Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De oudheid van de Bataafse nu Hollandse Republiek (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van De oudheid van de Bataafse nu Hollandse Republiek
Afbeelding van De oudheid van de Bataafse nu Hollandse RepubliekToon afbeelding van titelpagina van De oudheid van de Bataafse nu Hollandse Republiek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.72 MB)

ebook (2.97 MB)

XML (0.21 MB)

tekstbestand






Editeur

G.C. Molewijk



Genre

non-fictie

Subgenre

traktaat
vertaling
non-fictie/geschiedenis-archeologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De oudheid van de Bataafse nu Hollandse Republiek

(1988)–Hugo de Groot–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 43]
[p. 43]

Het eerste Hooft-stuck
Wat dat zy een Vorstendom in een regeeringhe vande treffelijckste, ende wat dat zijn de Staten

De Groot begint met het onderscheiden van een aantal staatsvormen waaronder meer constitutionele ‘vorstendommen’ en absolute ‘koninkrijken’. De Nederlandse provinciën waren volgens deze terminologie vorstendommen en hadden in de persoon van de graaf of stadhouder een ‘vorst’ die samen met de Staten regeerde.

 

Alle Volckeren werden bij de Ghemeente, of by de treffelijcksten, of by een alleen geregeert. De regeeringhe van de treffelijcksten, is, of met een Vorstendom, ofte sonder Vorstendom. Vorstendom noeme ick een uytnemende authoriteyt van een persoon alleen, de welcke met de macht van anderen, ende met Wetten is ghelimiteert: Met welcke teyckenen dit wert onderscheyden van 't gunt eygentlijck ghesproken, een Koninghschap werdt ghenoemt.

Hierom ist dat Tacitus verhaelt, dat Piso van Germanicus hadde gheseydt, dat hy een Soon was van een Vorst van Romen, ende niet van een Koningh der Parthen, ende Suetonius van Caligula, dat het weynigh verscheelde, of hy hadde de gedaente van het Vorstendom in een Coninghschap verandert: ghelijck oock Cesar seyt, van de Vader van Vercingetorix, dat hy een Vorst zijnde van de Walen, om der oorsake wille, dat hy stondt nae het Coninghschap, van de Burgerije was om den hals gebracht. Ende Plinius sprekende van Trajanus, seyt, dat hy hem de stoel van een Vorst wierdt beseten, op datter geen plaets en soude wesen voor een Heere.

 

De Groot wijst op inconsequent taalgebruik: wat een vorstendom is, wordt soms koninkrijk genoemd. Zo waren de door hem als voorbeeld gestelde Spartaanse of ‘Lacedemonische’ koningen in feite vorsten doordat hun macht beperkt was. Vorstendommen konden evenals koningschappen echter wel erfelijk zijn. Voorts zouden de Staten ook in de Oudheid al bestaan hebben.

 

Nochtans oneygentlijck ghesproken, soo werdt oock het Vorstendom selver een Coninghschap ghenoemt: ende in dier voegen seyt Aristoteles, dat in de Heroische tijden de Coninghschappen haer oorspronck hebben ghehadt, als de Volckeren den ghenen, van wiens Ouders sy eenighe weldaden hadden

[pagina 44]
[p. 44]

ontvanghen, als by exempel, daer sy goede Wetten door hadden gekregen, ofte voor de welcke sy in de Oorloghen waren beschermt, gaven het gebiedt van 't Oorlogh met de macht van 't oordeelen. Welck Coninghschap hy seydt dat geweest is over de gewilligen, en met gelimiteerden rechte.

Sulcks seyt oock Thucidides, dat by de Griecken de gebieden der Coninghen de oudste zijn, de welcke van de Ouders by successie op de Kinderen wierden over-gedragen, ende met sekere eere waren omschreven. Waer uyt dan blijckt dat oock in de regeeringe van de treffelijckste, de Vorstendommen werden ghegeven na de ordre van 't geslacht waer van wy hebben een vermaerdt exempel by die van Lacedemon.

Voorts de treffelijcksten, by de welcke de opperste macht bestaet, ghegeven hare stemme, oft elcks by hem selven, ghelijck by die van Venetien gheschiedt, oft van wegen eenighe ghemeenschappen: welcke ghemeenschappen zijn, oft van eenderhande gedaente, oft van verscheyde: Van eenderhande ghelijck by die van Achaia, welcker vergaderingh bestond by de Ghedeputeerden van de Steden. De verscheyden ghedaenten van de Burgheren, ende van de ghemeenschappen uyt de burgeren bestaende, komen uyt de verscheydenheden der qualiteyten, na de welcke sy-luyden anders ende anders tot de regeeringe werden verordent. Ende hierom werden de selve qualityeyten, en oock de ghemeenschappen selver by de Latijnen Ordines genoemt, de welcke men in gemeyne spraeck Staten gewoonlick is te heeten.

 

De Groot stelt verder dat een verdeling van een samenleving in standen al sedert de Oudheid bestaat en dat een hierop gebaseerde gemengde regering van Staten en vorst, zoals in de Nederlanden, de beste zou zijn.

 

Alsulcke Staten maeckte Hippodamus drie, als de Konstenaers, de Bou-luyden, ende het Krijgs-volck: Plato de Toesienders, het Krijgs-volck, en de Bou-luyden: Die van Egypten, de Priesters, het Krijgs-volck, ende de Ambachts-luyden: De oude Walen, hare Druides, de Ruyteren, ende 't gemeen Volck. Soo dickwils van de treffelijcksten, ten aensien van Staten onderscheyden zijnde, het opperste ghesagh in de regeeringe hebben, dat noemen wy een regeeringe van Staten: gelijck noch huyden in Duytslandt, alwaer het opperste ghebiedt bestaet ghesamentlijck by de Cheur-Vorsten, Vorsten, ende Steden. Indien by dit gebiedt van de treffelijcksten, wesende 't samen-ghevoeght uyt de Staten, noch toe-komt een wettelijck Vorstendom, alsulcken regeringe moet geacht werden voor best uytverkoren, ende wel gematight.

Want, naedemael wy in alle saken het middel prijsen, ende dat het middel genoemt wert, nu 't gunt van beyden de eynden af-ghescheyden is, nu 't gunt van beyden de eynden deelachtigh is, so blijckt dat dese regeeringe in sulcker voegen tusschen het Coninghschap en 't ghebiedt van't ghemeene Volck is

[pagina 45]
[p. 45]

ghestelt, datse het quaet van beyden van sich keert, ende alle 't gunt dat goet is, naevolgende tot sich treckt. Want voor eerst, nademael sy niet alle dingen toe en laet, noch een Mensch alleen, de welcke veel dwalinghen onderworpen is, nochte oock het ghemeene Volck, het welcke onwetende is, soo ontgaet sy daer mede sonder twijffel seer groote periculen: Wederom, naedemael het Coninghschap ghepresen werdt, ter oorsake van de hooghwaerdigheydt, ende het ghebiedt van 't Volck, ter oorsake van de eenparige vryheyt, soo verkrijght sy de hooghwaerdigheydt door het Vorstendom, ende gheeft soo veel eenparigheydt, als van noode is, als sy een yeghelijck, van wat staet hy zy, door de vromigheyt de wegh baent tot de hoogste ampten, ende tot deelachtigheyt van 't opperste ghebiedt.

 

Volgens De Groot zou deze ideale bestuursvorm in de Nederlanden al door de Bataven zijn ingesteld. Hij erkent wel dat het bronnenmateriaal, vooral het Middeleeuwse, vol lacunes zit. Indien de door de Romeinen beschreven toestand echter lijkt op die van rond 1600, moet worden aangenomen dat de tussenliggende periode daarvan niet zeer verschillend was.

 

Dit aldus in beginsel uyt-geleyt zijnde, ten eynde hier mede 't vervolgh, van 't gunt hier na gheseyt sal werden, niet en werde ghebroken, soo staet ons nu ernstelijck te ondersoecken, hoedanig de Batavische regeeringe van den aenbeginne af, tot dese tijden toe is geweest. Maer dewijle wy 't selve doen, indien wy niet soa volkomen bewijs-redenen voort en brenghen, als oft wy doende waren in de Grieksche oft Roomsche Historie, soo moet sich niemandt daer over verwonderen, nademael ons de oudste saecken van de Duytschen niet bekent en zijn, anders dan door de Romeynen, dewelcke seecker weynigh achts hebben ghenomen om de uytheemsche saken te beschrijven:

dat oock na den Val van 't Roomsche Rijck de gheschiedenissen van ons volck, ghelijck van 't meesten-deel van alle andere van dien tijden, met seer dichte duysternissen, veel oock met loutere fabulen zijn om-wonden, ende dat daer na niet dan geheel laet by ons eenige verstanden zijn opghestaen, dewelcke ghepooght hebben de faem der selver saken aen de Nakomelinghen te verbreyden, insonderheydt alsoo de Chartres oock langhe rijdt stil swijghen.

Oversulcks sal den Leser ons ten goeden houden dat wy meer een rouwe teeckeningh van de regeeringe, dan een volmaeckte verbeeltenisse der selver uytgeven, ende sal doen 't gunt oock een Rechter in saken die buyten de memorie gaen, doen moet, namelick, dat hy niet van stondt tot stont getuygen en sal voorderen, maer het beginsel ende het eynde bewesen zijnde, sal hemselven voorstellen, soo niet contrarie en blijckt, dat den tijdt tusschen beyden oock gelijckformig is geweest.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken