Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 3
(1961)–Hugo de Groot1196. 1627 november 13. Van N. van Reigersberch3.Mijn Heere, D'advysen, die ick met den uwen van den 30 Octob. op gisteren ontfynck nopende de handelynge met die van Rochelle, en heeft niemant hier gehadt, nochte dat de stat tot dien eynde gedeputeerde bij den conynck heeft, hoewel den ambass. van Vranckerijck4 ten selffden dage een expressen van den conynck hadde gecregen; is darom Gallus5 te meer daerover verwondert geweest. Hij oordeelde, dat men groot gelijck hadde om hetgene men souckt te separeren niet te laten combineren. Valens6, die ick oock daervan sprack, was van hetselffde gevoelen, | |
ende meenen men in geen maniere Alexander1 de protectie2 en kan noch en mach toestaen. U Neeff3 vraechde mij, hoe uE. het met Vosberge, die apparent daer comt, sult maecken. Ick seyde niet te weten, maer te oordeelen, dat uwe huisvrouw hem spreecken sal ende te gelooven, dat hij soo seer daermede sal verlegen sijn als ghij selffs. Was daerin van mijn gevoelen. Aertsens4 heeft naer alle wtvluchten hem laten geseggen; sijn difficulteren heeft hem veel haets gebaert en sijn resolute plannen gemist. Veele meenen, dat hij heeft willen gebeden sijn, somyge dat hij hem eerst heeft geëxcuseerd, omdat hij vreesde voorbij gegaen te werden; andere seggen, dat hij hem belacht, dat hij maer met een stem was boven Foreest5 geprefereert. Dan het is apparent hem dienstych geweest in dese conjoncturen van tijt niet garen vanhier te sijn, nochte oock daer, alwaer hij licht de kercken het meeste contentement niet gevende hier sal verminderen sijne achtynge bij veele onnoozele, die hem houden een voorname voorstander van de religie. Die hier hebben gearbeyt, dat hij soude werden gecommitteert, sijn niet alle met eenderley reden bewogen geweest, ende veel van u beste vrinden hebben meist tot sijn vertreck gearbeit6, oock Jovinianus7 om Constantius8 voordeel9. Den tijt sal leeren, neque nunc est narrandi tempus aut occasio10. Ick seyde Gallo, dat goet waer de ambassadeurs hoe eer hoe liever vertrocke; verstont het oock soo ende toont bij alle gelegentheyt, dat hij de saecken van dat rijck seer gunstych is. Tis goet, dat men van Aureliano11 goede opinie heeft, dan off het is met fondament weet ick niet. Soo uE. yet can contribueren tot voordeel van dese landen, bidde daer de hant wilt aenhouden ende wt geen consideratiën van eenyge persoonen in uwe goede intentiën te verflauwen. Hebbe uE. Neeff geseyt, dat daertoe genegen bent ende gevraecht, off hij meende. dat uE. yet konde doen; seyde, dat hij mij daer nader van soude spreecken. Ick kan uE. niet alleen van sijn goede wille te uwaers verseeckeren, maer mi dunct, dat ick u restitutie sie12. ende dat eer lange13. Diocletiani14 saecken15 moeten voren gaen, daer apparentie16 toe is. Brederode voucht17 hem wel. Constantius18 is hier niet, kan darom niet spreecken van dat tot de historie noodych is. Die van Gelderlant sagen garen Rantwijck19 met Aertsens in Vranckerijck gesonden; | |
daerop valt difficulteyt ende vertraecht het vertreck van de ambassadeurs; apparent sal Vosbergen met Aerssens commen. Aertssens seyt, dat hij liever naer Engelant soude gaen; off hij het meent ofte gelaet, weet ick niet, hij hout nochtans seer goede correspondentie met den ambassadeur van Vranckerijck. Aurelianus credyt verswackt dagelijckx. Wij sullen op onse correspondentie goede orde dienen te stellen ende sal mij groote vrienschap geschieden, soo uE. continueert mij particulierlijck van alles te adviseren. Gelooff dat niet dienstyger is als dat men hier gewaer werde, dat uE. weet, wat daer passeert. Ick heb gisteren den prins1 met goede occasie van Constantius2 ges(pr)oken3, heeft niet voor, dat hij Aureliano soude s(p)reken4, verstaet wel, dat hij niet behoort te versoucken5. 't Succes van Utrecht maect6 hem courage7, andere achterden8. Men is hier vast besych om ordre te stellen op het veylen van de zee ende betalen van de achterstallen van de schepen van oorlooge, sonder hetwelcke wij niet goets hebben te verwachten. Desen morgen is tijdynge gecommen, dat de Dunckerckers dese weecke wt sijn geloopen, hebbende haren admirael in het scheurken verlooren. Men vreest sij naer den Sont sijn, wt reden, dat se veel soldaten, wel drie duisent op hebben ende groote quantiteyt van schoppen ende spaden. Dan den winter, die naeckende is, doet ons daeraen twijfelen. Soo sij den conynck onversiens op den hals vielen, souden licht daer voet nemen. De Denen willen in het rijck geen vremt crijchsvolck laeten, ende de natie ende quartieren konnen oordeelen, dat se niet bequaem en sijn om haer eygen lant te defenderen. Wallesteyn heeft Wismar, een zeeplaetse op de Oostzee, ingenomen, meent desen winter sijn volck in Meckelenburg ende Pomeren te logeren. Morgan9 is in Staden met oppositie van de burgerije gecommen, sijn ses borgers doot gebleven. Soo veel ist dat sij soucken een voet int lant te houden om off andere de saecken wilden redresseren, want van den conynck van Denemarcken is dat niet te verwachten. Soo onse geallieerden met goede oogen het succes van Oostenrijck continueren aen te sien, sullen eer lange gewaer werden, dat wij het niet connen stuyten. De hansteden vougen haer t'eenemael met den keyser10, hoewel sij geen volck in en nemen. Wij staen in seer goede pointen, God wil ons bewaren. Ick wensche met uE. eens van alles te mogen spreecken of vrij te communiceren, sal garen uE. oordeel verstaen. Onse Oostindische schepen sijn in Engelant noch niet ontslagen. Laet mij eens weten, off den cardinael11 daer off bij den conynck is ende off onse ambassadeurs te Parijs met de reyne mère12 off met den conynck sullen handelen. Met haest, desen 13 Nov. 1627. | |
U broeder den rentmeester1 is noch hier, gaet desen middach bij Diocletianus eeten, is bij Vosberge over twee dagen geweest, die seer goede mine toont. | |
Adres: A madamoiselle madamoiselle Grotius à Paris. In dorso schreef Grotius: 13 Nov. 1627 N. Reig. |
|