Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De beschaving (1983)

Informatie terzijde

Titelpagina van De beschaving
Afbeelding van De beschavingToon afbeelding van titelpagina van De beschaving

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.01 MB)

XML (1.42 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De beschaving

(1983)–J.P. Guépin–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

[4]
Verwijzing en kritiek

Ik ga nu verwijzen naar een artikel van Mooij. Het artikel heet ‘Interpretatie, varianten en problemen’, en is onlangs herdrukt in de verzamelbundel Tekst en Lezer.Ga naar eind1 Mooij begint het artikel met op te merken dat de problematiek van het interpreteren in de moderne filosofie een belangrijke plaats inneemt. Hij wijst er dan op dat onder invloed vooral van existentialisten als Heidegger ‘het menselijk bestaan in zijn geheel als een proces van interpretatie wordt geïnterpreteerd. Dat de mens zich voortdurend zijn wereld vormt door allerlei vormen van duiding en zingeving is een regelmatig weerkerend motief in de existentialistische apologie...’ Voor Mooij zijn duiding en zingeving kennelijk synoniemen voor interpretatie. Inderdaad kan men een orakel of een moeilijke bijbeltekst interpreteren, maar men kan evengoed zeggen dat men ze duidt, en door die interpretatie of duiding wordt de tekst zinvol voor de lezer of luisteraar.

Ik maak nu echter bezwaar tegen het actieve element in het woord zingeving. Immers, we kunnen voorlopig aannemen dat een tekst een voor de auteur zinvolle bewering inhoudt. Dan is interpretatie van teksten niet zingeving door de lezer, maar herformulering van zijn zingeving, zijn opinie. Boeckh, de negentiende-eeuwse schrijver van een Enzyklopädie und Methodenlehre der philologischen Wissenschaften, noemde dit ‘Erkenntnis des Erkannten’, meekijken met het ingeziene, reproduktie van de door de auteur in de tekst gelegde zin en het was voor hem de taak van de theorie van de filologie, hermeneutiek in engere zin, om vast te stellen welke regels een dergelijke tekstwetenschap moest volgen en op welke onderscheidingen men vooral moest letten.Ga naar eind2 Wie interpreteert zoekt naar woorden om de betekenis van een in taal al gekarakteriseerde zaak getrouw weer te geven. De relatie tussen duiden en interpreteren is in een wel gelukte communicatiesituatie er een van spreken/schrijven tegenover luisteren/lezen, en in zo'n geval convers naar het voorbeeld van ge-

[pagina 348]
[p. 348]

ven en ontvangen: Jan geeft zijn opinie aan Izaak - Izaak ontvangt de opinie van Jan (en controleert of hij de opinie goed begrepen heeft).

 

Talige verwerking (duiding) veroorzaakt meteen al een fundamenteel verschil tussen de eventueel wel ervaren maar nog niet gekarakteriseerde werkelijkheid en de nu beschreven werkelijkheid. Pas in taal uitgedrukt wordt de werkelijkheid vergelijkbaar, daarmee begrijpelijk voor het verstand en voor verstandelijke communicatie geschikt. Dit verschil is zo fundamenteel dat hiermee vergeleken de verschillen in conceptualisering in de verschillende talen verbleken. Die conceptualisering kan volgens de Sapir-Whorff-hypothese van taal tot taal aanzienlijk verschillen, maar zij blijft in alle talen ‘een samenvattende greep op de werkelijkheid’.

Een heel andere zaak is wat een taalgebruiker met de hem door de culturele traditie aangereikte woorden doet als hij er zinnen mee maakt. Hij is dan niet de slaaf van zijn begrippen, want in de zinnen die hij maakt kan hij de relevantie van de gebruikte woordbetekenissen ontkennen of modifiëren door toevoeging van zijn categoremata en modifiërende of specificerende adjectiva en adverbia. Hij kan zijn houding tegenover de door hem zelf of anderen gebruikte begrippen kenbaar maken. Niemand is volkomen slaaf van zijn taalperspectief.

Daardoor is elke boodschap in elke taal te vertalen zonder belangrijk verlies; het verlies is althans te verwaarlozen vergeleken met de kloof tussen nog niet geduide en al geduide referent. Vertaalbaarheid en parafraseerbaarheid zijn zo nauw verwante begrippen dat de mogelijkheid van het een met de mogelijkheid van het ander gegeven is. Wie vertaalbaarheid ontkent, ontkent parafraseerbaarheid, en daarmee toetsing van begrip. Parafrase of vertaling maken begrip pas toetsbaar.Ga naar eind3 Er zijn nog andere manieren, bij voorbeeld voordracht van een geschreven tekst, zo dat de zinsmelodie en het ritme aangevuld worden die bij een gesproken tekst de betekenis verduidelijken. Zo kan iemand vragen een tekst in een vreemde taal hardop voor te lezen. Doet hij dat met de passende voordracht, dan kunnen we concluderen dat hij de tekst begrepen heeft. Gepast wil zeggen: voor de criticus die de interpretatie wil toetsen. Maar een dergelijke toetsing geschiedt efficiënter bij vertaling of parafrase. De interpreet heeft dan naar genoegen van de criticus getoond dat hij de tekst begrepen heeft. Het blijft misschien onzeker waarom parafrase als een beter middel tot toetsing van begrip wordt beschouwd dan letterlijk

[pagina 349]
[p. 349]

citeren. Er zijn dan ook culturen waar het uit het hoofd leren - en dan niet opdreunen maar met gepaste voordracht opzeggen - de voorkeur heeft. Wij geven tegenwoordig de voorkeur aan het met eigen woorden weergeven. Met eigen woorden wil dan vaak zeggen dat synoniemen uit een ander register gekozen worden. Bij verandering van register levert synonymie niet zo veel problemen op: ‘Ik vond het zeer aangenaam’; ‘Hij zei dat hij het erg leuk vond’. Verder dan deze intersubjectiviteit komen we niet; het is mogelijk dat een andere criticus niet tevreden is. Tevredenheid moet van de gelegenheid afhangen. Soms is een korte samenvatting, een globale omschrijving voldoende, soms is een precieze interpretatie een kwestie van leven of dood, en bij poëzie stelt men principieel de ontoereikendheid van parafrasering voorop. Ze is dus nooit precies genoeg.

Maar ook voor de natuurkundige is precisering een kwestie van tevredenheid.

Wie buiten elke context om de vraag voorgelegd krijgt of twee woorden, bij voorbeeld ‘vrijgevig’ en ‘royaal’, precies synoniem zijn, zal zich uitgedaagd voelen op de verschillen te letten. Maar er zijn genoeg gelegenheden, teksten, waarin de keus tussen het ene woord en het andere willekeurig is.Ga naar eind4 Precisering is afhankelijk van een situatie, en dus van het belang dat men aan de precisering hecht.

De uitspraak ‘poëzie is niet parafraseerbaar’, of ‘niet vertaalbaar’, is voor mij nu synoniem met de uitspraak ‘poëzie is zo mooi dat ik vind dat elke vertaling of parafrase te kort schiet’. Maar dat kan niet gelden voor alle poëzie, en in bepaalde situaties is een parafrase een goed hulpmiddel voor begrip. Als een gedachte in poëzie niet parafraseerbaar of vertaalbaar is, dan is begrip voor dat gedeelte niet toetsbaar. Dat gedeelte is dan onbegrijpelijk. Een totaal onbegrijpelijk nonsensgedicht ken ik echter niet.

Lewis Carrolls Jabberwocky kon in het Latijn, Frans en Duits vertaald worden: Der Jammerwoch: Es brillig war. Die schlichte Toven / Wirten und wimmelten in Waben... Het is duidelijk - voor zover iets duidelijk is in deze materie - dat de ‘Angelsaksische’ exegese van Carroll zelf: ‘bryllyg (derived from the verb to bryl or broil, the time of broiling dinner, i.e. the close of the afternoon’ enzovoort, op een willekeurige manier preciseert, evenals de verklaring van Humpty Dumpty. Maar Alice zelf heeft door de betekenis vaag te omschrijven gelijk: ‘Somehow it seems to fill my head with ideas - only I don't exactly know what they are! However, somebody killed something: that's clear, at any rate.’ We kunnen voorzichtig verder

[pagina 350]
[p. 350]

gaan met preciseren, als we de parodie op het genre ballade verder uitwerken.

Deze overweging uitbreidend tot alle teksten kunnen we zeggen dat parafrase en dus toetsing van begrip altijd discutabel zijn. Maar dat wil niet zeggen dat men het altijd over alle aspecten oneens is, integendeel. Discussie veronderstelt gedeeltelijke overeenstemming.

 

De mogelijkheid van intersubjectieve overeenstemming over interpretatie hoeft ons dus niet te verbazen. Teksten zijn meestal bedoeld om begrepen te worden en op degeen die de stelling verkondigt dat geen tekst adequaat begrepen kan worden rust de bewijslast voor die verbazende stelling. Ik verhef de mogelijkheid van adequate (objectieve) interpretatie nu tot principe, en dat betekent dat ik hem alleen kan funderen door te wijzen op de consequenties van ontkenning van dit principe, op de manier waarop Aristoteles het principium contradictionis fundeert: als elke communicatie problematisch is, is communicatie zinloos. Daarvan gaat niemand uit, behalve degeen die zo in de sceptische paradox gevangen is dat hij alleen nog maar zijn vinger heen en weer beweegt. Zelfs niet Gadamer, die ons de voor hem zelf onbegrijpelijke boodschap toevoegt: men begrijpt steeds anders als men überhaupt begrijpt.Ga naar eind5 Men is het altijd over een gedeelte van de interpretatie eens; een totaal onbegrijpelijke tekst biedt geen enkel houvast voor interpretatie. Meningsverschillen of gedeelde onzekerheden hebben dus altijd betrekking op verdere precisering of het vaststellen van verder strekkende bedoelingen. Op dat niveau bewegen zich de serieuze discussies over interpretatie.

Dat het Verstehen in de Duitse hermeneutiek geproblematiseerd is komt omdat men de eigenschappen van een species op typisch filosofische wijze in een voorbarige generalisatie van toepassing heeft verklaard op alle Verstehen. In dit geval: het echt begrijpen van de ander door het met hem eens te zijn, met verwaarlozing van het gewoon begrijpen, waaronder ook het begrijpen van de tegenstander.Ga naar eind6 De zelfde verwarring bij de logisch positivisten, die ‘meaningful’ plaatsen tegenover ‘meaningless’, en daarmee ‘meaningful’ gelijkstellen met feitelijk waar.Ga naar eind7

Interpretatie vraagt naar de betekenis van een tekst - en daar kunnen voor- én tegenstanders van de uitgesproken opinie het over eens zijn. Kritiek vraagt naar de relevantie van de geïnterpreteerde tekst: is het waar, ethisch verantwoord, mooi wat hij zegt, en daarover kunnen de meningen weer uiteenlopen, terwijl men het eens blijft

[pagina 351]
[p. 351]

over de interpretatie. We voeren dus een derde term in naast interpretatie en duiding, en wel kritiek. Als Kees zegt: ‘Jan zei dat Marie niet thuis was’ geeft hij de opinie van Jan weer, en dat is dus interpretatie in de vorm van een parafrase van een duiding door Jan. Kees zegt vervolgens: ‘Piet zei dat Marie wel thuis was.’ Ook dat is een interpretatie van Kees, nu van een duiding van Piet. Kritiek bestaat nu uit het vergelijken van een aantal teksten om de meest adequate te kiezenGa naar eind8: of een aantal duidingen, of een aantal interpretaties, of ook een duiding die - altijd chronologisch later - tegenover een interpretatie wordt geplaatst. De criticus meet zich dus een rechterrol aan tegenover pleiter en tegenpleiter. Als criticus is Kees in dit geval geconfronteerd met twee onverenigbare duidingen. We nemen aan dat hem de waarheidsvraag interesseert in die zin dat hij wil weten welke tekst het beste correspondeert met een buitentalige werkelijkheid. Voordat Kees nu, als kritisch rechter, zijn oordeel velt, zal hij goed doen om zijn interpretatie van de teksten van Jan en Piet nog eens goed te controleren want misschien sprak Jan wel over een gebeurtenis op een ander tijdstip. Piet zei: ‘Marie is thuis’; Jan zei: ‘Marie was niet thuis.’ Kees vervult de rol van ‘I’. Dit zijn problemen, niet van ware duiding, maar van ware interpretatie. Hieruit blijkt dat kritiek ook mogelijk is door onverenigbare interpretaties met elkaar te vergelijken. Een voorbeeld: Homerus zei dat de Kentauren op de bergen slapen. Een kritische vraag naar de duiding van Homerus luidt: ‘Is het echt waar wat Homerus zegt, namelijk dat de Kentauren op de bergen slapen?’ Maar aan die vraag moet een kritische vraag naar de juiste interpretatie voorafgaan: is het waar dat Homerus dit zegt; is oreskoioi wel de goede vertaling voor ‘op de bergen slapend’, betekent het niet eerder ‘in grotten levend’? Welnu, voor het goed begrip van wat Homerus wil zeggen, maakt dat in dit geval niet veel uit, want wie in grotten woont zal ook wel op bergen slapen. Dit is een geval van implicatie, een te geleerd woord voor de conclusies die men uit een tekst kan trekken, daarbij hopend binnen de bedoelingen van de auteur te blijven. Implicatie is vrije interpretatie. Belangrijker is dat door Homerus nergens gezegd wordt dat de Kentauren een paard/mens-gestalte hebben. Dit is een zogenaamde ‘Leerstelle’ of ‘Unbestimmtheitsstelle’, een te geleerd woord voor iets dat elke tekst vertoont, namelijk dat hij niet meer informatie levert dan hij levert - met eventuele implicaties en al.Ga naar eind9 We weten dus gewoon niet hoe, voor Homerus, de Kentauren eruit zagen. Op het niveau van de interpretatie wordt niet gevraagd naar de waarheidsvraag: ‘Hoe za-

[pagina 352]
[p. 352]

gen ze er echt uit?’ De vraag of de Kentauren echt bestonden is bij dit soort literatuur niet relevant, wel de vraag of Homerus wellicht ernstig in het bestaan van Kentauren geloofde; dat is een kwestie van gokken naar de mate van ernst of naar de aard van de uiting. Het is mogelijk een beschrijving van uiterlijk en daden van de Kentauren te geven, zoals het ook mogelijk is dat van de walvissen te doen, en zo'n beschrijving is volledig als alle relevante getuigenissen verwerkt zijn. Wat ontbreekt is ‘Unbestimmtheitsstelle’. De Kentauren, Pickwick, alle niet-bestaande referenten, zijn dus op het niveau van de interpretatie volledig kenbaar. Dit in tegenstelling tot duidingen van bestaande referenten, die altijd aangevuld kunnen worden door vergelijking met het object in de werkelijkheid, dus met een nieuwe duiding: ‘het paard’, ‘ik zelf, zolang ik leef’. Niet-bestaande referenten zijn vergelijkbaar met dode referenten; ook daar beschikken we over een eindig aantal getuigenissen. Elke verzameling kan worden gesystematiseerd. Als de wiskunde en de logica - die geen referenten hebben - gesystematiseerd kunnen worden, dan ook de mythologie of de astrologie of de theologie.

eind1
J.J.A. Mooij, Tekst en Lezer, hfst. 1, ‘Interpretatie, varianten en problemen’, Amsterdam 1979, blz. 10 e.v.
eind2
A. Boeckh, Enzyklopädie und Methodenlehre der philologischen Wissenschaften, Leipzig 1886 (Darmstadt 19662), blz, 10 e.v.: ‘Hiernach scheint die eigentliche Aufgabe der Philologie das Erkennen des vom menschlichen Geist Producirten, d.h. des Erkannten zu sein.’ Dus niet fysische speculaties en experimenten zelf, of logische of politieke onderzoekingen, maar wel de geschriften van een Plinius, Dioscurides of Buffon zijn objecten van de filologie; en blz. 76: ‘Das Verstehen, wovon der Verstand seinen Namen hat, ist wesentlich verstandesthätigkeit, wie wohl auch die Phantasie dabei notwendig mitwerken muss. Es erfordert Objectivität und Receptivität; je subjectiver und für sich eingenommener man ist, desto weniger Verständnissgabe hat man.’
eind3
G. Mounin, Les problèmes théoriques de la Traduction, Paris 1963, blz. 48 e.v.
eind4
E.D. Hirsch Jr., The Aims of Interpretation, Chicago etc. 1976, i. 4 ‘Stylistics and Synonimity’, blz. 50 e.v.
eind5
H.C. Gadamer, Wahrheit und Methode, Tübingen 19723, blz. 280: ‘Es genügt zu sagen, dass man anders versteht, wenn man überhaupt versteht.’ Althans volgens de consequenties die Hirsch uit de uitspraak van Gadamer trekt, E.D. Hirsch, The Aims of Interpretation, ‘Introduction’. Wat Gadamer zelf bedoelt blijft ook aan de gadameristen verborgen.
eind6
H.G. Gadamer, Wahrheit und Methode 19723, blz. 267: ‘Wir hatten gesehen: Das Ziel aller Verständigung und alles Verstehens ist das Einverständnis in der Sache’, en de slappe antwoorden op kritiek in het Nachwort, blz. 529: ‘...dass Verständigung nur auf dem Boden eines Ursprünglichen Einverständnisses gelingen kann...’, blz. 530: ‘Ich leugne gar nicht, dass, wenn man verstehen will, man bestrebt sein muss, sich von den eigenen Sachmeinungen Abstand zu verschaffen. Wer verstehen will, braucht das, was er versteht, nicht zu bejahen. Und doch meine ich, dass uns die hermeneutische Erfahrung lehrt, dass solche Anstrengung immer nur in begrenzten Umfang wirksam wird.’ Verder blz. 278-280, en over Horizontverschmelzung blz. 289-90; op blz. 290 blijkt duidelijk dat Gadamer ‘echt’ begrijpen bedoelt. Hij ontkent niet de mogelijkheid van het afgrenzen van de historische horizon van de tekst maar dat is niet meer dan een ‘Phasenmoment’.
eind7
De filosofen zijn in moeilijkheden geraakt omdat ze meerduidigheid in ‘de betekenis van “betekenis”’ gingen ontwaren - of juist niet ontwaarden omdat ze aan één mogelijke betekenis van ‘betekenis’ vasthielden - die in de dagelijkse omgang niet bestaat. Het lijkt alleen of het woord ‘betekent’ telkens weer iets anders betekent, maar het zijn de vragen die verschillen: ‘Wat betekent dat’ bij voorbeeld naar aanleiding van een uitspraak in een vreemde taal, een duistere filosofische of poëtische zin, dat zijn hermeneutische vragen die bij uitstek horen in een didactische situatie, van een leerling die een vraag stelt aan een leraar, die uitleg geeft door middel van vertaling, parafrase of synoniemen. Daarentegen: ‘wat betekent dat’ in de zin van ‘hoe moet ik dat duiden’, ‘hoe kom ik erachter welke naam, welke zin ik moet gebruiken om dat verschijnsel adequaat te beschrijven’. Die vraag komt op in een dialectische situatie van gelijken, die samen op zoek zijn naar de waarheid. Wie een relatie legt tussen betekenis en waarheid buiten elke situatie om, kan dan beter het woord ‘betekenis’, ‘meaning’ vermijden. In het Engels is ‘the meaning of a statement lies in the method of its verification’ misleidend; het is dan beter om de term ‘significant’ te gebruiken: ‘a sentence is factually significant to any given person, if, and only if, he knows how to verify the propositions as being true, or reject it as being false’, en dus ook nog de context te specificeren ‘vol betekenis’ voor wie in welke situatie. Soms voor degeen die eens een feitelijke uitspraak wil doen? (Citaten uit A.I. Ayer, in het overzicht van Th. E. Hill, The Concept of Meaning, New York 1971, hfst. 7 ‘Verification and Meaning’, blz. 182-186.) Of anders gezegd, deze moeilijkheden ontstaan als je aan taal, of aan zinnen, eigenschappen toekent, als Bedeutung, verwijzing, die aan de activiteiten van taalgebruikers toekomen, die het ‘ergens over hebben’ en vinden dat hun beweringen ‘ergens op slaan’. Strenge antimetafysici kunnen vervolgens ook nog vinden dat je alleen zinvol over iets kunt praten, als dat iets in laatste instantie ‘bestaat’ in ruimte en tijd, dus ook zintuiglijk waarneembaar is (verg. het empirisch scepticisme van Sextus). Het is dan zinloos om over iets te praten dat niet bestaat, aantoonbaar niet bestaan kan, of waarvan het bestaan niet verifieerbaar is. Het taalmodel is dan een ding-taal, een extensionele taal, maar dan ook: een taal zonder zielen, subjecten, dus ook een taal waarin zinnen als ‘A gelooft dat p’ een probleem vormen (Wittgenstein, Tractatus Logico-philosophicus, London 1922) 5.541 - 5.5422. Zie de werkelijk uitstekende verdediging van een intensionele taalopvatting waarin dus ‘Verstehen’ centraal staat: H. Skjervheim, Objectivism and the Study of Man, Oslo 1959, en over Wittgenstein en extensionaliteit (over de geciteerde plaats uit de Tractatus): K.O. Apel, Transformation der Philosophie, i, ‘Sprachanalytik, Semiotik, Hermeneutik’, Frankfurt/M, 1973, blz. 341 e.v.
eind8
A. Boeckh, Enzyklopädie und Methodenlehre der philologischen Wissenschaften, blz. 77: ‘Die Aufgabe der Kritik is also nicht, einen Gegenstand an sich, sondern das Verhältnis zwischen mehreren Gegenstände zu verstellen. Wie dabei die hermeneutische und kritische Function einander wechselseitig voraussetzen, wird sich später zeigen’, (in de Zweiter Abschnitt, Theorie der Kritik, blz. 169 e.v.).
eind9
Het misverstand zit - zo kort mogelijk uitgelegd - als volgt in elkaar: Husserl gaat ook uit van een referentiële taalopvatting, in die zin dat uitingen ergens op gericht zijn (Intensional). De leerling van Husserl, R. Ingarden, gaat dan op zoek naar ‘reine Intentionalität’, dat wil zeggen zaken waar de geest zich op richt zonder dat er een werkelijke stand van zaken aan beantwoordt: ‘Die Seinsweise des rein intentionalen Gegenstandes’ zonder de suggesties te ondergaan ‘die sich aus dem Hinblicken auf die realen Gegenständlichkeiten ergeben. Und da erschien mir das literarische Werk als ein besonders geeignetes Untersuchungsobjekt für diesen Zweck.’ (R. Ingarden, Vom Erkennen des literarischen Kunstwerks, Tübingen 1968, blz. xii). Beweringen van Dickens over Pickwick ‘slaan op niets’; het zijn ‘Quasi-Urteile’ (verwarring van Aussage en Urteil, sentence en proposition); we kunnen de beschrijving van de Pickwick niet met ‘de ware Pickwick’ vergelijken (maar wel beschrijvingen van Londen, van historische toestanden, in fictieve romans!). Vandaar komt Ingarden vanzelf op de ‘Unbestimmtheitsstellen’ of ‘Leerstellen’. Een woordcombinatie als ‘de man’, ‘de oude man’, ‘de oude man zat aan de tafel’ zegt bepaalde dingen niet (of de man oud is, wat de oude man deed enzovoort), bij voorbeeld in de eerste zin van een verhaal: ‘An einem Tisch sass ein älterer Mann usw.’ We weten dan nog niet aan welk soort tafel de man zat. Sommige van die ‘Leerstellen’ worden in het verloop van het verhaal aangevuld, andere blijven onbepaald (R. Ingarden, Das Literarische Kunstwerk, [38] ‘Die Unbestimmtheitsstellen der dargestellten Gegenständlichkeiten’, blz. 261 e.v.
Ingarden weet natuurlijk best dat zijn hele bouwsel op een misverstand berust, althans hij heeft dat toegegeven in een noot op de zelfde paragraaf (blz. 266, n. 1): ‘Wenn wir beachten dass auch ein jedes wissenschaftliches Werk ein “literarisches Werk” besonderer Art ist, so hat dies sehr wichtige wissenschafttheoretische konsequenzen.’ In plaats van je eigen werk in de prullenmand te gooien! Zie voor de juiste behandeling van de uit ‘Leerstellen’ ontstane ‘schematische Ansichten’ de door Hirsch ook op grond van de fenomenologie van Husserl ontwikkelde gedachte dat de tekst over een object volledig kenbaar is, in tegenstelling tot het object in werkelijkheid: E.D. Hirsch, Validity in Interpretation, New Haven etc., 1967, ‘Appendix iii, An excursus on types’, blz. 265 e.v., blz. 274 (de laatste blz. van het boek): ‘...knowledge of meaning (in Boeckh's phrase, “knowledge of the known”) cannot be more explicit than its object [de tekst] permits.’
Wat Ingarden zegt over de lacuneuze beschrijving in fictieve romans geldt voor de lectuur van elke tekst die we als enige bron beschouwen, verg. de gegevens over Vercingetorix die we uitsluitend aan Caesars De Bello Gallico te danken hebben. Ingardens tegenstelling met werkelijke Gegenstände, als echte tafels die óf van hout moeten zijn óf van een ander materiaal, is vals. De ware tegenstelling is tussen interpreteren van één tekst en kritiek, door verschillende teksten over het zelfde onderwerp te vergelijken, waaronder zo mogelijk de eigen duiding van een zaak. Kritiek is niet mogelijk in alle gevallen waar over iets maar één tekst beschikbaar is, bij voorbeeld, maar niet exclusief, kritiek op sommige aspecten van verzonnen teksten. Literatuur is overigens niet identiek met fictie. Een vergelijkbare valse tegenstelling in S. Dresden, Wereld in woorden, Den Haag 1971,2 blz. 36: ‘De romanheld bestaat eenvoudig niet buiten het verhaal, en ik kan nooit méér van hem weten dan het verhaal mij biedt’, verg. blz. 59: Romanfiguren die uit louter woorden bestaan staan voor Dresden tegenover levende mensen. Een tegenstelling tussen dode mensen (die niet meer bestaan en waar we louter teksten over bezitten) en levende, bestaande mensen, ware beter geweest. De kwestie van de ‘Leerstelle’ is dan door W. Iser opgevat als ‘Adaptierbarkeit des Textes an höchst individuellen Leserdispositionen’ (W. Iser, ‘Die Appellstruktur der Texte’, in: R. Warning, ed., Rezeptionsästhetik, Theorie und Praxis, München 1975, blz. 228-252), en dat heeft tot een ‘Rezeptionsästhetik’ (een correlaat van de comsumptiemaatschappij) geleid, die de vrijheid van de lezer speciaal voor literaire teksten inroept (ik verwijs nu in het algemeen naar het uitstekende en evenwichtige overzicht: H. Link, Rezeptionsforschung, Stuttgart etc. 1976, speciaal 3.2.4.1., blz. 131 e.v.).

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken