Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De beschaving (1983)

Informatie terzijde

Titelpagina van De beschaving
Afbeelding van De beschavingToon afbeelding van titelpagina van De beschaving

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.01 MB)

XML (1.42 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De beschaving

(1983)–J.P. Guépin–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

[15]
Interpretatie als zingeving

Wie denkt dat een als onzinnig aangeboden tekst betekenis heeft vergist zich. De interpretatie is volkomen vrij. Maar wanneer bevat een tekst onzin? Het enige criterium is dat de maker ervan uitdrukkelijk meedeelt dat hij de tekst als onzintekst heeft bedoeld. Maar aangezien de maker van een onzintekst wellicht een grappenmaker is, is het moeilijk hem geloof te schenken. ‘Het woord Dada betekent niets.’ Is dat een verbod er wat bij te denken? Zodra een onzintekst een gewoon syntactisch verband vertoont, beginnen zich mogelijke betekenissen noodzakelijk af te tekenen; de tekst is dan niet onzinnig meer maar vooreerst vaag.

Een ander geval doet zich voor als filosofen en linguïsten die zich in hun beroep geen grapjes kunnen veroorloven onzinteksten of betekenisloze of ongrammaticale teksten aanbieden. We moeten dan wel geloven dat het teksten zijn waar zij zelf geen betekenis in kunnen ontwaren. Er ontstaat dan als vanzelf een strijd tussen de lezer die volhoudt dat het raadsel van de tekst oplosbaar is, en de maker van de tekst, die wel vol moet houden dat zijn tekst onzin bevat, maar het noodgedwongen verliest en dan moet toegeven dat hij zo dom is geweest dat hij deze mogelijkheid van interpretatie niet voorzag. De principiële interpreteerbaarheid van elke tekst wordt duidelijk bij ‘randon’-computerteksten. Als de tekst niet te lang is, is er altijd wel betekenis uit te halen. Maar ook bij toevalsteksten is de betekenis niet vrij, evenmin als de betekenis van wolkenfiguraties of

[pagina 392]
[p. 392]

van de vlekken van de Rorschach-test dat is. Alleen, er is geen beroep op intentie mogelijk. Dat wil zeggen dat niemand kan uitmaken of de ware betekenis van Chomsky's voorbeeld van ongrammaticaliteit ‘Colourless green ideas sleep furiously’ nu ‘Kleurloze onrijpe theoretici slapen woedend’ is of iets anders. Maar wel zijn er grenzen tussen plausibele en onplausibele interpretaties, net zoals iemand die een kameel in de wolken ziet meer gelijk kan hebben dan iemand die er een wezel in ziet, en degeen die volhoudt dat die wolk op Groot-Brittannië lijkt kijkt waarschijnlijk naar een andere wolk. Hieruit volgt dat zelfs onzinteksten, dank zij de menselijke noodzaak tot zingeving in de interpretatie, wel degelijk, op zijn minst negatief, betekenissen hebben, en negatief wil zeggen: het is mogelijk beslist te beweren wat het niet betekent; en wat overblijft, namelijk wat het wel betekent, blijft dan vaag. Het omgekeerde geval doet zich voor als iemand denkt een onzintekst voor zich te hebben, terwijl de maker van de tekst er, als in een geheime code, wel degelijk een eenduidige betekenis in heeft verborgen. Dat laatste is het geval bij de letters lhooq onder Duchamps ‘Mona Lisa met snor’. Wie de voorkeur van Duchamp voor flauwe fonetische grapjes kent, gaat de letters meteen hardop lezen. Het zal dan blijken dat de decodering van deze boodschap niet vrij is. Er is één ware betekenis omdat men zich op de intentie van de maker kan beroepen, en als dat niet zo goed kan, concludeert men - vaak overhaast - uit het feit dat naar eigen inzicht de decodering zo goed lukt dat men met een zo bedoelde betekenis te maken heeft; want chaos is waarschijnlijker dan orde.

Een ander probleem doet zich voor bij betekenisloze tekstgedeelten in literatuur. Details zonder betekenis kunnen in een roman een realistische kunstgreep zijn, ze kunnen in een detectiveroman dienen als valse clues; uitweidingen kunnen door een redenaar gebruikt worden ter afleiding om de verveling te verdrijven. Hier kan de fascinatie met coherentie die de criticus beheerst gevaarlijk worden. Op zijn minst overdrijft hij; hij verhardt vage associaties, als hij aan elke beschrijving in een roman een verborgen symbolische, betekenis toekent. Maar hij moet zijn gelijk wel verdedigen want hij heeft geen criterium om incoherenties incoherent te laten. Hier ontstaat een wedstrijd tussen critici onderling, met de schrijver als lachende derde: wie de rijkste betekenissen vindt door de grootste coherentie in het werk te ontwaren, is de meest geniale criticus van de meest geniale schrijver. De kwestie kan ook geïllustreerd worden met voorbeelden uit de beeldende kunst. Wanneer is een detail louter ornament,

[pagina 393]
[p. 393]

of zelfs dat niet, niet meer dan een vage index van de spontaniteit van de schilder?

Als we aannemen dat een tekst niet als onzin is bedoeld, maar een vage betekenis bezit, en dus een ware uitnodiging bevat aan de creativiteit van de lezer, moet de lezer zelf maar weten wat hij doet als hij de uitnodiging aanvaardt. Anders dan bij als onzin aangeboden teksten kan hij de maker niet overwinnen door een precieze betekenis voor te stellen. Als hij de vage tekst preciseert, is hij in de door de maker opgezette val gelopen. Terwijl precisering van een onzintekst een sportieve overwinning is op de maker, is degeen die een vage tekst preciseert de dupe. Dat geldt als men ernstig volhoudt dat ‘het Gat van Nederland’ betekent: ‘Het Gat van Pais’, of ‘Het Gat waar de vpro zelf in zal vallen’. Dergelijke fouten treden op bij eenzijdige allegorische verklaring van Kafka of Beckett. De moeilijkheid is ook hier dat van tevoren niet vaststaat dat de teksten zo vaag zijn. Een beroep op de gewoontes van de auteur, de aard van het genre in een bepaalde ontwikkeling, kan hier de doorslag geven, maar in feite is de conclusie dat de strekking van de teksten van Beckett of Kafka vaag is - of van Euripides' Bacchae of van Molières Misanthrope - de uitslag van een soms eeuwenlang debat die komt op het moment dat alle argumenten uitgeput lijken en er een patstelling is bereikt. Eerdere pogingen tot precisering zijn dus ook hier een voorwaarde, en de vrijheid van de lezer kan nooit in het algemeen, of principieel, verdedigd worden. Ook hier geldt dat de moeilijkheden in deze extreme vorm niet typisch zijn voor literatuur, en zeker niet voor het begrijpen van teksten in het algemeen.

Wie een eenduidige betekenis kiest bij een dubbelzinnig bedoelde tekst maakt een fout. Die van Croesus was fataal. Wie een dubbelzinnigheid mist is naïef, boers, dom in een gezelschap dat in dubbelzinnig taalgebruik een teken ziet van finesse, elegantie of intelligentie. Vergelijk ‘wereldse’ vieze grappen van pubers; wie ze niet begrijpt is ‘groen’. Maar aangezien alles wel obsceen kan worden geduid, liggen de grenzen bij de van groep tot groep verschillende ‘goede’ smaak. De goede smaak is in het algemeen de laatste rem op explicitering van de ongezegde suggestie.

 

Paradoxen kunnen worden onderscheiden in reële en verbale. In reële paradoxen wordt het voorgesteld alsof twee zaken incompatibel zijn. De oplossing geschiedt door de incompatibele eigenschappen als elkaar niet uitsluitende aspecten te beschouwen. Wie een eendui-

[pagina 394]
[p. 394]

dige betekenis wil halen uit een paradox zal gebruik maken van een van de twee ontsnappingsmogelijkheden die Aristoteles' definitie van het principium contradictionis biedt: naar tijd of naar aspect. Zo luidt de oplossing van Heraclitus' paradox ‘De weg naar boven de weg naar beneden een en de zelfde’: ‘De weg is beneden de weg naar boven, boven de weg naar beneden.’ De eenduidige oplossing van een paradox is altijd banaal; de vraag rijst: ‘Als dat alles is, waarom werd het dan zo paradoxaal gezegd?’ De eenheid van vorm en inhoud wordt bij de oplossing van paradoxen wel heel drastisch doorbroken.

Verbale paradoxen worden opgelost door aspecten in de woordbetekenis te onderscheiden; vaak op het metaforische af: ‘Mijn leven is geen leven.’ Dat is de defensieve strategie van iedereen die in een discussie met een contradictie in zijn eigen uitspraken wordt geconfronteerd. De zelfde techniek wordt toegepast bij tautologieën als ‘Mijn leven is leven’, ‘Ik ben die ik ben.’

Wie een gemeenplaats informatieve kracht wil geven, moet hem in een paradoxale context plaatsen. De uitspraak ‘Alle mensen zijn sterfelijk’ is informatief voor iemand die zich onsterfelijk waant, of voor iemand die, als Admetos, te zeer treurt over zijn gestorven vrouw. Bij stichtelijke literatuur wordt een gemeenplaats op die manier geactualiseerd, dat geldt voor Griekse tragedies zowel als voor het vormingstoneel.

In een zwakkere vorm is de paradox niet een tegenstrijdigheid maar een incoherentie, hetzij omdat lexicale restrictieregels worden doorbroken - de oplossing komt ook hier door een niet-letterlijke, soms metaforische tweede betekenis aan te nemen -, hetzij omdat meestal niet bij elkaar horende zaken in een ongewoon verband genoemd worden: ‘De paraplu en de naaimachine op de operatietafel’ (Lautréamont). Coherentie wordt hier bereikt door vrije associatie naar gelijkheid; ook hier vaak met gebruikmaking van metaforisering, bij het gegeven voorbeeld in freudiaanse zin.

Wie een metafoor letterlijk neemt wordt met incoherentie geconfronteerd. Soms is niet duidelijk wat metaforisch en wat letterlijk opgevat moet worden, bij voorbeeld in surrealistische gedichten. Wie een toespeling mist wordt soms, maar niet altijd, met een incoherentie geconfronteerd: ‘Waarom zegt hij opeens “Formosum pastor Corydon...” ik dacht dat het over de vriendschap tussen Jan en Piet ging.’ Als er geen incoherentie optreedt kan de toespeling in principe gemist worden. Wel ontwaarde toespelingen maken de

[pagina 395]
[p. 395]

tekst dan alleen maar rijker. Ook hier ligt de grens bij de goede smaak. Het verschil tussen toespeling en invloed is een kwestie van waardering. Wie een toespeling traceert bij een klassiek auteur zal dat doen om de rijkdom van de tekst te vergroten, wie een invloed traceert bij een modern auteur beschuldigt hem van epigonisme. Het verschil tussen bewuste toespeling en onbewuste invloed is er een van bedoeling, met alle moeilijkheden van dien.

Als alle toespelingen worden getraceerd wordt de tekst er niet coherenter op, vandaar ook hier de goede smaak als criterium. Vergelijk wat er met de Aeneis gebeurt als alle toespelingen op Homerus tot in hun consequenties worden uitgewerkt. Dit zelfde geldt voor het doordenken van de implicaties, connotatie, strekking, suggestie.

Ook hier is er een willekeurige keus tussen te arme en te rijke betekenis; de implicatie is dus een kwestie van vrijheid van interpretatie. Collectivering van de landbouw ‘betekent’ sterke afname van de produktie. Bedoelt Jan die voor revolutie en collectivering van de landbouw pleit, nu ook dat hij voor hongersnood pleit? Het antwoord van Jan, geconfronteerd met de uitspraak, is: ‘Dat heb ik niet bedoeld,’ geconfronteerd met de averechtse gevolgen: ‘Zo heb ik het niet bedoeld.’ Als A gelooft ‘dat p’, en iemand anders, B, gelooft dat (noodzakelijk) ‘als p dan q’, dan weet B nog niet of A deze overtuiging deelt. Hij kan hem er eventueel gemakkelijk van overtuigen. Dat is het dialectisch antwoord op de ‘logic of belief’, maar ook op pogingen van marxisten om negentiende-eeuwse liberalen, die voor ‘recht en orde’ pleitten, te confronteren met de consequenties die fascisten daar een halve eeuw later aan verbonden hadden om hen zo tot ‘objectieve’ voorlopers van het fascisme te kunnen bombarderen.

Impliceert de zin ‘Ans is mooier dan Bep’ dat ze alle twee mooi zijn, of is de uitspraak logisch gelijkwaardig met ‘Bep is lelijker dan Ans?’ Zelfs dat is betwistbaar, het hangt van de context af.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken