Brieven van en aan Jacob Israël de Haan 1899-1908
(2018)–Jacob Israël de Haan–73. De Haan aan Saalborn, 10 juli 1904343.29. St. Willibrordstraat.Beste jongen, omdat je het zoo prettig mooi met je examen344. gemaakt hebt (hoe maakte Louis het zijne?) en omdat je me zoo vrindelijk schrijft, daarom krijg je zoo heel dadelijk 'n brieveding van mij terug. Ik houd Vrijdag a.s. op met werken en zal dan eens 'n paar dagen rust nemen. Het heeft mij zelf ook gespeten, dat ik niet meer aan ‘Het Volk’ werk en niet in de S.D.A.P. ben ook meer. Maar dat moest zoo, beste jongen. Den kinderen heeft het heel erg gespeten, maar kindervrindschap (en toch eigenlijk grootemenschenvrindschap ook) die is niet zoo sterk en zoo standvastig, en eigenlijk verwerkte ik mijn tijd er toch niet nuttig genoeg aan. Er zal nu toch gauw eens 'n prozaboek van mij verschijnen, het is eigenlijk al uitgegeven geweest, maar de menschen zijn er zeer verbitterd over geweest en mijn heengaan aan ‘Het Volk’ staat er in dadelijk verband mee. Het grieft mij wel, erover te schrijven, maar je mag er wel van weten ook, later hoor je d'r toch [van]. Daar zullen de menschen wel voor zorgen. Ze maken nu alvast scheldversjes erop, terwijl ze d'r nog maar weinig van weten. Arnold, als je wat ouder was, zou ik je het laten lezen, maar nu zou ik me daar niet mee verantwoord voelen. Misschien, dat ik je er eens 'n mooi brok van voorlees. Als we 'n prettigen vacantiedag hebben. Qua litterair boek is het door Van Deyssel, die je ma wel kennen zal, zeer hoog gesteld, en dat deed me genoegen, maar mijn sociaaldemocratische vrinden hebben 't heel erg gevonden, en daarom heb ik me van hen afgescheiden met tamelijk hooggaande woorden. Maar de tijd zal deze onrust wel tot kalme klaarheid en vriendelijke waarheid brengen, en dan zal ook Arnold Saalborn de zaak beter begrijpen, dan dit nobele gymnasiasteken nu doen kan. En basta nu. Ik schreef je dit zoo uitvoerig, omdat ik niet graag wil, dat 't geklets van de menschen je bereiken zou. Ik wil graag eens bij jullui komen, ik ben nu altijd in jullie buurt (Palestrinastraat 27huis) bij m'n aanstaande vrouw. Breng daar dan als je wilt ook de Verlaine-boekjes345. maar heen. Maar nu wil ik liever geen menschen zien. Ik heb trouwens mijn dagelijksch werk ook nog. En in de vacantie ga ik toch ook 'n poosje naar Giza Ritschl, die tegenwoordig te Bloemendaal woont. Kom mij maar eens in de Palestrina-straat bezoeken. Beste man, nou heb ik je 'n langen brief geschreven en ik moet nu eindigen. Doe je m'n beste groeten aan je huisgenooten? Vriendelijk gegroet van je vrind Jacob de Haan
Het is altijd moeilijk om ‘'t geklets van de menschen’ te achterhalen. Misschien levert een opstel van L. Bückmann in Ons Tijdschrift346. een goed voorbeeld van dat geklets. Bückmann heeft duidelijk de bel horen luiden. Hij had ook een opinie. Hij schreef: ‘Voor een zestal weken verscheen van een zekeren JACOB DE HAAN de roman: Pijpelijntjes. Dat boek is niet meer te krijgen. Het is ingehouden door den uitgever, den schrijver of een zijner vrienden. Van dat inhouden zijn de boekhandelaren oorzaak... Een dezer heeren las den roman, die over tegennatuurlijke ontucht handelt en die - naar ik meen - prijst. En dezen boekverkooper, die ter wille van wat geldelijk gewin, al zooveel “misselijks geslikt” had, was Pijpelijntjes toch te kras. Hij telegrafeerde aan enkele collega's, en dezen, op de hoogte gebracht, aan weer anderen om toch dit boek niet uit te stallen, te verkoopen of in portefeuille's te doen rondzenden. Het werd een heele opstand en den uitgever bleef niets anders over dan bij èlk kooper het boek terug te vragen. En na nauwelijks acht dagen verschijnens van Pijpelijntjes plaatste de uitgever eene snorkende advertentie aan zijne “Confraters”, dat JACOB DE HAAN's roman was uitverkocht en dat elk verzocht werd de onverkochte exemplaren weer terug te zenden... Wij prijzen dit zeer, maar tòch vragen wij, waarom pas nù? Is dit inderdaad het eerste, zeer onzedelijke boek, dat verkocht werd? En waarom is het onzedelijker dan andere? Wij, Christenen, wisten, dat eenmaal een boek met den inhoud van Pijpelijntjes verschijnen moest. Het pad der zonde ligt op een hellend vlak. Men kàn niet terug, gaat altijd sneller berg-af. Vroeger is het wachtwoord gegeven van ongeloovige zijde, dat ontucht voor den ongehuwde toch zoo gezond was. Waarom homo-sexueele ontucht dan niet? En toen men eenmaal in de literatuur sexueele dingen beschrijven ging, wist men vooraf, dat ook hier een voortgang zijn zou, die eene werkelijke achteruitgang beteekent’. (Men denkt even aan de oude Marx, die bij de dichtbundel Auf Kypros glimlachend knikte: ‘Zoo moest het komen’347..) ‘Waarom nu Pijpelijntjes zwijnenlectuur, pornografie is, begrijpen wij niet, waar zoo vele andere boeken, alleen graadsgewijs hiervan verschillend, om strijd worden geroemd. Of het een óf het ander. En al geven wij grif toe, dat b.v. “Kamertjeszonde”, “Diamantstad”, “Levensgang”, “Levenslol”, “Hooge Troeven”, “De Stille Kracht”, e.a. met kunst zijn geschreven, en in velerlei opzicht prijzenswaardige gedeelten bevatten, dit neemt nièt weg, dat wij om andere, gewichtiger oorzaken ze als ònzedelijk brandmerken moeten en ze indeelen bij eenzelfde rubriek als “Pijpelijntjes”. Moge de boekhandel het zuiverings-werk voortzetten. Wij verlangen er zeer naar’. Men ziet De Haan, na de klappen die hij had opgelopen, proberen overeind te krabbelen. In zijn antwoord aan Roukema evenwel keert de defaitistische toon weer helemaal terug. Een zin als ‘ik voel, dat ge mijn innig verlies begrijpt’ zullen we in het vervolg niet vaak meer tegenkomen. Een maand later zal hij Roukema's brief een ‘kostelijk staaltje van kletsende putluttigheid’ noemen348.. Eigenlijk verwacht men op 11 juli 1904 (datum waarschijnlijk door Roukema op De Haans brief geplaatst) niet meer dat hij nog zó timide zal reageren. Het lijkt onwaarschijnlijk dat hij in ernst heeft overwogen om naar Indië te gaan als opzichter op een plantage. We kennen zo'n ‘Europese koelie-mandoer (opzichter)’ uit Daums H. van Brakel, Ing. B.O.W.349. van 1890: dieper kan een Europeaan in de kolonie niet afzakken. Men kan zich De Haan moeilijk voorstellen ‘met een toedoeng (bamboezen zonnehoed) op, die zijn rood gezicht beschaduwde, een dikke stok in de hand, een halfvuile kabaja aan en op blote voeten, de pijpen van zijn slaapbroek hoog omgeslagen’, toezicht houdend op eenvoudig heiwerk voor 150 gulden in de maand, zoals Van Brakel deed, op luttele kilometers afstand van de riante villa van zijn zuster Carry. De Haans depressies krijgen iets kokets. |
|