Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De beschaving (1983)

Informatie terzijde

Titelpagina van De beschaving
Afbeelding van De beschavingToon afbeelding van titelpagina van De beschaving

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.01 MB)

XML (1.42 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De beschaving

(1983)–J.P. Guépin–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 354]
[p. 354]

[6]
Een onbeperkte opvatting van interpretatie

Ik zal nu in het kort de indeling van Mooij, al even genoemd in [4], doornemen om te kijken in hoeverre de types van interpretatie die hij onderscheidt beter te vangen zijn in mijn driedeling duiding, interpretatie en kritiek. Mooij onderscheidt drie hoofdtypen: Beschrijvende interpretatie, situationele interpretatie en semantische interpretatie. Alleen semantische interpretatie is voor mij interpretatie.

Tot de beschrijvende interpretatie worden gerekend: 1 een geschiedenis als van de Tachtigjarige oorlog - met de verschillende accenten die in de ene of de andere geschiedenis gelegd kunnen worden; 2 beschrijving in termen van een theorie, als van de natuurwetenschap, die interpretaties van optische en elektrische verschijnselen levert. Als voorbeelden van situationele interpretatie noemt Mooij: 3 het opvatten van iets ‘als gevolg of eventueel de oorzaak van iets anders’. Ik zou voor het laatste - en Mooij is het daar later mee eens - de term ‘verklaren’ willen reserveren, die ik als species van duiding opvat: want wie verklaart brengt zinvolle verbanden aan: het onverklaarde, het onverklaarbare verschijnsel, is immers voor wie wil verklaren een steen des aanstoots. 4 De ‘interpretatie (van verschijnselen) op grond van hun samenhang met andere verschijnselen’, waaronder menselijke handelingen ‘opgevat als reactie op bepaalde handelingen of gebeurtenissen: als middel tot de bevordering van een doel; als voortzetting van, of voorbereiding tot, andere handelingen; als betuiging van trouw of gezindheid, et cetera’. Deze handelingen worden dan beschreven zonder dat ‘het nodig is de bedoeling van iemand te kennen’. Aangezien interpretatie voor mij alleen mogelijk is als interpretatie van zo bedoelde zingeving, vormt deze manier van kenschetsen van handelingen voor mij een geval van duiding. Het maakt voor mij verschil of een handeling geïnterpreteerd wordt als betuiging van trouw, op grond van het herkennen van de conventies die tot de taaldaad ‘beloven’ behoren, of dat de zelfde handeling, tegen de bedoeling van de auteur in, wordt geduid als middel tot positieverbetering. Ik denk nu aan een leenman die zijn heer trouw betuigt en vervolgens tot baron bevorderd wordt. Interpretatie is niets anders dan het weergeven van de bedoeling van de auteur. Als de baron zegt dat hij, bij het betuigen van trouw, alleen zijn dienstbaarheid, en dus slechts altruïstische opoffering op het oog had, zonder verder strekkende bedoelingen,

[pagina 355]
[p. 355]

kan de interpreet dat slechts registreren. Dat moet hij zelfs doen. Pas daarna kan hij het gedrag van de baron, tegen diens bedoeling in, duiden, waarbij hij hem van, misschien wel onbewuste, onoprechtheid moet beschuldigen. Er is nu een duidende tekst geproduceerd, die met de tekst van de baron onverenigbaar blijkt. De duiding wordt dan kritisch met de interpretatie vergeleken. Als de duiding wint, dan wordt de tekst van de baron onoprecht gevonden; de daarin gegeven edelmoedige motieven zijn niet de echte motieven, maar rationalisaties voor zelfzuchtig handelen. Bij een conflict tussen duiding en interpretatie wordt altijd schijn tegenover werkelijkheid gesteld. Het is mogelijk dat de duider optreedt als vertegenwoordiger van de historische wetenschap of van de sociologie. Hij zal dan opmerken dat iedereen altijd door zijn eigenbelang geleid wordt, en dat daarom elke belofte van trouw in feite geduid moet worden als middel tot positieverbetering.

 

Ethologen schrijven aan hun proefdieren geen intenties toe die van hun geduid feitelijk gedrag kunnen afwijken. Omdat dieren geen hoogontwikkeld taalgedrag kennen zoals wij, kunnen ze niet liegen of voorwenden, zo neemt men dan aan. Bij dieren kunnen handelingen dus wel bestudeerd worden los van hun geafficheerde motivaties. De behavioristen probeerden dat te doen voor menselijk gedrag, vandaar dat hun psychologie de aanhangers van een extensionele taalopvatting zo goed uitkwam. Maar menselijke gedrag kan niet los worden gezien van bedoelingen, innerlijke motivaties. Mensen hebben ‘zielen’, en dan is Verstehen onontbeerlijk. Ethologen en biosociologen beschrijven dierlijk gedrag - en als ze zich niet in kunnen houden ook menselijk gedrag - in termen van het nut voor het individu of voor de soort. Altruïsme wordt onder de tweede categorie gerangschikt. Wie het gedrag van apen in groepsverband beschouwt, kan het niet laten te spreken van machtsstrijd, ja zelfs van opportunisme als het gaat om coalities om een leider van zijn positie te beroven. Maar als we de taal van de apen beter zouden kennen, of de apen konden beter spreken, of ze hadden een goede retorische training gehad, dan zouden we wel wat anders te horen krijgen.

De mannetjesaap die nu, vanwege zijn succes bij de wijfjes, de wijfjes gebruikt om aan de top te komen, zou verkondigen dat hij zich inzette voor de emancipatie van de vrouw, de apen die zich verbinden om het mannetje ten val te brengen zouden dat doen om de gemeenschap van de tiran te bevrijden, de overwinnaar die, zelf tiran

[pagina 356]
[p. 356]

geworden, nog groter wreedheden begaat, doet dat omdat hij de laatste resten van een burgerlijke mentaliteit moet uitroeien!

Duiding onderscheidt zich van interpretatie door deze ene distinctieve trek: de opgegeven bedoeling. Wie menselijk gedrag beschouwt naar de geafficheerde bedoelingen, interpreteert, wie menselijk gedrag beschouwt zodanig dat het in tegenspraak is met de geafficheerde bedoeling, duidt. Het onderscheid kan dus alleen gehanteerd worden bij menselijk gedrag; bij niet-menselijk gedrag is alles duiding. Interpretatie is niet mogelijk bij dieren, en dus helemaal onmogelijk bij de niet-levende natuur, zoals bij de beschrijving van het gedrag van planeten of een vallende ster. Daar is alleen duiding mogelijk.

Als iemand geen protest laat horen tegen de duiding, en dus zelf toegeeft dat hij eigenlijk zijn eigenbelang nastreeft, is er niets aan de hand. Het gaat om de tegenstelling: in schijn niet meer dan een belofte van trouw, in wezen middel tot positieverbetering. Uiteraard heeft het duiden pas zin als er een voorspelling aan wordt vastgekoppeld: ‘Wacht maar, straks wordt de hypocriet nog bevorderd tot baron’, of sterker nog: ‘Wacht maar, als hij eenmaal baron is, wat er van zijn trouw overblijft.’

Duiden wil, in tegenstelling tot interpretatie, zeggen: op grond van een vooroordeel dat, als het gefundeerd wordt, namen kan krijgen als gemeenplaats, ideologie, paradigma of theorie, zich een oordeel vormen over menselijk en niet-menselijk gedrag, zodanig dat men hoopt later triomfantelijk uit te kunnen roepen: ‘Zie je wel, ik had het wel voorspeld.’

Hiermee hebben we een overgang naar punt 5 van Mooij: ‘De interpretatie van historische gebeurtenissen in termen van het resultaat waartoe ze geleid hebben.’ Ik noem deze vorm van beoordeling van menselijk gedrag duiding voor zover het resultaat onvoorzien of averechts is: is het resultaat beoogd, dan wordt in een taal geuite bedoeling gerealiseerd, en daarmee de oprechtheid van de auteur bevestigd, wat de kansen op een tegenstrijdige duiding verzwakt.

We moeten hier alweer oppassen en niet te snel zeggen dat bij voorbeeld het centralisme in Frankrijk een averechts gevolg is van de Franse revolutie, want het centralisme werd door de Franse revolutionairen bewust bevorderd. Het gaat hier om een negatief oordeel over goede bedoelingen, en wel door een causaal verband te leggen tussen bedoelingen en onbedoelde gevolgen. Wie dus zegt dat het centralisme de bewoners van de regio uitbuit en onderdrukt, en dat

[pagina 357]
[p. 357]

daarmee onbedoeld de idealen van de Franse revolutie, vrijheid, gelijkheid en broederschap, geschonden zijn, verklaart, duidt, en dat wil zeggen: hij heeft voor zijn causale historische bewering de een of andere triviale vorm van wetmatigheid nodig die, net als spreekwoorden, ad hoc aangehangen kan worden, in casu dat revolutionairen, die per definitie in de minderheid zijn, zo veel macht nodig hebben om hun wil door te zetten dat zij altijd, als ze zo optreden, van bevrijders tot onderdrukkers worden. Hij heeft voor de reactie van de onderdrukten een ad hoc psychologische wetmatigheid nodig die zegt dat economische achterstelling en politieke onmondigheid de ware oorzaken zijn van de betoonde agressiviteit - en niet bij voorbeeld een Oedipus-complex of een generatieconflict. Uiteraard is deze duiding iets anders dan de interpretatie dat sommige revolutionairen in de regio er deze mening op na houden.

De ethiek onderscheidt sinds de Oudheid tussen bedoelingen en onbedoelde gevolgen. In de zevende eeuw voor Christus werd in de Griekse rechtspraak - de religie was nog lang niet zo ver - een onderscheid gemaakt tussen vrijwillige moord en ongewilde doodslag. Het is een van de schandalen van de leninistische ethiek dat met een beroep op wetenschappelijke noodwendigheid dit verschil genegeerd wordt. Goede bedoelingen van tegenstanders worden beoordeeld naar hun onbedoelde - objectieve - reactionaire gevolgen; men maakt dan een onderscheid tussen schijn en wezen, samengevat in de termen subjectief en objectief.Ga naar eind1

Progressieve wetgeving tegen rassendiscriminatie valt niet uit te voeren als uitsluitend naar bedoelingen geoordeeld wordt. Het is immers nooit juridisch te bewijzen dat welstandbepalingen of toelatingseisen aan universiteiten ‘bedoeld’ zijn om negers te weren. Men let dan op de gevolgen, op ‘effects’ niet op ‘intention’. Ook hier dreigt terugval in barbarij, waarvoor de ‘objectieve’ sociologie mede verantwoordelijk is.

Duiding legt altijd een talige schematische voorstelling, op het hoogste niveau in de vorm van algemene waarheden of wetten, over menselijk gedrag heen, en probeert zo de waarheid over het gedrag te vinden. Interpretatie kijkt naar de regels die de acteurs van het gedrag misschien niet met zo veel woorden door hen zelf zo geformuleerd, expliciet of impliciet, volgen. De test voor het volgen van een regel is nu eenvoudig dat een actor, iemand die handelt of spreekt, met de geformuleerde regel geconfronteerd, zal beamen: ‘Inderdaad, zo wordt expliciet geformuleerd wat ik, misschien niet-

[pagina 358]
[p. 358]

bewust, aan het doen was.’ De regels moeten dus niet te onaardig klinken, te ontmaskerend, want dan zijn het wetmatigheden (waarop duiding berust) en dat is niet leuk voor de actor. Maar ook wie een voor de actor onaardige regelmaat formuleert (waar de actor tegen is), duidt. De vraag is of de duider zo ooit zijn gelijk kan krijgen. Want zelfs als de actor, na enig tegenstribbelen, het met de ontmaskerende duiding eens wordt - bij voorbeeld in het verloop van een psychoanalyse, en dit voorbeeld laat zien hoe moeizaam zo'n proces van bekering meestal is -, dan nog is alleen de actor bekeerd, de waarheid nog niet aan het licht gebracht. Mensen laten zich tot van alles bekeren. Vandaar dat regels zonder al te veel strubbelingen geformuleerd kunnen worden naar aanleiding van onschuldig of algemeen menselijk gedrag, als de regels van de grammatica en logicaGa naar eind2, en dan ook meteen het karakter van voorschriften of goede wenken krijgen. Waar hoeven ze dan niet meer te zijn, in tegenstelling tot de wetmatigheden die de duider formuleert.

Wie een ethisch verwerpelijk voorschrift geeft, bij voorbeeld: ‘Stel je dienstbaarheid voorop als je promotie wilt maken’, wordt cynisch gevonden. De retorica behelst een systeem van cynische regels om in alle gevallen je eigenbelang te dienen door andermans belang of het algemeen belang voorop te stellen, waaronder de straffende en verdelende rechtvaardigheid gerekend wordt, als die in eigen voordeel uitvalt. Maar dat betekent dat men bij interpretatie van teksten van retorisch getrainde sprekers - of sprekers waarvan men veronderstelt dat ze niet naïef zijn - verder strekkende bedoelingen mag betrekken, mits men aannemelijk kan maken dat de spreker hoopte of het niet erg vond dat die niet met zo veel woorden uitgesproken strekking toch tot de lezer/luisteraar doordrong, als in gevallen van ironie en allegorese. Willen bewijzen dat iemand liegt is daarentegen kritiek, want stelt duiding tegenover interpretatie.

Wetten staan tegenover regels, en regels zijn conventies, en conventies zijn exclusief menselijk.

We komen daarmee - we slaan punt 6 even over - bij 7 en 8, die door Mooij gerangschikt zijn onder het hoofdtype semantische interpretatie: ‘Deze variant van het interpreteren kan onder meer worden toegepast op teksten, signalen en kunstvoorwerpen.’ Onder 7 rekent Mooij de mogelijkheid van het bepalen van de betekenis aan de hand van conventies, decodering van een code. Onder 8 rekent Mooij die gevallen van semantische interpretatie waarin een dergelijke code ontbreekt of niet toereikend is.

[pagina 359]
[p. 359]

Ik zal op punt 7 ingaan in [14] naar aanleiding van de taaldaadtheorie. Hier wil ik een voorbeeld geven van interpretatie op grond van ontbrekende conventies. De echtgenoot van een studerende vrouw roept naar boven: ‘Wil je je koffie op je studeerkamer hebben.’ De vrouw begrijpt de bedoeling en zij antwoordt: ‘Ik kom gezellig in de huiskamer koffie drinken.’ Ik neem aan dat er geen sprake is van regelmatig gedrag, en dat de liefhebbende echtgenoot alleen maar hoopte dat zijn vrouw zo zou reageren, omdat hij op dit moment behoefte had aan gezelligheid. De vrouw had dus geen steun aan conventies of gewoontes, maar begreep haar man omdat die twee nu juist die dag zo intiem van elkaar hielden.

De zin van de mededeling is zonder meer duidelijk, maar voor het begrijpen van de strekking was een speciale verstandhouding nodig. Het is in vele gevallen handig een onderscheid te maken tussen interpretatie van de conventionele illocutionaire kracht van een uiting, dus de aard of de strekking ervan, eventueel rekening houdend met niet-bedoelde, perlocutionaire gevolgen, en daartegenover interpretatie van de letterlijke tekst zelf. Aan de betekenis van de woorden ‘Ik kom morgen terug’ wordt niet getwijfeld, wel aan de aard van de taaldaad, de gesuggereerde strekking of de beste manier van reageren. Zo zijn voor- en tegenstander van allegorische interpretatie van een tekst het eens over de betekenis van de tekst zelf, maar de een bevestigt, de ander ontkent dat de tekst ook nog een tweede, verder strekkende maar door de auteur verborgen betekenis heeft.

Waarom is mijn strenge onderscheiding tussen duiding en interpretatie nu te verkiezen boven een opvatting als die van de existentialisten die Interpretation des Daseins gelijkstellen met interpretatie van teksten? Ook als het waar is dat bij duiding het vooroordeel, de theorie of de ideologie een constituerende rol speelt, dan geldt dit nog niet voor interpretatie. Mooij merkt op: ‘Het komt voor dat interpretaties en cascade optreden, dat wil zeggen dat zij zelf voorwerp van interpretatie zijn.’ Als we als extreem voorbeeld van duiding nemen punt 2: ‘beschrijving in termen van een wetenschappelijke theorie’, waaronder dan vooral die van de natuurwetenschap, dan moet het toch duidelijk zijn dat semantische interpretatie van de tekst waarin deze natuurwetenschappelijke theorie gegoten is, als ze al moeilijkheden oplevert, toch moeilijkheden van geheel andere aard moet opleveren dan die de natuurwetenschapper ondervond toen hij de tekst schreef. Met andere woorden: semantische interpretatie is van een andere orde, het is, zo men wil, metataal, talige interpretatie

[pagina 360]
[p. 360]

van een talig feit, waarbij het talige feit van de eerste orde duiding is.

Alle duidingen bestaan bij de gratie van een vooroordeel dat over de werkelijkheid, het veld van onderzoek, dat wat de duider interesseert, een netwerk legt van door woorden aangeduide karakteristieke trekken en wel zodanig dat men kan zeggen dat het vooroordeel op zijn minst bepaalde feiten naar voren haalt, ten koste van andere feiten, en maximaal de feiten zelfs exclusief creëert. Dat laatste wordt beweerd naar aanleiding van natuurwetenschappelijke theorieën. Maar deze beperking geldt in principe niet voor interpretatie, als we die opvatten als ‘Erkenntnis des Erkannten’, of eenvoudig als adequate weergave, in parafrase of citaat, van de opinie van de auteur. Dat wil niet zeggen dat er geen theoretische reflectie over interpretatie is - er is zelfs te veel van - maar een theorie over interpretatie zal niet meer mogen zijn dan een systematische beschrijving van wat iedereen doet als hij interpreteert, en als zodanig binnen het kader van de common sense moeten blijven. De theorie van interpretatie bestaat dan uit voorschriften: ‘Gebruik het in de semiotische theorie gedefinieerde verschil tussen symbool en index als je je bewust wilt maken of je interpreteert of duidt, want wie interpreteert let op de betekenis van symbolen, wie duidt let op wat verraden wordt door middel van indices’, en verder verstandige raad als: ‘Denk eraan dat je de gewoontes van de auteur erbij betrekt als je wilt weten van welke aard zijn uiting is, en de voorkennis van zijn publiek.’ Dit gedeelte van de theorie vergemakkelijkt het vinden van de juiste interpretatie - zonder haar ooit automatisch voort te brengen - en hoort dus tot de inventio. De theorie voorziet voorts in de technische termen van grammatica en retorica en hun moderne varianten, waaronder de terminologie van de filosofie, en die worden uitsluitend gebruikt om met vrucht over voorgestelde interpretaties te kunnen discussiëren. Ze horen dus, net als de logica zelf, tot het judicium. Bij voorbeeld: ‘Ik vat deze zin op als voorwaardelijke bijzin; die uitdrukking als metafoor.’ De termen hoeven niet precies gedefinieerd te zijn, en ze moeten ook wel vaag blijven. In geen geval vergemakkelijkt de juiste term de interpretatie zelf, ze dienen slechts ter rechtvaardiging achteraf. Een theorie die opgevat wordt als een raster dat de interpretatie zelf naar voren brengt - naar natuurwetenschappelijk voorbeeld - levert een controleerbare vertekening. Zo'n theorie heeft, zoals Mooij dat noemt in een ander artikel, een zoeklichtfunctie.Ga naar eind3 Als zodanig kunnen theorieën nuttig zijn. Ze komen wat functie betreft overeen met de gemeenplaatsen die voor

[pagina 361]
[p. 361]

duiding onontbeerlijk zijn. Theorieën die voorschrijven naar parallellisme te zoeken en dan de vorm tot hoofdzaak verheffen, en de rest, waaronder thema's en gedachten, kortom de inhoud tot bijzaak verklaren, zijn eenzijdige interpretatietheorieën. Zij onderscheiden zich van duidingstheorieën die alleen zin hebben als ze tegen een intentie ingaan.

Daarentegen zijn duidingstheorieën theorieën die voorschrijven dat de ware betekenis van een tekst te zoeken is in de ideologie, voor zover er dan, in psychoanalytische of marxistische zin, in het proces van duiding een tekst te voorschijn komt die een andere inhoud of strekking heeft dan de geduide tekst zelf. De tekst wordt in dergelijke gevallen als niet-bedoelde allegorie behandeld.

 

Nu doet de tweedeling interpreteren en duiden denken aan de tweedeling Verstehen en Erklären. Dat is juist, en, ook al kan uit de toon waarmee ik over duiding in het algemeen praat blijken dat voor mij duiding en kritiek theoretisch veel hachelijker en bevooroordeelder zaken zijn dan interpretatie, er is geen sprake van dat ik in de menswetenschappen of in de menselijke omgang de duiding zou willen uitbannen. Integendeel, het is de continue bezigheid van elk sprekend en denkend wezen. Verstehen is exclusief aan de menswetenschappen voorbehouden, maar hoeft niet diepzinnig opgevat te worden, het is niet meer dan het kritiekloos weergeven van de opinie van de ander.

Alleen menselijke artefacten kunnen geïnterpreteerd worden, dat wil zeggen dat ze naar de bedoeling van de auteur beschreven moeten of kunnen worden. Maar dat geldt dan niet alleen voor teksten maar voor alle menselijke produkten: zagen, stoelen, bruggen, motoren en ook instituties worden adequaat beschreven volgens hun bedoeling, die meestal samenvalt met hun functie. Het is dus mogelijk een pomp adequaat - objectief - te beschrijven naar zijn functie, en daarbij teleologische zinnen te gebruiken als: ‘Om nu te zorgen dat (of dat niet).’

Dat is Mooijs punt 6, de indeling die ten slotte aan de beurt komt: ‘Zo wordt bij voorbeeld de hartslag geïnterpreteerd op grond van de functie ervan voor het behoud van het organisme, het gedrag van insekten op grond van hun functie bij de bevruchting van planten, bepaalde staatsrechterlijke handelingen op grond van hun plaats in een staatsrechterlijk bestel.’ Dat geloof ik niet helemaal, ik geloof wel dat insekten aangetrokken worden door de rode kleur of de geur

[pagina 362]
[p. 362]

van een bloem, maar ik geloof niet dat het de functie van de kleur of de geur van de bloem is om insekten aan te trekken, noch dat het de functie van het insekt is om planten te bestuiven. Een dergelijke duiding van niet-menselijk gedrag is, denk ik, in strikt darwinistische zin nog veel te teleologisch. Het is allemaal maar zo'n beetje toevallig zo gekomen. Wie het hart als een pomp beschrijft bezigt een vergelijking. Maar een dergelijke teleologische beschrijving kan volkomen adequaat zijn bij de beschrijving van een pomp als mensenwerk.

eind1
K. van het Reve, Het Geloof der Kameraden, Amsterdam 1969, blz. 182: ‘Wij raken hier de primitiefste en misschien wel meest barbaarse kant van de wereldbeschouwing: de gedachte dat het morele oordeel over iemands gedrag alleen of althans vooral uit de gevolgen van zijn daden voortvloeit, en niet of in veel mindere mate, uit zijn bedoelingen, zodat iemand die “subjectief” het goede wil, maar “objectief” het kwade bewerkstelligt, moreel veroordeeld wordt.’ Vergelijk Lukács over de geschiedenis van de moderne filosofie, G. Lukács, Werke 9, Neuwied 1962, Die Zerstörung der Vernunft, Vorwort, blz. 10: ‘Eine der Grundthesen dieses Buches ist: es gibt keine “unschuldige” Weltanschauung...’ Blz. 11: ‘Bei aller gesellschaftlich-geschichtlichen Bedingtheit dieser Inhalte und Formen ist die Fortschrittlichkeit einer jeden Lage der Entwicklungstendenz etwas Objektives, unabhängig vom menschlichen Bewustsein Wirksames.’ Dat is op grond van wetmatigheden van de geschiedenis veroordelen of vrijspreken, dus een geval van ‘objectieve’ duiding tegenover interpretatie van ‘subjectieve’ bedoelingen. De titel is een samenvatting van het boek.
eind2
M. Black, Models and Metaphors, Ithaca, New York, 1976, 9, ‘Following Unknown Rules’, blz. 136 e.v.: als voorbeelden een stam die een plaats heeft die zo taboe is dat men er niet over spreekt. Dat vind ik geen goed voorbeeld. Zijn andere voorbeeld is ontleend aan het schaakspel. Alle voorbeelden, van Wittgenstein en navolgers, die willen duidelijk maken wat het ontdekken van regelmaat is, c.q. van regels, iets wat dan gelijkgesteld wordt met ‘begrip’, liggen op neutraal terrein, bij voorbeeld het ontdekken van regelmaat in een reeks getallen of figuurtjes. Zie het amusante voorbeeld in H. Koningsveld, Het Verschijnsel Wetenschap, Meppel 1976, hfst. v, ‘Begrip en Waarneming’, blz. 126 e.v. Maar dit gelijkstellen van begrip en ordening van reeksen verschijnselen is afkomstig uit het brein van bêta's. De voorbeelden zijn neutraal op het gebied van ethiek, moraal of gevoel van eigenwaarde. Daarentegen het bezwaar van Sextus tegen ‘onzichtbare’ oorzaken: ‘Als hij bloost schaamt hij zich.’ Is blozen een index van schaamte? Medisch gezien is blozen een index van bloedstuwing naar de wangen, en kan dus veroorzaakt worden door warmte of kou, inspanning, ziekte en dergelijke. Kan een onpartijdig waarnemer A vaststellen of iemand uit schaamte bloost, door eerst alle andere oorzaken te elimineren (zoals een arts dat doet bij het stellen van een diagnose op grond van dubbelzinnige symptomen) of moet hij de situatie erbij betrekken: B heeft net een obsceniteit gehoord. Heeft hij dan gelijk gekregen als hij vervolgens ook nog vaststelt dat iemand regelmatig bloost na het horen van obsceniteiten? Nee, de instemming van B blijft nodig. Ook als alle schijn tegen B is, behoudt B het recht vol te houden dat hij zich nergens voor schaamt. Niemand heeft het recht over iemands innerlijk gevoel wetenschappelijke uitspraken te doen, al heeft iedereen het recht, na voorzichtige afweging, het aannemelijk te vinden dat iemand liegt of voorwendt, als hij ontkent wat voor de buitenstaander een evidente regelmaat in zijn gedrag lijkt. Maar wetenschappelijk bewezen is er niets. Dit geldt voor elke nietverstehende psychologie of sociologie.
De manier van benaderen van deze wetenschappen is hiermee niet veroordeeld, wel de exclusief wetenschappelijke pretentie. Als het om de constatering van voor het subject onaangename regelmaat in zijn eigen gedrag gaat is dat een beschuldiging en moet de beklaagde kunnen ontkennen: ‘Nee, ik schaamde mij niet’, ‘Nee, het was niet agressief bedoeld’, ‘Nee, het was wel agressief bedoeld, maar ik had daar goede redenen voor’, en, hoe vervelend ook, als A constateert dat iemand telkens weer zit te pesten, de geconstateerde regelmaat is niet voldoende bewijs.
eind3
J.J.A. Mooij, ‘Lezen en Literaire Theorievorming’, in: Lezen en Interpreteren (feestbundel Dresden), Forum der Letteren, sept. 1979, blz. 205.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken