voor portretten, handschriften en haarlokken.

Laten wij daarom nog eens zeer nadrukkelijk vaststellen, dat in de letterkunde alleen de werken van belang zijn. Al het andere is ijdelheid, schuim of droesem.

[pagina 96]
[p. 96]

Zulke vaststellingen zijn noodzakelijk om ons zelf in toom te houden. Want niemand ontkomt geheel aan de dwaasheden van den tijd, waarin hij veroordeeld is te leven en de atmosfeer, welke ons omgeeft, dringt of wij willen of niet door onze poriën naar binnen. Daarom moeten wij zoo nu en dan even tot bezinning trachten te komen om ons zelf weer op het pad der deugd terug te brengen.

Mij sloeg de schrik om het hart toen ik ‘Onze Litteratuur in Beeld’ doorbladerde. Dit is een platenatlas samengesteld door Julien Kuypers, in samenwerking met Th. de Ronde en geholpen door J.G.M. Moorman en D. Wouters (Noordhoff, Groningen 1935).

Laat ik dadelijk vaststellen, dat ik maar zelden een zoo in ieder opzicht voortreffelijken arbeid onder het oog kreeg. Wanneer wij een oogenblik onze algemeene bezwaren tegen de aanschouwelijkheid opzij zetten, moeten wij erkennen, hoe op dit gebied geen boek bestaat, dat deze uitgave ook maar benaderen kan. Deze collectie foto's en teekeningen is niet alleen zeer volledig, maar bovendien met intelligentie gekozen en met een kostelijk gevoel voor schakeering gerangschikt. Ik bewonder den samensteller Julien Kuypers om zijn vastheid van hand, waarmede hij uit een overdaad van documenten steeds de schoonste en zinrijkste koos en welke hem in staat stelde heel duidelijk de lijnen der ontwikkeling aan te geven. Hij heeft zijn plan met een prachtige zekerheid uitgevoerd. Daardoor heeft zijn boek een eigen gestalte en een eigen karakter gekregen. Het lijkt niet op de reeds bestaande platen-atlassen; het kan geen verwarring stichten en het is niet overbodig.

Om tot zulk een feilloos resultaat te komen, moet men een omvangrijke kennis van zaken vereenigen met een diep-indringend persoonlijk oordeel. Wie thuis is in de materie, vindt hier op iedere bladzijde wat te waardeeren. Maar het meest trof mij toch de groepeering, welke bijna altijd, historisch en critisch, onaantastbaar gefundeerd is.

‘Onze Litteratuur in Beeld’ is een goed boek, een zéér goed boek, een niet te overtreffen stuk werk, dat belang-

[pagina 97]
[p. 97]

rijke diensten kan bewijzen bij het onderwijs. Maar het zou mij spijten, indien het gebruik tot het onderwijs beperkt bleef. Het behoort, naar mijn meening en uitgaande van het feit dat men nu eenmaal ‘plaatjes’ wènscht, in de bibliotheek van iederen ook maar eenigszins beschaafden Nederlander thuis. Misschien krijgt hij op die wijze dan ten minste een vagen indruk van den rijkdom en de aaneengesloten ontwikkeling van zijn nationale letterkunde, waardoor in dit geval het doel het middel heiligen zou.

Ik heb deze verzameling herhaaldelijk en met de grootste aandacht bekeken en ik heb er geen enkele ernstige fout of tekortkoming in kunnen ontdekken. Er zijn slechts drie bedenkingen bij mij opgekomen. Deze betreffen onderdeelen, welke aan de onschatbare waarde van het geheel geen afbreuk kunnen doen.

Ten eerste is het onjuist om als men titelbladen en pagina's uit boeken reproduceert, het juiste formaat niet aan te geven; ten tweede behoort het portret van A. Donker op de bladzijde aan ‘De Stem’ gewijd en ten derde mis ik een der allerbelangrijkste figuren in onze jonge letterkunde, S. Vestdijk, wiens gezicht op de plaats waar nu Donker prijkt, behoorde te staan.

Ten slotte had ik veel liever een later, minder gemààkt, portret van Louis Couperus afgedrukt gezien.

Dit is een boek uit duizend. Het heeft mij veel genoegen en leering verschaft. Maar het heeft mij ook even bang gemaakt. Vandaar dat ik, geschrokken van zóóveel visueele documenten, mij geroepen voelde om voor mijzelf en anderen vast te stellen, dat in de litteratuur, in laatste instantie, de texten alléén rechtsgeldigheid bezitten!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken