Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De beschaving (1983)

Informatie terzijde

Titelpagina van De beschaving
Afbeelding van De beschavingToon afbeelding van titelpagina van De beschaving

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.01 MB)

XML (1.42 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De beschaving

(1983)–J.P. Guépin–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

[10]
Het nut van inventio en logica

Wat is van dit hele schrikwekkende apparaat, dat van de Oudheid tot de achttiende eeuw op school onderwezen werd, retorisch gezien bruikbaar? Een moderne topica zou niet gek zijn, eventueel in de nier-gesystematiseerde vorm zoals zij in de retorica voorkomt, dat wil zeggen: als een lijst van gezichtspunten die helpen bij het zoeken naar argumenten en dus ten slotte ook kunnen helpen bij het opbouwen van een rijke, voorzichtige argumentatie.

Maar topoi kunnen niet gebruikt worden als hulpmiddel bij de analyse van teksten, zoals tegenwoordig weleens geprobeerd wordt. Daarvoor zijn de topoi te weinig uitputtend, te weinig universeel, en ook in het geval van een retorische tekst die er zo schools uitziet dat men kan vermoeden dat de schrijver of dichter er een traditionele topica voor heeft gebruikt - zoals in mijn voorbeeld van het schoolse gedicht over de oorlog - zijn we nog niet zeker welke topoi de schrijver oorspronkelijk in zijn hoofd had. De inventio is een voorstadium van de verwerking, en dat heeft niet altijd zijn sporen in de uitwerking achtergelaten.

Filosofen hebben de neiging gehad de topica uitputtend te maken, een supertopica die over alle dingen zonder kennis van zaken de waarheid kan produceren. Zo'n supertopica heet clavis universalis, universele sleutel, of ars combinatoria, de gedachtengang heet lullisme. Aangezien de systematicus alleen het systeem hoeft te veranderen om de dingen te veranderen, kan hij nu opeens toveren (magia naturalis): Giordano Bruno. Leibniz heeft ook zoiets geprobeerd. Het moeilijkste is het analytische stadium; hoe vind je het zo begeerde alphabetum cogitationum humanarum, het alfabet, als het ware de atomen waaruit elke menselijke gedachte is samengesteld? Als het eenmaal gevonden zou zijn, was daarmee een techniek gewonnen

[pagina 73]
[p. 73]

voor de synthese van alle mogelijke argumenten, een mechanische ars inveniendi.Ga naar eind1 Moderne filosofische logici branden zich nog weleens aan de vonken van dat schrikbarend vuur.

We hebben overigens gezien dat de dialectiek meteen al faalde als methode om de waarheid te vinden. Wie heeft niet bij de schoollectuur van Plato al de neiging gehad te roepen: ‘Ignoratio elenchi, stop! Je bent nog niet weerlegd, maak op zijn minst een nieuwe semantische indeling om aan tegenspraak te ontsnappen!’ Er is gelukkig geen argumentatietechniek ontwikkeld die duidelijk maakt dat een van de partijen het logisch gezien verloren heeft. Toch is dat nog steeds het ideaal van de bouwers aan een moderne argumentatietheorie. In een recent overzicht van antieke en moderne argumentatietheorie ten behoeve van studenten taalbeheersingGa naar eind2 - tegenwoordig ondergebracht bij de Neerlandistiek - nemen de schrijvers aan dat het de bedoeling is van de formele dialectiek van professor Barth om meningsverschillen zo op te lossen dat het mogelijk wordt dat ‘een der partijen inziet dat hij of zij de discussie verloren heeft... Gesteld dat beide partijen van tevoren de regels van een zeker formeel dialectisch systeem hebben aanvaard, dan ligt het voor de hand dat de partij die verloren heeft zijn eigen uitgangspositie herziet.’

Een dergelijke gedachte fascineert de schrijvers. Er zouden spelregels moeten worden uitgevonden met bijpassende notatie naar het voorbeeld van het schaakspel, waardoor het onbetwistbaar duidelijk zou kunnen worden wie gelijk heeft.

Socrates, die lastpak, is dus voor niets gestorven! Discussies die met de totale nederlaag van een van de betrokken partijen moeten eindigen, welk een schrikbeeld! En dan nog speciaal Neerlandici die als eersten in de geheimen zullen worden ingewijd - als ze ooit geopenbaard worden, wat de democratie en de tolerantie verhoede. Is het niet veel beschaafder de tegenstander een eervolle aftocht te waarborgen? Als ik iets aan een discussie heb, dan is dat omdat ik geconfronteerd ben met inzichten waarvan ik de redelijkheid in de zin van verdedigbaarheid kan inzien, en die mij daardoor in staat stellen mijn mening te modifiëren, op zijn best oude inzichten in nieuwe inzichten te integreren.

Ik stel mij de volgende discussie voor, waarbij ik uitga van de absurde polariseringen die in de voorbeelden van argumentatietheorie gebruikelijk zijn.Ga naar eind3 A zegt: ‘Deze wasmachine is veilig.’ B ontkent die uitspraak en zegt: ‘Deze wasmachine is niet veilig.’ Wat is nu het resultaat van een zinvolle discussie? Toch niet dat een van beide

[pagina 74]
[p. 74]

partners ‘inziet dat hij de discussie verloren heeft?’ Ik stel mij voor dat B aan A een aspect laat zien dat volgens hem onveilig is, en als A toegeeft dat die schakelaar inderdaad niet veilig is, zal B zo beleefd zijn - als hij op dit ene punt gewonnen heeft - om er de nadruk op te leggen dat de wasmachine voor de rest wel veilig is, wat A het gevoel geeft dat hij toch niet helemaal ongelijk had, en beiden kunnen een brief schrijven aan een instantie om te proberen te bereiken dat het gebrek hersteld wordt. Daarna is iedereen tevreden, want de wereld ziet er nu wat beter uit. Ook als de zaken niet zo simpel liggen is het zaak ervoor te zorgen dat de verliezer niet het gevoel krijgt zijn gezicht te hebben verloren. Discussietechniek is wat dat betreft goed te vergelijken met verstandige onderhandelingstechniek. Een discussiant die in het nauw gebracht wordt door argumenten voelt zich bedreigd en wordt agressief. Argumentatietechniek moeten we niet aan logici of filosofen overlaten. De door Aristoteles voorgestane presentatie van gevonden waarheden in een syllogisme werkt ook al averechts. Het syllogisme overtuigt de tegenstander niet, hij vindt in tegendeel dat het syllogisme door zijn expliciete vorm het standpunt van de ander ontmaskert. Wie argumenteert verzwakt immers zijn positie. Aan de voorbeelden uit [7] - het syllogisme over het niettwinkelen van planeten - is al te zien dat, verre van een dwingende indruk te maken, een syllogisme op iedereen behalve op verstokte bewonderaars van het door de filosoof aangehangen standpunt een ontmaskerende indruk maakt. Dat geldt voor alle pogingen om met behulp van syllogismen iets te bewijzen: het nut van de monarchie door Dante, of het bestaan van God door Descartes. Voor de tegenstander zien de argumenten er, juist door de uitgewerkte vorm, ongeloofwaardig uit. Het is bepaald niet alleen om de schijn van pedanterie te vermijden dat in de retorica het syllogisme verschijnt in zijn onvolledige vorm, het enthymeem, dat wil zeggen: niet meer dan twee zinnen door ‘dus’ of ‘want’ verbonden.

De aardigheid van een enthymeem (van de eerste orde) is dat het de maior suggereert. Wie zegt; ‘Jan is op bezoek geweest, hij zat dus in moeilijkheden’ suggereert een derde propositie: ‘Jan komt alleen als hij in moeilijkheden zit.’Ga naar eind4 Of misschien liever: ‘Jan komt alleen uit eigenbelang’? Het is belangrijk dat open blijft wat er nu precies gesuggereerd werd. Maar omgekeerd kan explicitering van een enthymeem ook gebruikt worden door een tegenstander om verzwegen vooronderstellingen van een spreker uitgesproken te maken. Explicitering geschiedt dan om te ontmaskeren, want in hun algemeen-

[pagina 75]
[p. 75]

heid zijn vooronderstellingen immers altijd betwistbaar. Zo kan iemand rustig betogen: ‘Door de komst van het restaurant A vlak in de buurt van restaurant B is de keuken van restaurant B beter geworden,’ en hij zal op instemming kunnen rekenen, als de vergelijkbare kwaliteit van het eten bij het gehoor bekend is. Maar als de ongelukkige spreker zo pedant zou zijn om zich van de stijlfiguur van het syllogisme te bedienen, dan zou hij de maior eraan toe moeten voegen: ‘Alle concurrentie verbetert de kwaliteit; restaurant B heeft een concurrent gekregen; welnu, daarom is de kwaliteit van het eten in restaurant B vooruitgegaan.’

Hij past wel op; het is meer iets voor een tegenstander om iemand op zo'n uitgesproken politiek standpunt te betrappen. Men karakteriseert een ideologie of een periode door de verzwegen premissen te expliciteren. Maar hoe stellig is de adhesie, waar nu juist vermeden wordt de premisse expliciet op tafel te leggen? Daar zit het probleem van het expliciteren van het impliciete. De overtuigingen worden nu te hard omlijnd, te grof, want een spreker geconfronteerd met zijn impliciete vooronderstellingen kan altijd volhouden: ‘Nu ja, wel een beetje, maar zo uitgesproken had ik het niet bedoeld.’

Het is dus gevaarlijk als de geschiedwetenschap algemene wetten probeert op te stellen; dogmatisme is daarvan het gevolg. Op zijn best zijn dergelijke algemene waarheden trivialiteiten. Dat bleek toen Popper en Hempel geschiedkundige vooronderstellingen naar analogie van de natuurwetenschappen als algemene wetten gingen beschouwen. ‘Groeiende ontevredenheid bij grote groepen der bevolking veroorzaakte revolutie’, dat is als wet onhoudbaar.Ga naar eind5 Maar, mits onuitgesproken, kan een dergelijke gedachte geamplifieerd worden in de pakkende beschrijving van onhoudbare toestanden; men overtuigt dan beter door de conclusie, de algemene uitgangsstelling als het ware ongemerkt te suggereren. Pas als de hoorder zelf op het idee is gekomen kan men hem triomfantelijk herinneren aan een wetenschappelijke autoriteit die die stelling aan de hand van vergelijkbare voorbeelden al eerder bewezen had. Mits tenminste de revolutie erop volgde, en de conclusie niet luidt, als die van een Chinese historicus: ‘Deze onhoudbare toestanden duurden driehonderd jaar.’ Literair gezien klinkt dit laatste als een komische anticlimax, maar wat is dat voor wetenschap die de verteller een uitstekend literair procédé, dat van de anticlimax, verbiedt?

De constatering dat sommige uitspraken een politiek geladen verzwegen maior hebben, en de constatering dat alle uitspraken op ver-

[pagina 76]
[p. 76]

zwegen vooronderstellingen blijken te berusten als je maar lang genoeg doordenkt, hoeven nog niet tot de conclusie te leiden, bestaande uit een combinatie van beide constateringen, dat alle uitspraken verzwegen premissen van politiek belang hebben. Het is kenmerkend voor verzwegen premissen dat ze al naargelang van het moment in het debat, en het partijbelang, aangehangen kunnen worden of verworpen, juist omdat ze niet met zo veel woorden als onderdeel van het debat worden ingebracht. Een spreker die zonet de vooruitgang in de kwaliteit van het eten in restaurant A heeft geroemd, en toegeschreven aan concurrentie, kan de zelfde avond nog ongestraft het faillissement van restaurant B betreuren én toeschrijven aan moordende concurrentie. Zegt hij dan: ‘De kwaliteit van het eten van restaurant B was té goed om concurrerend te zijn?’ Wanneer komt hij met zich zelf in tegenspraak? Als hij wil dat restaurant B gesubsidieerd moet worden, om het tegen concurrentie te beschermen?

 

Elke explicitering van een redenering in de omgangstaal in een logische notatie heeft een element van willekeur, want voor het reduceren of preciseren is een ‘effort de pensée,’ een interpretatie nodig, en die is zelf niet formeel. Maar dat betekent ook dat een redenering in de omgangstaal die zich wel van een aan de logica verwante formulering bedient een vorm is van bluf. Dat is de stelling van de logicus en retoricus Perelman; hij spreekt van quasi-logische argumenten.Ga naar eind6

Men suggereert voorbarig een zekerheid die alleen aan de gevolgelijkheid in de logica zelf of aan de wiskunde toekomt. Men negeert dan de functie die de principiële dubbelzinnigheid van het dagelijks taalgebruik heeft, en de rijkdom van mogelijkheden die de omgangstaal al bezit om alle gradaties van zekerheid zo nodig uit te drukken.

De schrijvers van de geciteerde Argumentatieleer kunnen het uiteraard moeilijk met Perelman eens zijn. Zo proberen zij een voorbeeld te vinden van een logisch geldige redenering in dagelijks taalgebruik: ‘Zodra spreker en auditorium overeenstemming hebben bereikt over een bepaalde interpretatie van “Als Marie komt, dan blijft Piet weg; Marie komt, dus blijft Piet weg”, dan is er verder geen twijfel mogelijk dat deze argumentatie zonder meer dwingend is - voor élk auditorium. Wij achten het dan ook misleidend om in zulke gevallen van quasi-logische argumenten te spreken.’

Natuurlijk, als spreker en auditorium het eens kunnen worden over een logische notatie, kunnen ze het ook eens worden over de

[pagina 77]
[p. 77]

universele geldigheid ervan. Maar moet iedereen het eens zijn met hun ‘effort de pensée’ om het zo ver te krijgen? Als iemand anders nu eens zou vinden dat het hier een empirische uitspraak betrof en geen logische relatie? Op grond van welke criteria zijn spreker en zijn auditorium tot overeenstemming gekomen? Laten we eens aannemen dat de logici hebben uitgemaakt dat ‘als’ hier een voldoende voorwaarde aangeeft, en op die manier de logische vorm bepaald hebben. Maar in het dagelijks taalgebruik suggereert ‘als’ in vele, maar niet in alle gevallen, dank zij een niet-logische, maar retorische component, óók nog een noodzakelijke voorwaarde. Een hoorder die in het eerste deel van de uiting ‘Als Marie komt, dan blijft Piet weg’, een voldoende én noodzakelijke voorwaarde wil horen, zal daarbij een beroep kunnen doen op ‘de wet van de uitputtende informatie’, waaruit volgt dat men kan aannemen dat, als een spreker een restrictie aanbrengt, en geen andere restrictie vermeldt, deze volgens zijn beste weten de enige restrictie is. Dat wil zeggen dat het mogelijk is, maar niet zeker, dat de spreker ook nog bedoelt: ‘Alleen als Marie komt, blijft Piet weg.’Ga naar eind7 Het gebruik van ‘als’ in het dagelijks taalgebruik is dubbelzinnig, en de functie van deze, als van elke andere dubbelzinnigheid, is onder meer de spreker voor een dreigend verlies in het debat te behoeden.

Maar hoe zit mijn polemische argumentatie nu in elkaar? Ik vervang het perfectum ‘overeenstemming hebben bereikt’ door het praesens ‘het eens kunnen worden’, en kan daardoor een voor mijn lezers herkenbaar aspect en de door de schrijvers in het vage gelaten aard van de discussie naar voren halen. Ik maak een toespeling op een zo groot mogelijk verschil tussen de niet-logische aard van de activiteit van het interpreteren en de uiteindelijk gekozen logische vorm - hier zullen mijn tegenstanders mij kunnen aanvallen -, maak vervolgens gebruik van een mogelijke onderscheiding tussen empirische en logische uitspraken, om ten slotte in plaats van de ene ‘bepaalde interpretatie’, dank zij een geconstateerde dubbelzinnigheid in ‘als’ nog meer mogelijke betekenissen in het simpele zinnetje te ontwaren. Kortom, ik beoefen de ars bene distinguendi.

Voor de retoricus als stilist blijft de vraag van belang waarom iemand zich, door een quasi-logische vorm te kiezen, zo moeizaam uitdrukt. Retorisch gezien is het syllogisme, of welke andere aan de logica ontleende vorm dan ook, een manier van presentatie van argumenten, en dus een stijlfiguur; een vorm van manipulatie, vooral passend bij pronkredevoeringen en sonnetten.

eind1
P. Rossi, Clavis Universalis, Milaan/Napels 1960.
eind2
R.F.H. van Eemeren, R. Grootendorst, T. Kruiger, Argumentatie-theorie, Aula 623, Utrecht etc., 1978; in mijn tekst zijn gedeeltes van mijn bespreking verwerkt, HM 377, 1979, blz. 27-8.
eind3
Ik maak gebruik van de dubbelzinnige plaatsing van het woord ‘niet’: is ‘dit is niet veilig’ een ontkenning van ‘veilig’, en gelijk aan ‘dit is onveilig’? Verg. E.M. Barth, E.C.W. Krabbe, ‘Formele dialectiek: instrumenten ter beslechting van conflicten over geuite meningen’, Spektator, 7, 5/6, 1978, blz. 307-341. Schrijvers gaan uit van een opponent die alleen aanvalt en niets te verdedigen heeft (blz. 318). Aangezien de opponent de stelling van de verdediger aanvalt neem ik aan dat hij hem ontkent. Maar als hij hem louter en alleen ontkent, kan hij zich dan nog wel wat zijn eigen opvattingen betreft onttrekken aan polarisering?
eind4
O. Ducrot, Dire et ne pas dire, Paris 1972, blz. 7: ‘Une bonne partie des donc utilisés dans le langage sont à cet effet. L'énoncé X, donc Y est alors destiné à faire entendre une troisième proposition Z, qui doit être vraie pour que Y puisse effectivement se déduire de X. “Untel est venu me voir; il a donc des ennuis”, pour faire entendre que la personne dont il s'agit ne saurait venir que par intérêt. Dans ce cas, la forme de raisonnement utilisé est un syllogisme, dont on formule explicitement une prémisse (la mineure) ainsi que la conclusion, afin de présenter, implicitement, l'autre prémisse (la majeure).’ Ik weet niet zeker hoe de major precíés moet luiden, juist omdat hij verzwegen is. Dat geldt voor elke explicitering van het impliciete, en dit bezwaar geldt voor de hele moedige poging van Ducrot.
eind5
K.R. Popper, The Open Society and its Enemies, ii, hfst. 25, 2, blz. 264: ‘But in history we have no such unifying theories; or, rather, the host of trivial universal laws we use are taken for granted; they are practically without interest, and totally unable to bring order into the subject matter.’ Daar ben ik tevreden mee, verg. echter Hempels ‘Covering Law Model’, en de kritiek daarop van W. Dray, Laws and Explanation in history, Oxford 1957, zoals weergegeven in G.H. von Wright, Explanation and Understanding, Ithaca 1971, blz. 24 e.v. en de splitsing in noodzakelijke en voldoende voorwaarden, hfst. 2. Zie verder die verzameling onbegrepen problemen en frivole commentaren van K. Bertels, Geschiedenis tussen structuur en evenement, Amsterdam 1973, blz. 307 e.v.
eind6
Perelman, La Nouvelle Rhétorique, i, § 45, blz. 260: ‘Ce qui caractérise l'argumentation quasi logique, c'est donc son caractère non-formel, et l'effort de pensée que nécessite sa réduction au formel.’ Quine zegt dat we moeten ‘in the main ... rely on our good sense of everyday idiom for a sympathetic understanding of the statement and then rethink the whole in logical symbols’: W.V. Quine, Method of Logic, New York 1950, blz. 4O, 44.
eind7
O. Ducrot, Dire et ne pas dire, naar aanleiding van het beter gekozen voorbeeldzinnetje Si Pierre vient, Jacques partira, blz. 169-170, en over de composant rhétorique in het algemeen uitstekend, blz. 131 e.v.; voor de loi d'exhaustivité, blz. 134. (voorbeeld: een kind zegt: ‘ik heb het glas omgegooid’, maar het zegt er niet bij: ‘het is gebroken’. Liegt het kind?)

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken