Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Monnikje Lederzak en andere driestheden (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van Monnikje Lederzak en andere driestheden
Afbeelding van Monnikje Lederzak en andere driesthedenToon afbeelding van titelpagina van Monnikje Lederzak en andere driestheden

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.86 MB)

Scans (7.86 MB)

XML (0.34 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Monnikje Lederzak en andere driestheden

(1968)–Jacques den Haan–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 171]
[p. 171]

Het kind der eeuw

Het is, meen ik, Cornelis Veth, die eens een gedicht gemaakt heeft over het kind der eeuw, een gedicht, waarvan ik mij alleen het slot herinner:

 
‘...verzamel al Uw moed
 
wanneer ge in de eeuw van 't kind
 
het kind der eeuw ontmoet.’

Dat lijkt mij een passende bezweringsformule voor een ontmoeting met de Amerikaanse schrijver Ben Hecht, wiens turbulente leven men beschreven kan vinden in zijn autobiografie A Child of the Century. Een vreemder mengsel van tegenstrijdigheden komt men, binnen één boekomslag, niet dikwijls tegen. Hecht werd in Amerika uit Joodse emigranten-ouders geboren; hij was reporter, roman- en toneelschrijver, grondspeculant, dichter, essayist, scenarioschrijver in Hollywood en agitator voor de Joodse zaak in Palestina. In zijn lijvige autobiografie vindt men de nuchterste, meest Amerikaanse zakelijkheid (voornamelijk in zijn stijl), oude Joodse wijsheid (er is een hoofdstukje, dat aan het bijbelboek ‘Spreuken’ herinnert), tederheid (voor zijn ouders, zijn vrouw, zijn dochtertje) en de rauwheid en ongezoutenheid van een Rabelais soms op één bladzij bij elkaar.

Hecht is een sprekend voorbeeld van de Amerikaanse schrijver, die het in het harde schooltje van de Amerikaanse journalistiek gebracht heeft tot een technische perfectie, waarvoor geen Europese tegenpartijen te noemen zijn. Hij kan een verhaal vertellen met alle kneepjes van het vak, puttend uit een grote en elastische woordenschat; een verhaal vol humor, vol vertederingen, die, voor de een wel en voor de ander niet, aan het sentimentele grenzen en ook vervuld van een levenswijsheid, die al te dikwijls alleen op de praktijk is afgestemd. Bij al die onloochenbare technische knapheid vind ik het evenwel vreemd, dat hij zijn boek niet op de pakkendste wijze heeft opgezet. Hij begint namelijk met een veertig pagina's filosofische gepeinzen over ‘wisdom and folly’, ‘in search of the unknowable’ en over zijn geestelijke ont-

[pagina 172]
[p. 172]

wikkeling. Verschillende van deze overwegingen kan men eerst op hun juiste dosering van ironie en ‘rechtheid’ taxeren, als men weet van wie ze afkomstig zijn. Vele zijn diepzinnig, andere zonder meer onzinnig als de stelling dat de frase altijd beter is dan het denkbeeld (Freud, Marx en Einstein danken hun invloed niet aan frasen!), andere zijn verwerkt tot aforismen, die men, zoals zo dikwijls bij dit genre, soms meer om hun puntigheid dan om hun juistheid zal appreciëren. Hier is zo'n twistappel: ‘The knowledge of God must be so deep in the human soul that none of the religions have been able to destroy Him. This is truly a thing of wonder.’

Na deze inleiding, die men ook wel het laatst kan lezen, vertelt Hecht ons over zijn jeugd in het stadje Racine in Wisconsin, over zijn familie, over hun grootse en kleine daden in het oude Rusland, over de lectuur van zijn kinderjaren en over de invloed, die het boek altijd in zijn leven heeft uitgeoefend. Hij komt als jongen bij een krant in Chicago en wordt, na maanden rond de persen gelummeld te hebben omdat niemand vertrouwen in hem had, tenslotte toch op een akkefietje uitgestuurd: een verslagje over een mevrouw, wier echtgenoot scheiden wil omdat ze een verhouding heeft met ruim twintig andere mannen en er vijf ‘love nests’ op nahoudt. Hecht interviewde haar, waarbij zij hem haar tranen niet spaarde: ‘at several points we wept together’ en hem haar volslagen kuisheid bezwoer. Ridderlijk spoedde hij zich ter redactie, vastbesloten haar onschuld in het licht te stellen. Na zeventien pagina's getikt te hebben, kwam zijn chef, Mr. Duffy, eens kijken; hij las het gloeiende betoog met een ernstig gezicht, gaf het door aan een collega, die het al even strak bestudeerde en zo deed het de ronde op de redactie, tot het bij een verslaggever terechtkwam, die zich niet goed kon houden, in een bulderend gelach uitbarstte en het verlossende woord ‘idioot’ uitsprak. Mr. Duffy nam de diep verslagen Hecht toen mee naar het kroegje om de hoek en gaf hem daar het advies: ‘Jongen, ga Rabelais lezen. Dat was tenminste een man, die wist wat vrouwen zijn. Pofadders...’ Het advies heeft niet geholpen, naar Hecht

[pagina 173]
[p. 173]

beweert. Hij werd, zoals hij bescheiden vaststelt, wel een eerste klas reporter, maar: ‘mijn geestelijke neus kon de twijfel ruiken bij een aartsbisschop, de angsten bij een bankier, de onzekerheden, wreedheden, verlatenheden en laagheden achter de manlijke façade. Maar bij vrouwen kwam ik altijd weer met een foenix-achtige illusie.’

Hij geeft ons daarna een beschrijving van zijn jaren als reporter in het Chicago van het begin der eeuw, een stad, die zich begon te roeren in een Amerika, waar de mens inderdaad nog vrij was en waar zo het een en ander voorviel. De bloemlezing rariteiten, die Hecht ons hier, bladzijden lang geeft in alinea's van drie tot vier regels, levert per alinea, voor een ander voldoende stof voor een hele roman. Het is het zotste, ongelooflijkste, rauwste ‘gemengde nieuws’, dat men zich voor kan stellen en Hecht weet het met vaart en geest op te dissen.

Via zijn krant kwam hij ook bij de ‘literatuur’. Hij schrijft over zijn afgod H.L. Mencken, die ‘One-Man Renaissance’, die hij later uit het oog verloor (Hecht moet Mencken's pro-Duitsheid onverteerbaar gevonden hebben), over allerlei soorten vrouwen, behalve heilige, over de ‘femme fatale’, die in het leven van iedere man zo onvermijdelijk is als z'n eerste fiets, over de grootste catastrofe die hem op dit gebied overkomen kan: het ‘kindvrouwtje’, over de literaire gloriejaren van Chicago met het tijdschrift van Margaret Anderson, The Little Review, over zijn ontmoetingen met de dichter Carl Sandburg, die Chicago verheerlijkte als ‘City of the Big Shoulders’, over de sociale status van de Amerikaanse journalist: ‘sociaal staat hij ergens tussen een juffrouw van plezier en een barkeeper, maar geestelijk bevindt hij zich in de buurt van Galilei... hij weet, dat de wereld rond is’, over de in kroegjes met laaiend enthousiasme besproken plannen, de meest opwindende passages uit de 1001 Nacht in limericks te vertalen en over de jaren, die hij als verslaggever na de eerste wereldoorlog in Duitsland heeft doorgebracht. Vooral in dat gedeelte is hij niet vervaard van wat onzin; de argumenten, die hij tegen dat Duitsland inbrengt, zijn de argumenten, die men eerst

[pagina 174]
[p. 174]

tegen het Nazi-Duitsland, dat toen nog niet bestond, heeft kunnen inbrengen; achteraf, zoals hier, doen ze wat goedkoop aan. Maar ook hier dwaze geschiedenissen te over. Hier is het interview met generaal Ludendorff, dat uit twee Engelse zinnen bestond: ‘If these are President Wilson's Fourteen Points, then America can go to hell. That's all.’

Het zal wel duidelijk geworden zijn, dat dit een boek is voor wat in ons land de ‘rijpere’ lezer heet. Dit wordt overduidelijk als Hecht zijn herinneringen ophaalt aan de groten uit de toneel- en filmwereld, die hij gekend heeft. De tafelkout van een dronken genie als John Barrymore bijvoorbeeld mag men gerust wat ‘overrijp’ noemen en de lezer, die rose illusies wil blijven koesteren over Hollywood, dat ‘marsepeinen paradijs’, over het intellectuele niveau, het geestelijke klimaat, het artistieke geweten en de moraal ervan, kan beter dit boek ongelezen laten. Hecht's humor is hier bijzonder kostelijk, maar het is een humor, die herhaaldelijk overslaat naar sarcasme en verbittering over de miljarden, die daar weggesmeten zijn voor waardeloze ‘kitsch’. Hij keerde Hollywood de rug toe toen Engeland vanwege zijn activiteit in de Palestijnse kwestie de door hem geschreven films ging boycotten en ook de Joodse filmmagnaten in Hollywood hem daarom links lieten liggen.

Ben Hecht is een man, die nooit om een woord verlegen zit; dikwijls is hij als zijn aforismen: gewoonlijk meer puntig dan exact. Ik kan mij geen lezer voorstellen, die het overal met hem eens zal zijn, maar dat lijkt mij geen bezwaar om eens kennis te maken met de levensbeschrijving van een auteur, wiens elan en levensdrift zeldzaam verfrissend zijn; en verder is het in onze tijd altijd de moeite waard een schrijver te lezen, die zijn werk kan besluiten, zoals Hecht doet, met een ‘Essay on Happiness’.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken