Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 3
(1961)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1110. 1626 november 28. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot1.Mon frère, Ick hadde den ingeslotenGa naar voetnoot2 geschreven om te gaen met den baron van Horn, dye op Dynxdach had geseyt te vertrecken ende noch hyer is, waerom ick denselven brieff van hem weder heb geëyscht. D'heer PijnackerGa naar voetnoot3 - van wyens propoosten in den bijgaenden brieff naerder onderrechting is - is alhier opgehouden geweest op hoope van eenige recompense te becomen van eenige Franchoysen verlost tot Alger; maer hyer meent men, dat de Staeten sulcx schuldigh waeren uyt crachte van het tractaet van CompiègneGa naar voetnoot4, soodat hij, niet gecregen hebbende, heel anders spreeckt van Vrancrijck als hij eerst dede, waertoe dye van de religie eerst haer best gedaen om hem op te maecken. 't Hoff is ende blijft dese winter tot Parijs, alwaer wij oock hebben d'Assemblée des Notables, bij mijne voorgaendeGa naar voetnoot2 gementioneert. De cardinaelGa naar voetnoot5 heeft met groot geldt becomen de gouvernementen van Havre de Grace ende nu oock door een geinterposeerde naem van Brouagh om volcomentlijck te commanderen over de custe, waertoe hem wel noodich soude zijn eenich toeloop van volck, om daerdoor eenige reputatie te becomen, als restaurateur - gelijck hij hem noemt - van 't commercie ende de navigatie. Ick crijgh alledag luyden, dye mij sonderen om te zyen, wat dienst ick voor Vrancrijck soude willen doen ende houde mij seer in generale termen, om redenen uE. bekent. De man van credentieGa naar voetnoot6 heeft mij geschreven van de t'samenspraeck ende onder andere op 't gunt uE. in de zijne aenroert schrijft hij in dese termen: ‘Indyen men enckel wil comen tot accomodatie met de contraremonstranten, daervan uE. swager sprack, ende men met den man naerder spreecken sal, ist beste wij daerin een voet raemen sullen tot contentement, om immers d'ander in 't ongelijck te stellen, soo men niet vorderen can’; haec ille. Dat hij wat difficyl is in openinge te doen, comt bij omdat hij hardhoofdicheyt kent van de wederpartije, met denwelcken onmogelijck sal zijn, soo ick mene, yet goeds te doen, tenzij haer het brachium saeculare t'eenemael ontvalt. Wat mijne saecke in 't particulier aengaet, ick ende mijn huysvrouw connen ons niet wel imagineren, dat yet goeds can vallen om de macht van onse vijanden. Immers vinden gantsch niet geraiden yet hyer in te stellen. Van hyer te blijven is oock vol difficulteyt. Ende Duytschlandt is in oorloghGa naar voetnoot7. Godt wil ons stuyren ende leyden. Ick sal zyen, wat door vrunden bij d'heer van LangerackGa naar voetnoot8 can geschieden. De saecke van den man van AlcmaerGa naar voetnoot9 sullen wij wat insyen; ick sal op zijn actiën letten soo veel mij mogelick is. | |
Nopende de boecken, de oude doctoren zijn hyer niet wel te becomen, maer wel dye van den nieuwen tijdt ende eenige arresten ende playdoyen. De Mémoires van PlessysGa naar voetnoot1 ende les Oeuvres de du VairGa naar voetnoot2 seer wel zijn te becomen. Ick meen uE. heeft d'OssatGa naar voetnoot3 ende Mémoires de VilleroyGa naar voetnoot4; daer is oock een bouck van de ambassaden ende negotiatiën van monsr. du Peroy aant.Ga naar voetnoot5. Ick en weet niet, off uE. van de Gryecksche ende latijnsche alsoock Italiaansche historiën zijt versyen. Daerom wilt uE. de intentie wat naerder particularizeren; ick en sal niet laeten uE. daerin ende in alles, wat ick vermach, te dyenen, wetende, dat al dat ick doen can zeer weynich is in comparitie van 't gunt uE. voor ons doet. Mijn huysvrouw ende kinderen doen haere gebyedenisse. Aen mijn broeder de Groot sal ick schrijven door monsr. de Horn; dese heb ick met den eersten willen voortsenden wetende, dat de tijdt sulcx vereyscht. Sal in dese occurentie blijde zijn geinstrueert te werden van alles, dat in consideratie can comen. Den XXVIIIe Novembr. XVIcXXVI. UE. dienstwillige broeder
|
|