Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Van het toovervischje (1920)

Informatie terzijde

Titelpagina van Van het toovervischje
Afbeelding van Van het toovervischjeToon afbeelding van titelpagina van Van het toovervischje

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.66 MB)

XML (0.03 MB)

tekstbestand






Vertaler

Leopold



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

sprookje(s)
plaatwerk / prentenboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Van het toovervischje

(1920)–Jacob Grimm, Wilhelm Grimm–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 1]
[p. 1]


illustratie

Van het Toovervischje.

 
Een oud sprookje
 
Opnieuw verteld en berijmd.
 
In het land der blonde duinen
 
En niet heel ver van de zee,
 
Woonde eens een dwergenpaartje
 
En dat heette ‘Piggelmee.’
 
 
 
't Waren heel, heel kleine menschjes
 
En ze woonden - vrees'lijk lot,
 
Want ze hadden heel geen huisje -
 
In een ouden, keulschen pot.
[pagina 2]
[p. 2]
 
Voor de zon en voor den regen -
 
Nooddruft had hun dat geleerd -
 
Hadden zij dien steenen pot, met
 
d'Oop'ning naar den grond gekeerd.
 


illustratie

 
Toen een gat er in geslagen,
 
Klein, maar groot genoeg toch voor
 
Hun zoo kleine dwergenlijfjes
 
En daar kropen zij dan dóór.
 
 
 
't Vrouwtje zorgde voor het eten
 
Maar.... dat eten moest er zijn,
 
't Ventje ging dus daag'lijks jagen,
 
Schoot een haasje of konijn.
[pagina 3]
[p. 3]
 
Met een heel, heel klein geweertje,
 
Dat gaf niet zoo'n grooten klap
 
En dan ging hij op zijn klompjes,
 
Met zijn konijntje vlug op stap.
 


illustratie

 
Zóó nu wist dat dwergenpaartje
 
Zich te schikken in zijn lot
 
En zij leefden vele jaren
 
In hun omgekeerden pot.
 
-----------------------
 
Toen, wie had dat kunnen denken?
 
- 't Onverwachte komt altijd -,
 
Door een onverwachte tijding
 
Werd hun hart door hoop verblijd.
[pagina 4]
[p. 4]
 
Op een mooien zomermorgen
 
Lazen z' in de ‘Dwergenkrant’
 
Dat er was.... een ‘toovervischje’
 
Komen zwemmen naar het strand.
 


illustratie

 
't Vischje, dat met staart en vinnen
 
Vlug zich door de golven sloeg
 
Kon je alles, alles geven,
 
Als je 't hem maar need'rig vroeg.
 
-----------------------
 
Doodstil werd het op dien morgen
 
In den ouden keulschen pot,
 
Want de beide dwergjes dachten
 
Aan hun droef en arm'lijk lot.
[pagina 5]
[p. 5]
 
...Need'rig vragen...alles krijgen...
 
Alles en... zij hadden niets.
 
..'n Vischje, dat.. zoo mooi kon toov'ren..
 
Toov'ren?... ‘manlief, zei je iets?’
 


illustratie

 
‘Ik? - Neen’ - ‘Zou je.. manlief.. durf je
 
Niet eens naar dat vischje gaan?’
 
‘Vrouwtjelief, dat doe ik zeker,
 
Vóór je 't zei, dacht ik er aan.’
 
 
 
‘En,... wat wou je hem dan vragen,
 
Als je heusch dat vischje sprak?’
 
‘...'t Allereerst, dunkt mij, een huisje
 
Met een schoorsteen en een dak.’
[pagina 6]
[p. 6]
 
‘'n Huisje, ècht, een heuschlijk huisje?
 
Durf je dat tẹ vragen man?
 
Zoo een huisje met een deurtje
 
Waar je echt in wonen kan.
 


illustratie

 
Ik, nog éénmaal in een huisje!
 
Mensch? wie had dat ooit beleefd,’
 
En haar kleine oogjes glimmen
 
Van de vóórpret die ze heeft.
 
-----------------------
 
En... des morgens in de vroegte
 
's And'rendaags ging Piggelmee,
 
Klossend op zijn kleine klompjes
 
Door de duinen naar de zee.
[pagina 7]
[p. 7]
 
‘Vischje!’ riep hij reeds van verre
 
Met zijn handjes voor den mond,
 
‘Vischje, kan ik je eens spreken,
 
Zwem je hier in d' omtrek rond?’
 


illustratie

 
En toen klonk er plots als antwoord
 
Uit de verre, wijde zee,
 
Zacht een zilver stemgeluidje:
 
‘Riep je, ventje Piggelmee?’
 
 
 
‘Ja ik! Ja ik!’ riep het ventje
 
En hij trilde van genot;
 
‘Vischje, och geef mij een huisje,
 
'k Woon maar in een steenen pot.’
[pagina 8]
[p. 8]
 
‘Ga maar! Ga maar!’ riep het vischje,
 
‘'t Geven kost mij niemendal,
 
Ga maar gauw naar huis m'n ventje,
 
Want je huisje staat er al.’
 


illustratie

 
En... vergetend te bedanken
 
Liep het dwergje, dol van pret
 
Naar.. zijn pot, maar, waar die stond, was
 
Nu een huisje neêrgezet.
 
 
 
Uit één van de vele raampjes
 
Riep zijn vrouwtje, o! zoo blij,
 
‘Piggelmee! wat zeg je dáár van?
 
Kijk eens hier, hier wonen wij.’
[pagina 9]
[p. 9]
 
Piggelmee zag met verbazing
 
Nu zijn keurig huisje staan
 
En hij wilde door het deurtje
 
Als een heertje binnen gaan.
 


illustratie

 
Maar zijn vrouwtje kwam naar buiten
 
‘'t Huisje is wel aardig, maar
 
't Zou je binnen niet bevallen,
 
Want het is nog lang niet klaar.
 
 
 
Je moet daad'lijk op je klompjes
 
Nog eens naar de zee gaan, man,
 
Want een huisje zonder meubels,
 
Kijk, wat hebben wij daar an!
[pagina 10]
[p. 10]
 
Vraag het vischje een paar stoelen
 
En een tafel en een bed,
 
En... gordijnen voor de raampjes,
 
Want dat staat zoo keurig net.
 
 
 
En nog meer, wat wou ik zeggen,
 
Ja zoo véél nog, ga maar vast
 
Er moet nog een spiegel wezen
 
En ook nog een linnenkast.’
 
 
 
-----------------------
 
 
 
Vroolijk fluitend, op zijn klompjes,
 
Ging het dwergje Piggelmee
 
Weer naar 't strand en riep van verre:
 
‘Vischje! Vischje! in de zee!’
 
 
 
Onbeweeg'lijk bleef de verte,
 
Niets te zien in zee en lucht,
 
Dan een eenzaam strandpluviertje,
 
Dat zijn heil zocht in de vlucht.
[pagina 11]
[p. 11]
 
Toen kwam weer dat stemgeluidje,
 
Zilverzacht uit verre zee:
 
‘Riep je mij nog eens m'n baasje?
 
Riep je, dwergje Piggelmee?’
 


illustratie

 
‘Ja ik!’ riep verheugd het dwergje,
 
‘'k Dank je voor het huisje wel,
 
Maar ik wou zoovéél nog hebben,
 
Meubels en gordijnenstel.’
 
 
 
‘Ga maar! Ga maar!’ riep het vischje,
 
‘'t Geven kost mij niemendal,
 
Ga maar gauw naar huis m'n ventje,
 
Want je meubels staan er al.’
[pagina 12]
[p. 12]
 
Toen het dwergje thuis kwam, vond hij
 
Druk zijn vrouwtje in de weer
 
Met het boenen van de meubels
 
En zij sprak als d' eersten keer:
 


illustratie

 
‘Man, je moet nog weer terug gaan,
 
Want het vischje is zoo goed,
 
Vraag voor mij wat mooie kleêren,
 
En een mantel en een hoed.
 
 
 
Voor je zelf een flink paar schoenen
 
Want, zooals je zelf wel ziet,
 
Met die klompjes aan je voeten
 
Pas je in ons huisje niet.’
[pagina 13]
[p. 13]
 
En.... ofschoon hij nu wat moe werd
 
Ging het dwergje Piggelmee,
 
Klossend op zijn kleine klompjes
 
Wéér naar 't vischje in de zee.
 


illustratie

 
Gaarne liep hij door de duinen,
 
Maar het werd hem nu wat saai,
 
Boven hem vloog hoog een zeemeeuw,
 
Vóór hem uit een Vlaamsche gaai.
 
 
 
‘Vischje!’ riep hij reeds van verre,
 
‘'k Zou 't niet wagen weer zoo gauw
 
En zoovéél te komen vragen,
 
Maar ik moet wel voor mijn vrouw.
[pagina 14]
[p. 14]
 
Kijk, ze wil wat kleêren hebben
 
En een mantel en een hoed,
 
En voor mij een flink paar schoenen,
 
“'t Vischje,” zegt zij, “is zoo goed.”
 


illustratie

 
“Ga maar!” riep opnieuw het vischje
 
“Och! ik kèn de vrouwtjes wel,
 
Je zult thuis reeds alles vinden
 
Ga maar heen en loop maar snel.”
 
 
 
En het dwergje thuis gekomen
 
Vond zijn vrouwtje reeds gekleed,
 
Zich bekijkend in den spiegel
 
En ze sprak: .... “Het doet mij leed”,
[pagina 15]
[p. 15]
 
“Piggelmee, je moet teruggaan,
 
Want ik kan met goed fatsoen,
 
Nu niet uitgaan; als ik weg ben,
 
Wie zal hier den boel dan doen?
 


illustratie

 
Ga het vischje nu nog zeggen,
 
Dat ik niet meer heb den tijd
 
Om te boenen en te koken,
 
Dat ik hebben moet een meid.”
 
 
 
Piggelmee keek nu zijn vrouwtje
 
Voor het eerst gramstorig aan,
 
Maar hij durfde niets te zeggen
 
En...enfin...hij zou maar gaan.
[pagina 16]
[p. 16]
 
Onderweg dacht hij nog telkens
 
Aan zijn stulpje van weleer
 
En... dat hij het nu zoo goed had,
 
Maar... hij floot geen liedje meer.
 
 
 
“Vischje!” riep hij reeds van verre,
 
“Vischje, vischje, in de zee!!”
 
“Roep je weêr?” vroeg nu het vischje,
 
“Roep je, dwergje Piggelmee?”
 
 
 
“Ja ik!” riep beklemd het ventje,
 
“Och! mijn vrouw heeft nu geen tijd
 
Om haar huisje schoon te houden
 
Zegt ze, en... ze vraagt een meid.”
 
 
 
't Vischje gaf niet daad'lijk antwoord,
 
't Was als of het even dacht,
 
Maar toen klonk wéér 't stemgeluidje:
 
“Dwerg, dat heb ik wel verwacht.”
[pagina 17]
[p. 17]
 
Ga naar huis, je zult er vinden
 
Alles netjes aan den kant
 
En een meisje vlug en helder,
 
Ook een uit het dwergenland.’
 


illustratie

 
Piggelmee, vermoeid van 't loopen
 
Ging naar huis, zijn vrouwtje was
 
Ook zoo even thuis gekomen,
 
Maar niet bijster in haar sas.
 
 
 
‘Piggelmee, je moet teruggaan,
 
Daad'lijk, 'k ben er op gesteld,
 
Onderweg wou ik wat koopen,
 
't Was zoo mooi, maar...'k had geen geld.’
[pagina 18]
[p. 18]
 
Ga het vischje nu nog vragen,
 
Om wat geld, een vollen zak,
 
'k Moet toch ook de meid betalen,
 
Dáárna, neem je je gemak.’
 


illustratie

 
't Ventje ging met loome schreden
 
Nog een keer naar 't vischje heen,
 
't Was intusschen laat geworden,
 
't Strand lag éénzaam en alléén.
 
 
 
Voor zijn voeten sloop een wezel
 
Azend op een duinkonijn,
 
En het ventje schrikte even,
 
Want och! hij was zelf zoo klein.
[pagina 19]
[p. 19]
 
‘Vischje!’ riep hij reeds van verre,
 
‘Vischje, vischje, in de zee!!’
 
‘Riep je?’ klonk het nu weer vroolijk,
 
‘Riep je? vrindje Piggelmee?’
 
 
 
‘Ja ik!’ riep verruimd het ventje,
 
‘Ja! mijn vrouwtje stuurt mij weer,
 
Want zij moet de meid betalen
 
En wat koopen en zoo meer.’
 
 
 
‘In ons huisje is nu alles
 
Wat gemak en vreugde biedt,
 
Zegt mijn vrouwtje, maar dat ééne,
 
Geld zegt zij, dat heeft ze niet.’
 
 
 
‘Ga maar!’ riep nu plots het vischje,
 
't Geven kost mij niemendal,
 
Daar had ik om moeten denken,
 
Ga naar huis, het is er al.’
[pagina 20]
[p. 20]
 
't Vischje ging nu naar de diepte,
 
't Ventje ging naar huis, 't werd nacht,
 
....In het aardig dwergenhuisje,
 
Was een zak vol geld gebracht.
 
 
 
-----------------------
 
-----------------------
 
 
 
's Andrendaags was 't heel gezellig
 
In het nieuwe dwergenhuis.
 
Piggelmee die niet meer jaagde,
 
Bleef nu met de koffie thuis.
 
 
 
‘Vrouwtje,’ sprak hij toen, ‘de koffie
 
Smaakt mij niet, zij is niet goed,
 
Laat toch eens een beet're halen,
 
Geld nu toch in overvloed.
 
 
 
In onze oude, droeve dagen,
 
Wonend in dien steenen pot,
 
Dronken wij dezelfde koffie,
 
Dat is nu toch àl te zot.’
[pagina 21]
[p. 21]
 
‘Ja, manlief, wat zal ik zeggen,
 
Grietje vroeg van morgen nog
 
In den winkel beet're koffie,
 
Ze betaalde meer en toch....
 


illustratie

 
't Schijnt dezelfde wel te wezen,
 
Weet je wat je doen moet, man
 
Ga maar eens aan 't vischje vragen,
 
Waar ik beet're krijgen kan.’
 
 
 
‘Dat's een plan,’ sprak nu het ventje,
 
's Middags nog ging Piggelmee,
 
Nu op schoentjes, niet op klompjes
 
Naar het vischje in de zee.
[pagina 22]
[p. 22]
 
‘Vischje!’ riep hij reeds van verre,
 
‘Vriend'lijk vischje, beste maat,
 
Ik kom nu niet om te beed'len,
 
Maar ik kom bij jou om raad.
 


illustratie

 
'k Drink zoo graag een goed kop koffie
 
Onze koffie is zoo slecht.
 
Wáár toch kan ik beet're krijgen,
 
Vischje, wáár kan ik terecht?’
 
 
 
Nu werd plotseling het water
 
Vlak nabij een rimp'lig vlak,
 
Waar het glanzend toovervischje,
 
't Zilv'ren snuitje bóven stak.
[pagina 23]
[p. 23]
 
En het sprak zoo klaar en helder,
 
Veel te wijs nu voor een visch:
 
‘PAKJES KOFFIE van “VAN NELLE”
 
IS DE BESTE DIE ER IS.
 
 
 
En je kunt ze alom krijgen,
 
Maar, als je ze halen laat,
 
Laat de meid er dan op letten,
 
Dat de naam op 't pakje staat.’
 
 
 
‘Dankje,’ sprak het dwergenventje,
 
‘Dankje, vischje, voor dien raad
 
En je kunt er vast op reek'nen
 
Dat 'k die koffie halen laat.’
 
 
 
-----------------------
 
-----------------------
 
 
 
Vroolijk waren nu de dagen
 
In het nieuwe dwergenhuis.
 
Ging het paartje wel eens wand'len,
 
Met ‘de koffie’ was het thuis.
[pagina 24]
[p. 24]
 
Want ‘Van Nelle's Pakjes Koffie’
 
Deed hen spoedig huiswaarts gaan
 
En ze dronken vele kopjes,
 
Want....er kwam geen einde aan.
 


illustratie

 
't Was de meid die daarop lette
 
En die zei het hun terstond,
 
Dat ze nu zoovéél kon zetten
 
Uit een enkel half pond.
 
-----------------------
 
-----------------------
 
Maar helaas, wat is op aarde
 
Blijvend, ook tevredenheid
 
Wijkt zoo vaak voor nieuwe wenschen,
 
Wordt verdrongen door den tijd.
[pagina 25]
[p. 25]
 
Zóó...'t is vele maanden later,
 
Zien we vriendje Piggelmee
 
Daag'lijks weer zijn wand'ling maken
 
Naar het vischje in de zee.
 


illustratie

 
Dan een ‘dit’ en dán een ‘datje’,
 
Altijd was het voor zijn vrouw
 
En altijd als hij terugkwam,
 
Had vriend Piggelmee berouw.
 
 
 
Soms waarom de melk zoo schiftte,
 
't Gas zoo suisde. 'n Andren keer
 
Wie toch beter brood haar bakte,
 
't Brood was lang niet lekker meer.
[pagina 26]
[p. 26]
 
En zoo ging het alle dagen,
 
's Morgens vroeg of 's avonds laat
 
Moest hij 't vischje wat gaan vragen,
 
En... het vischje werd niet kwaad.
 
 
 
-----------------------
 
-----------------------
 
 
 
Eéns, het was zoo koud dien morgen,
 
Moest onze arme Piggelmee,
 
Hij wou juist wat langer slapen,
 
Toch naar 't vischje, toch naar zee.
 
 
 
Want - kijk hier, ‘van Nelle's’ koffie
 
Was wel heerlijk, dáár niet van
 
Maar ze wou nog beet're hebben,
 
...‘Vraag het maar aan 't vischje, man.’
 
 
 
En... het kraagje van zijn jasje,
 
Voor de koude hóóg nu dicht,
 
Ging het arme Piggelmeetje
 
Naar de zee, met bang gezicht.
[pagina 27]
[p. 27]
 
‘Vischje, vischje,’ klonk het angstig,
 
Over 't water als een kreet.
 
‘Vischje,’ 'k moet je weêr wat vragen
 
En dat doet nu echt mij leed.
 


illustratie

 
‘Zie mijn vrouw is zeer tevreden
 
Met “van Nelle's” koffie, maar
 
Ze wou tóch van 't vischje weten
 
Of er beet're is en wáár???’
 
 
 
‘Vischje, ik wou heusch niet komen,
 
Want ik dacht wel, dat wordt mis,
 
Daar er toch geen beet're koffie
 
Dan “van Nelle's” koffie is.’
[pagina 28]
[p. 28]
 
Plots'ling kwam er op het water
 
Nu een breede rimpelkring,
 
Wijl het anders kalme vischje
 
Nu heel boos aan 't spart'len ging.
 


illustratie

 
En zijn antwoord klonk heel driftig
 
Als uit dicht geschroefde keel:
 
‘Dwerg, ga daad'lijk naar je vrouw toe,
 
Zeg haar dit: zij eischt te veel.’
 
 
 
Beet're dan ‘van Nelle's’ koffie
 
Is er op heel d'aarde niet,
 
't Geen wel ieder kan begrijpen
 
Die dien naam op 't pakje ziet.
[pagina 29]
[p. 29]
 
Zeg haar, dat ik haar zal straffen,
 
't Spijt mij wel voor jou m'n vrind,
 
Ga naar huis en ga eens kijken
 
Hoe je dáár den toestand vindt.’
 
 
 
-----------------------
 
 
 
Langzaam aan verdween de rimpel
 
Die op 't water zichtbaar was,
 
't Vischje dook en...als een spiegel
 
Werd de wijde waterplas.
 
 
 
-----------------------
 
-----------------------
 
 
 
Piggelmee stond nog te kijken
 
Toen, in 't naad'rend avonduur
 
Ver in zee de zon ging zinken
 
Als een bol van laaiend vuur.
 
 
 
Diep verslagen ging hij henen,
 
Angstig nu voor dreigend leed,
 
Hoog in 't blauw verdween een reiger
 
Met een aak'lig schorren kreet.
[pagina 30]
[p. 30]
 
Sloffend liep hij door de duinen
 
En zijn schoentjes wogen meer
 
Dan hem ooit zijn klompjes wogen
 
In de dagen van weleer.
 


illustratie

 
Toen hij meende dat hij thuis was,
 
Keek hij als beteuterd rond,
 
Want de keulsche pot stond dáár weer,
 
Waar zoo straks zijn huisje stond.
 
 
 
En zijn vrouwtje zat te huilen:
 
‘Piggelmee, wat vrees'lijk lot,
 
Weêr, nu weêr te moeten wonen
 
In dien ouden keulschen pot.’
[pagina 31]
[p. 31]
 
Och! en ik zou nóg niet klagen
 
Als 'k behalve jou m'n schat,
 
Van ‘van Nelle's’ pakjes koffie
 
Maar mijn daag'lijksch kopje had.
 


illustratie

 
Na een nacht van weinig slapen,
 
Bibb'rend van verdriet en kou,
 
Ging ons vriendje weêr naar 't vischje,
 
Daar hij 't nog wat vragen wou.
 
 
 
‘Vischje,’ galmde over 't water
 
Nu zijn roepen als een snik,
 
‘Vischje,’ kom nog even boven,
 
Hoor mij aan, één oogenblik.
[pagina 32]
[p. 32]
 
Thuis, mijn schuldbewuste vrouwtje
 
Zit te huilen in haar pot,
 
Maar ze zou zich tóch getroosten
 
Haar zoo droef en arm'lijk lot.
 
 
 
Als ze van ‘van Nelle's’ koffie
 
Nog één enkel pakje had,
 
‘Zeg aan 't vischje,’ riep ze schreiend
 
‘'t Ergste wat ik mis, is dàt.’
 
 
 
‘Ventjelief,’ sprak nu het vischje,
 
‘Wat ik doe, doe ik om jou,
 
Want ik heb geen medelijden
 
Met je ontevreden vrouw.
 
 
 
Wat je zegt is wèl begrijp'lijk,
 
Zulks is altijd het geval.
 
Ga getroost naar huis m'n ventje,
 
Want zoo'n pakje is er al.’
 
 
 
-----------------------
[pagina 33]
[p. 33]
 
Thuis gekomen vond het ventje
 
't Leven heerlijk weêr en goed.
 
...Van ‘van Nelle's pakjes koffie’
 
Kwam de geur hem tegemoet.
 


illustratie

 
Tot het einde hunner dagen
 
Zat het eenzaam dwergenpaar
 
Steeds ‘van Nelle's’ koffie drinkend,
 
In-gelukkig bij elkaâr.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken