Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Liederen (1917)

Informatie terzijde

Titelpagina van Liederen
Afbeelding van LiederenToon afbeelding van titelpagina van Liederen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.44 MB)

ebook (2.83 MB)

XML (0.13 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Liederen

(1917)–Jacob Israël de Haan–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 133]
[p. 133]

De roem van Holland.

 
Ik vraag naar Holland, hier bloeit de open hemel hoog en blauw,
 
Een dagenlange brand.
 
Duistren nu nog de dagen grauw
 
In uw laag land?
 
 
 
Gij waart verleden jaar, een veelgevierd gast in mijn huis
 
Tusschen bergen in 't dal.
 
Uw hart bekoorde 't zanggeruisch
 
Van bron en val.
 
 
 
Geen dag begon voor u te vroeg, geen morgen vond u mat
 
Voor vreugden niet bereid,
 
Geen makker, die voor u niet had
 
Zijn heerlijkheid.
 
 
 
En het weeldrig woud, dat gul aan werkmachtige houthakkers
 
Geeft van zijn bare schat
 
Zag u 's morgens met alle makkers
 
Gelijk op 't pad.
 
 
[pagina 134]
[p. 134]
 
Uw slag viel met hun slag gelijk op in het winnend werk,
 
Gij hoefdet niet eer rust
 
Dan zij, uw hand werd hard en sterk,
 
Uw hart gerust.
 
 
 
En niet voordat de zon daalde achter bergen in het dal
 
Daaldet gij met hen mee.
 
Elk huis uw huis, en overal
 
Vondt ge uwen vree.
 
 
 
U gaf iedere gaard, gelegen langs de hooge helling,
 
Schaduw koel, vruchten zoet,
 
Geen berg te trots, te diep geen delling
 
Voor uwe voet.
 
 
 
En 's avonds, lang nadat de zon achter bergen verzonk,
 
Schouwde uw oog lichtdoorbloeid
 
Naar sneeuw, die op de toppen blonk
 
Zonovergloeid.
 
 
 
Met werk en lust geen dag te lang, viel elke nacht te gauw
 
En toch verheugd verbeid.
 
Want ook in droom bloeit hemel blauw,
 
En zomer blijd.
 
 
[pagina 135]
[p. 135]
 
En nu gij keerdet naar uw land in het nevelig Noord
 
Denkt menig man aan u,
 
Ook ik, minnend uw lach, uw woord,
 
Uw lied. Kom nu.
 
 
 
En 'k vraag naar Holland: zijn daar ook zoo schoone vruchtbre dalen
 
Aan breeder bergen voet?
 
Rijpen daar ook de zonnestralen
 
Druiven zóó zoet?
 
 
 
Wellen daar ook zoo wild en schoon de beken uit de bronnen,
 
Storten zij zich naar 't dal
 
Van 't wit sneeuwwater volgeronnen
 
Met luiden val?
 
 
 
Neen: woudloos zijn uw weiden, geen ander land ligt er lager,
 
Aan vlakker waterboord,
 
De vaarten dralen traag en trager
 
Machteloos voort.
 
 
 
Uw zon stijgt nimmer steil, zijn matte schuine stralen stoven
 
Nooit een felkleurig fruit.
 
Granaat noch wijndruif kiest uw hoven
 
Zonder zon uit.
 
 
[pagina 136]
[p. 136]
 
Verlokt u niet mijn stem en het schoon van mijn Zuiderstreken
 
Gij kiest toch niet uw land,
 
Met vale weide en trage kreken,
 
En kleurloos strand?
 
 
 
Als 'k u zeg, dat de Knaap, die hout hakt, en het water draagt,
 
Gij zongt zoo vaak met hem,
 
Nu 't zomer wordt weer naar u vraagt
 
En prijst uw stem,
 
 
 
Als 'k u zeg, dat in 't dal en op de bergen huis en kluis
 
Uw komst verheugd verwachten,
 
Laat gij dan niet uw eenzaam huis
 
Voor onze prachten?
 
 
 
Niet waar, dan kiest gij 't schoon van heller hemel, berg en wolk,
 
En onzer harten gloed
 
Meer dan uw vlak land, uw vaal volk,
 
Hun mak gemoed?
 
 
 
Als het uw hart nog heugt, hoe ieder vriend u onbesomd
 
Zijn vreugden gaf, zijn pracht,
 
Dan weet ge als gij weer tot ons komt
 
Wat uw hart wacht.
 
 
[pagina 137]
[p. 137]
 
En 'k antwoord: Zeker heugt mij 't heerlijk schoon van berg en dal
 
Ieders lach, lied en stem,
 
Geen vriend, waar ik ooit zwerven zal
 
Vergeet ik hem.
 
 
 
Maar laak nu niet mijn land, al stijgt niet steil zijn zomerzon,
 
Zwelt minder zoet zijn fruit,
 
Breekt er geen beek, bruist er geen bron
 
Bergengten uit.
 
 
 
Liggen de vaart vlak, waar zaagt ge ooit een luchtspiegeling,
 
Eén hemel zóó verklaard
 
In 't water zonder wiegeling
 
Van verre vaart.
 
 
 
Tusschen uw bergen gaat geen blik zoo ruim en rustigpeinzend uit,
 
Als mijn blik langs 't laag veld
 
En vindt voor blijder zinnen buit
 
Geen perk gesteld.
 
 
 
Het strand? Al breekt de zee hier niet in reven rustloos-bont
 
Maar stort zijn water grauw
 
Wanneer de hemel openzont
 
Verdiept hij blauw.
 
 
[pagina 138]
[p. 138]
 
En 't volk? Zijn lach valt stil, maar minder dan 't uw' mint het niet
 
Wie zijne min verdient:
 
Ik won met mijn liefkozend lied
 
Hier menig vriend.
 
 
 
Mijn hart blijft Holland trouw, kom tot ons in den zoelen zomertijd
 
Met toegewijden zin,
 
Ik weet, dat mijn land u verleidt
 
Tot blijde min.
 
 
 
Ik houd zoo van dit land: zijn wind en water, wolken wijd,
 
Zijn duinen, strand en zee.
 
Wanneer ge eenmaal in Holland zijt
 
Mint gij 't land mee.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken