Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 5
(1966)–Hugo de Groot2017. 1635 maart 19. Van N. van Reigersberch7.Mon frère, Tis mij seer aengenaem wt uEd. schrijvens van den viij Maert8 te verstaen het goet acceuil ende favorable audientie, die sijne Mteyt uEd. tot Senlis heeft gegeven. Ick wil oock hopen, dat uEd. sendynge sodanyge vruchten sal voortbrengen als van alle de ge llieerde van de croon Sweden staet te wenschen, die principalijck moeten spruyten wt een goede intelligentie tusschen die twee rijcken, welcke - Godt betert - eenygen tijt herrewaerts de beste niet en is geweest. | |
Gisteren met Graccho1 spreeckend(e) verhaelde ick wat Aelianus2 was wedervaren, scheen daer wat van te hebben gehoort, maer niet met al sijn omstandycheyt. Ick mercke wel, dat hem sulckx ende veele beiegenyngen aen Xenocrates3 gedaen seer mishagen als wel considererende, van wat gewicht sijn autoriteyt in het beleyt van saecken is geweest, ende wel apprehenderend(e), dat Cimons4 ende Vindex5 voornemen in fumée moet lopen, soo de saecken bij de Rose6 niet staende werden gehouden. Wij hebben hier al verscheyde advisen gehadt; dat Tuchydides7 (sic) met Theodoretus8 ende Clemens9 naar Aleman10 vertrock wiert bij veelen gelooft, scheen oock Calaber11 te meenen, dat preparatiën daertoe werden gemaeckt. Maer heb geseyt, dat de saecken daertoe noch niet en staen; hoewel ingevalle Latou12 den voet, eenygen tijt genomen, continueert, de Aertbesie13 oock op haer eygen dyngen licht soude commen te letten. Sophocles14 meent men met alle middelen de confidentie moet herstellen. Spreeckende van Pindarus15 verhaelde veel particulariteyten van de courage ende beleyt, die bij Gustavus Horn16, ende namentlijck in de leste rencontre, waren getoont, die hij met verwonderynge hoorde, namentlijck, hoeveel officieren doe(?) waren gevangen off gequest; hoe ter contrarie seyn macker17 hem hadde gedragen. Particulierelijck verstont seer wel, dat Terentius18 met sijn volck tegens Hannibal19 het niet wel voor en heeft; maer behooren Clemens ende Theodoretus Hannibal te ontrecken, hetwelcke diegene, die best met Simonides20 staet, licht is te doen; oordeelde dat hetselve bij Vindex wel dient vertoont. Ons Neeff21 is de presentatie van uEd. dienst seer aengenaem geweest, seyde uEd. daerover seer te sijn verobligeert; wij moeten het aennemen voor soo verde | |
het gaet. Turnus1 toont in alle deelen uEd. vrienschap hooch te estimeren ende heeft mij noch dese weecke tweemael belooft, dat hij mij de hand in alles, wat hem mogelijk is, bij Caesar2 sal bieden, doch versocht mij noch een weynych tijt wilden supersederen, ende niet sonder grote reden. Met Numerianus3, die morgen wert verwacht, heb ick noch niet gesproocken. Zosimus4 is vandage naer Aelius5 gereyst, Spartacus6 is een van sijn meeste confidenten, die hij seer heeft verseeckert van de estime, daerin hij bij Vindex ende Aelius is. Men verwacht vast, quid montes sint parituri7. De verresienste sijn daer seer swaerhoofdych in, ende niet sonder groote redenen; bijsonder bijaldien de Viole8 niet en blijft in goede pointen. Den heer ambassadeur Skut9 is noch hier; tot commissarissen om met sijn Extie te handelen sijn genomineert de heeren Noortwijck10, Vosberge11 ende noch een derde12. Heb mijn visite noch niet gedaen, doch wt andere verstaen, dat den brieff, die uEd. heeft geschreven13, seer aengenaem is, gelijck mede die aen Valerius14. De 12 schepen wt Dunckercke gelopen, commende de Canale t'eynde, lopende naer de Spaense zee, hebben daer vijff Baioens-vaerders, geladen met wijnen, ander coopmanschap ende gelt, ontmoet, waervan de Dunkercksen admirael, gemonteert met 40 stucken, een heeft datelijck verovert, al het volck, wtgesondert ses man, overgenomen, ende 20 van sijn volck daerbij gevoucht ende naer Dunckercken gesonden; doch het esquadre van Zeelant, dat schip rencontrerende, heeft het wederom gerecouvreert. Wat van de ander vier schepen sal geworden sijn, verneempt men noch niet, doch hoopt men, dat met een mist, die opquam, sullen wesen ontcommen. Alle welcke particulariteyten, bij faute van beter materie, ick alleen hierbij hebbe willen vougen. Aen Alexander15 sal men senden; wie, is noch niet geresolveert. Seneterre16 heeft last om met den ambassadeur, die in Engelant is off soude mogen commen17, in goede intelligentie ende confidentie te gaen. De heeren van der Myle18 ende Beaumont19 doen haer gebiedenisse aen uEd. ende aen mijn suster. | |
UEd. dienstwillygen broeder,
| |
Desen 19 Martij 1635. Verte.
Mon frère, Naer ick alreede aen uEd. hadde geschreven, ben ick geweest den heer ambassadeur van Sweden1 mijnen dienst presenteren. Sijn Extie heeft mij getoont veel teyckenen van de groote estime, daerin hij uEd. heeft, oock verhaelt, hoe lange sijn Mteyt van Sweden2 het ooch op uEd. persoon hadde gehadt, maer in het hitte van de dissentiën terugge was gehouden, om geen offensie te geven aen den staet; seyde sijne Mteyt u bouck de Iure belli et pacis3 met admiratie altijt hadde gelesen, oock de Apologie4; hadde de kennisse van de humeuren van Schaffer5 ende Muys6, was niet volcomen onderrecht, hoeveel affectie uEd. onder de steden hier hadde, waervan ick sijn Extie goet hebbe gevonden te onderrechten, namenlijck van die van Numerianus, Caesar, Gracchus. Vraechde uEd. hier niet geschapen was te sullen commen met sulcken digniteyt als behoorde. Heb geantwoort, dat uEd. nu sijn selven besteet hebbende ten dienst van een ander rijck daer niet op wert gedacht, maer dat de notabelste ende gequalificeertste van het lant uEd. hier garen sagen, oock Numerianus, ten tijde uEd. hier was, socht te houden, dan dat uEd. wilde wesen daer hij met eere wert aengetrocken. Waerop hij seyde uEd. eere bij de croone soude geschieden; begeerde, ick uEd. wilde verseeckeren nevens groetenisse, dat hij altijt uEd. sal soucken vrienschap te doen. Seyde uEd. hem wel hadde geëxtriceert wt (?) de difficulteyt, die op de receptie was gemaeckt, allegerende d'invaliditeyt in sulcken cas van de tractaten. Vraechde, wat vasticheyt men bij Vindex meent te vinden; seyde selffs aen uEd. te hebben geschreven, dan den brieff aen sijn soon7, die wt Italiën daer is gecommen, te hebben geaddresseert. Hadden voorts veel propoosten ende seyde mij de differenten met Denemarcken nopende het bisdom Bremen te hebben geaccommodeert ende, soo ick het wel hebbe begrepen, soo sal Staden in den conynck van Denemarckens8 handen, mits refusie van de costen, werden gestelt, waervan ick wel wat nader wilde wesen geësclarcieert, om Justinus9 ende Ireneus10 bij Marius11 buyten ondanck te houden. Toonde genegentheyt om een exemplaer van de Apologie te sien; sal devoir doen een te becomen ende het sijn Extie vereeren. | |
UEd. gelieve mij te excuseren, dat ick soo langen relaes op den rugge van desen brieff heb gestelt. Den Heer Schiyt verwacht sijn depeche met impatientie, meent dienstyger in Engelant als hier te sijn. Desen 19 Martij 1635. | |
In dorso schreef Grotius: 19 Martij 1635 N. Reig. |
|