Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Drie Brusselsche kluchten uit de zeventiende eeuw (1925)

Informatie terzijde

Titelpagina van Drie Brusselsche kluchten uit de zeventiende eeuw
Afbeelding van Drie Brusselsche kluchten uit de zeventiende eeuwToon afbeelding van titelpagina van Drie Brusselsche kluchten uit de zeventiende eeuw

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.02 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Editeur

Paul de Keyser



Genre

drama

Subgenre

klucht


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Drie Brusselsche kluchten uit de zeventiende eeuw

(1925)–Joan de Grieck–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Tweede uytkomst

JENNE-MOEYE
 
Jae, wacht wat, ick kom strax, 'k sal u terstondt inlaeten.
 
Sijt ghij dat, Heyltje-buer?
HEYLTJE
 
Jae wijf, ick kom wat praeten.
JENNE-MOEYE
 
Dat doet ghij immers wel, ghij sijt mij willekom,
140[regelnummer]
't Gheselschap is mij lief, ick sit heele daghen stom,
 
Vermits ick niemandt heb daerteghen ick kan spreken,
 
En oock, mits ick mijn hoofdt niet meer met vrijen breke,
 
Want siet, ick wordt al oudt en heb mijn tijdt ghehadt.
 
Maar voor de doodt mijns Man, soo was ick hups en prat,
145[regelnummer]
Doch nae ick hem was quijt en had' ick vreught noch kluchten,
 
Maer wel verdriet en pijn en niet als droeve suchten.
 
Dus dat ick dickwils wensch, och Man, had ick u weer!
HEYLTJE
 
En ick wensch mijnen Man wel dickwils bij den Heer,
 
Soo waer ick van dat jock en lastigh kruys ontslaghen,
150[regelnummer]
Hetgheen in mij niet werckt als suchten ende klaghen.
JENNE-MOEYE
 
Wel kindt, hoe praet ghij soo? ghij maeckt mij heel ontstelt.
 
Is 't seker, wat ghij seght, met u liên soo ghestelt?
 
Ick dacht dat ghij in rust, als lammers samen leefde,
 
Want ick heb noyt ghehoordt dat ghij te samen keefden.
[pagina 87]
[p. 87]
HEYLTJE
155[regelnummer]
Jae Moer, ick sweegh al stil, al quam'er een quae buy,
 
Mijn kruys en was niet kleyn, al riep ick het niet luy.
 
Ghij sijt noch d'eerste mensch, daer ick het aen bekenne.
 
Ick dacht, quets ick mijn Neus, ick sou mijn aensicht schenne.
 
Maer nu is het soo ver ghekomen met mijn Man,
160[regelnummer]
Dat ick het langher niet verborghen houden kan,
 
Daerom soo kom ick u met leet mijn droefheydt klaghen
 
En saem nae goeden raedt voor mijn verdriet te vraeghen.
 
Dus, Buerwijf, gheeft ghehoor, opdat ge kont verstaen
 
Met wat al swaerigheydt mijn herte is belaen:
165[regelnummer]
Weet dan, dat Lemmen noyt sal rusten ofte swijghen,
 
Ten zij hij van mij komt, voor al, een Soon te krijghen,
 
Een Soon heel groot van Neus, aen sijnen recht gelijck.
 
Wie hoorden, seght mij eens, sijn leven des ghelijck?
 
Dit raest hij dagh en nacht, hierom komt hij te krijten.
170[regelnummer]
Jae, of het was mijn schuldt, het selve te verwijten.
 
Dus bid ick, gheeft mij raedt en helpt mij toch daervan.
JENNE-MOEYE
 
Wel, Buerwijf, is dat waer? is Lemmen sulcken Man?
 
Dat had' ick noyt ghedacht.
HEYLTJE
 
Maer hoort wat vremde grillen
 
Die ick ben aenghegaen om hem sijn hoofd' te stillen.
175[regelnummer]
Hij heeft, met mijne weet, een reys ghenomen aen,
 
Om, als hij wederkomt, een Sone te ontfaen.
 
Ick segh, met dit bespreeck, als hij nae huys sal keeren,
 
Dat ick hem sal nae wensch een echte Soon vereeren,
 
Want mits hij op sijn Neus is bijster amoureus,
180[regelnummer]
Soo wilt hij oock een Soon met soo een fraeye Neus.
 
Kort ende al gheseyt, eer icker kon af raecken
 
'k Moest hem dit segghen toe, 't was anders niet te maecken.
JENNE-MOEYE
 
Ghij hebt dan, nae ick hoor, belooft hem eenen Soon?
 
Ha, ha, ick lach mij suf. Wel dat komt seper schoon:
185[regelnummer]
Een Soon, wel wat een praet, hoe sult ghij mij dit klaeren?
[pagina 88]
[p. 88]
HEYLTJE
 
Jae, dat en weet ick niet, sulcks komt mij te beswaeren,
 
En daerom kom ick hier bij u om goeden raet.
 
Ick bid u, hoort noch meer, noyt hoordje vremder praet:
 
Ten was noch niet ghenoch ick hem een soon beloofde,
190[regelnummer]
Maer wel het aldermeest daer hij soo seer om sloofde
 
Was, dat ik hem een Soon moest brengen aen den dagh
 
Daer hij sijn groote Neus volkomelijck in sagh.
JENNE-MOEYE
 
Hebt ghij hem dat belooft? noyt hoord' ick sulken treken,
 
Den Man die wordt heel gheck, ick moet de waerheydt spreken.
HEYLTJE
195[regelnummer]
Maer had' ghij eens ghesien, hoe seer hij was verblijdt,
 
Wanneer ick hem een Soon nu hadde toegheseydt.
 
Hij sprongh van vreughden op en doude in mijn handen,
 
En trock soo van mij wegh nae vergheleghe landen.
 
Hetgheen ick van u wensch nu tot mijn hulp en baet,
200[regelnummer]
Dat is u bijstandt hier en voorder goeden raet.
JENNE-MOEYE
 
Hoort, wijf, indien hij hem met reden niet laet stille,
 
Maer 't gheen ghij hebt belooft wilt hebbe nae sijn wille,
 
Soo moet ghij door practijck u tot die saecke spoen
 
En sien wat u hier in het beste staet te doen.
HEYLTJE
205[regelnummer]
Dat heb ick oock ghedacht, wilt mij dan raet beseffen.
JENNE-MOEYE
 
Wij moeten sien het wit van dese saeck te treffen.
 
Wel hoort, dewijl ghij mij dus bidt om goeden raedt,
 
Soo dunckt mij desen vond' gheraedsaemt en niet quaedt,
 
Dat ghij een Soontje naemt van Hanske Vroegh-bedorven.
210[regelnummer]
Want siet, sijn goede Vrouw die is helaes ghestorven
 
En nu soo sit de Man daer sonder gheldt en goedt.
 
Och! 't sal hem sijn een vreught soo ghij dit maer en doedt,
 
Voorts, om dees saeck na wensch, volkomen wel te klaeren,
 
Soo sal men gheven uyt, dat ghij hem quaemt te baeren.
[pagina 89]
[p. 89]
215[regelnummer]
Ick wed' den goeden Bloed is wel soo slecht en mal
 
Dat hij, nae ick bemerck, dit strax ghelooven sal.
HEYLTJE
 
Dats seker wel bedacht, wie hoorden oyt sijn leven
 
Aen iemandt, wie hij is, soo goeden raedt toch geven?
 
Daer past een dansje op. Die vondt bevalt een Reus.
220[regelnummer]
Maer, hoe geraecken wij, nu seght mij, aen de Neus?
JENNE-MOEYE
 
Ick ken een chirurgijn, o wonderlijcke saecken,
 
Die Neusen, nae de konst, seer aerdigh weet te maecken.
 
Laet ons daer henen gaen, en spreken hem eens aen.
HEYLTJE
 
U wil is mijnen wensch, ten kan niet qualijck gaen.
Allebey binnen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken