Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dichtwerken. Deel 1 (ca. 1880)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dichtwerken. Deel 1
Afbeelding van Dichtwerken. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Dichtwerken. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.89 MB)

Scans (4.15 MB)

ebook (3.63 MB)

XML (0.80 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dichtwerken. Deel 1

(ca. 1880)–Bernard ter Haar–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 170]
[p. 170]

Aanteekeningen.

Dit gedicht werd door het Genootschap: Tot nut en beschaving te Amsterdam, in het najaar van 1826, met den tweeden eereprijs bekroond. De eerste was aan den heer E.M. Calisch toegekend, wiens gedicht op ditzelfde onderwerp vroeger mede in het licht is verschenen. Het werd in de jaarlijksche algemeene vergadering (Jan. 1827) door mij voorgedragen (bij welke gelegenheid ook de uitreiking der zilveren medaille plaats had), en later in het derde deel van de werken des Genootschaps opgenomen

Bij de inzending van dit dichtstuk verklaarde ik ten volle van zijne onvolledigheid en het gebrekkige dezer jeugdige dichtproeve overtuigd te zijn. Behoef ik te verzekeren, dat die overtuiging zich met vernieuwde kracht aan mijn geest heeft opgedrongen, nu ik - na eene tusschenruimte van zoovele jaren - nogmaals mijn arbeid overzie, en dien aan eene gestrenge herziening onderworpen heb? - Zoo aan dit dichtstuk geenszins alle waarde mag worden ontzegd, het zal die het minst aan de volledige of wijsgeerige behandeling van dit zoo schoone en veelzijdige onderwerp kunnen ontleenen. Zoo dezelfde stof thans door mij moest bezongen worden, zou zij lichtelijk van eene geheel andere zijde door mij opgevat en beschouwd worden. Voor zooverre mijzelven nochtans eenig oordeel over de voortbrengselen van mijn jeugdigen leeftijd toekomt, schroom ik niet te belijden, dat ik voor dit gedicht altijd eene bijzondere genegenheid heb behouden, niet enkel omdat daaraan streelende herinneringen voor mij verbonden zijn, maar ook omdat dit gedicht, in weerwil van zijne wezenlijke gebreken, in mijn oog de blijken draagt van de volle uitstorting te zijn geweest des dichterlijken gevoels, en zich door zekere frischheid der verbeeldingskracht onderscheidt. - Het daarin uitgedrukte hoofddenkbeeld is dit: ‘Zelfzucht bracht de zonde voort en verlaagt den sterveling het diepst. Zelfopoffering verheft hem het hoogst en doet hem weder het dichtst aan het ideaal der menschheid naderen, waartoe hij naar zijn oorspronkelijken aanleg, was bestemd.’ Nadat is aangewezen, wat niet, wat wèl met den naam van zelfopoffering in den edelen en verheven zin des woords mag bestempeld worden, wordt dit door een vloed van voorbeelden gestaafd, zooals die, in de oude en nieuwe geschiedenis, en over de geheele aarde zijn verspreid.

 
Bl. 163.
 
Dáár, Zelfopoffring, vloot ge in al uw volheid neer,
 
En gaaft, wat hij verloor, den mensch zijn adel weer?

De Christen blijft den dood van den verheven Stichter van zijn godsdienst als het schoonst en allerovertreffend voorbeeld van ware zelfopoffering beschouwen. Zonder beleediging en trotseering van anderer godsdienstige overtuiging (het

[pagina 171]
[p. 171]

Genootschap vindt zijn werkkring het meest onder beschaafde en geletterde Israëlieten) kon of mocht nochtans deze hoogst teedere snaar hier niet worden aangeroerd. De bewustheid van alzoo voorbij te zijn gegaan, wat anders in de eerste plaats had dienen vermeld te worden, liet zeker gevoel van onvoldaanheid bij mij achter, en dit was eene der redenen, waarom ik later nimmer tot de plaatsing of afzonderlijke uitgave van dit gedicht heb kunnen besluiten, waartoe mij door de heuschheid van H.H. Bestuurderen gereedelijk de vergunning zou zijn verleend. Thans is dit bezwaar opgeheven. Te luide heb ik elders in mijne gedichten mijne christelijke overtuiging doen spreken, dan dat ik het verwijt zou behoeven te duchten, dat in mijne poëtische voortbrengselen het christelijk element te veel wordt gemist. Maar ook thans behoefde ik niet langer geheel daarvan te zwijgen. Ik heb daarom de snaar, die in de hierboven aangehaalde regels even begon te klinken, luider doen hooren, en het denkbeeld, dat toen reeds in mijne ziel aanwezig was, in de nu volgende regels ten volle uitgesproken.

 
Bl. 168.
 
Wie Naerebout vermeldt, vergete of zwijge 't niet,
 
Wat aan uw zandig klif, Huisduinen! is geschied.

Toen ik dit gedicht in 1827 voordroeg, was er zekerlijk niemand onder mijne toehoorders, die niet, ook zonder dat de naam van Huisduinen genoemd was, ten volle begreep, dat in deze regels gezinspeeld werd op het merkwaardig en schitterend voorbeeld van zelfopoffering, 't welk, even vóór den ontzettenden watersnood van 1825, te dier plaatse bij de redding van schipbreukelingen was gegeven. Wat toen algemeene geestdrift had verwekt, is thans reeds uit veler geheugen gewischt. Wat toen versch in de herinnering lag, vereischt thans dringend eene aanteekening tot opheldering.

Wij deelen daaromtrent, als uittreksel uit de Haarlemsche Courant van 23 October 1824, het volgende mede:

Op den 14den October 1824 werden niet verre van Huisduinen een schip en een brik door den hevigen storm van hunne ankers gerukt en aan het strand geworpen. Nauwelijks had deze treurige maar zich door het dorp verspreid, of eene sloep (toebehoorende aan J. De Groot) werd, door paarden getrokken, nabij de plaats des ongeluks gebracht, om het bedreigde leven der bemanning te redden. Zeven van de wakkere sloeplieden sprongen daarin en staken met dit oogmerk van wal, maar ten gevolge van de hevige branding en het verlies van enkele riemen, waren zij genoodzaakt weldra weder het strand te kiezen; dat zij niet dan met de uiterste moeite en krachtsinspanning bereikten. Hierdoor echter geenszins afgeschrikt, wilde men eene tweede poging wagen. Ariën Cornz. Kramer en Corn. Zuidewind snelden met andere riemen aan, die zij, tot meerderen spoed, aan de staarten hunner paarden hadden gebonden. Nevens hen plaatsten zich vijf anderen (L. De Wit, R. Kruk, R. Groeneveld, J. Bun en W.J. Bergman) in de boot, en werkelijk gelukte het hun thans de branding meester te worden, het schip op zijde te klampen en elf schepelingen behouden aan wal te brengen. De kapitein, stuurman en bootsman waren alleen nog achtergelaten. Tot hun behoud zou eene derde poging dienen. Maar toen men voor de tweede maal het schip bereikt, en reeds de achtergeblevenen ingenomen had, werd de sloep door eene ijselijke stortzee beloopen en omvergeslagen, met dit ontzettend gevolg, dat allen die zich daarin bevonden (met uitzondering van Reindert Kruk) als loon hunner menschlievende pogingen hun graf in de golven vonden. Onder het hartbrekend gejammer van vrouwen en kinderen stak wel aanstonds eene andere boot af,

[pagina 172]
[p. 172]

tot redding van hen, die men nog zag dobberen op de golven, maar vruchteloos zocht men hen te bereiken. In deze boot bevond zich ook de vader van Ariën Kramer. Toen hij, bij het tweede vertrek der sloep, in plaats van zijnen zoon daarin wilde springen, werd hij door dezen met geweld teruggehouden. ‘Zou een vader voor zijnen zoon gaan?’ sprak de heldhaftige jongeling, ‘neen! mijne krachten zijn nog toereikend genoeg!’ - En nu ontwaarde hij zijnen moedigen zoon, die zich nog op een riem wist boven te houden, worstelende met de golven. ‘Vader!’ riep de jongeling hem toe, ‘kunt ge nog een ander redden, beproef dit dan eerst, want ik kan het nog wel wat uithouden.’ - ‘Neen, mijn zoon!’ was het wanhopig antwoord des vaders, ‘wij kunnen noch u, noch anderen redden.’ - ‘Nu,’ riep hierop de jonge Kramer hem toe, ‘groet dan de mijnen! In de eeuwigheid vinden wij elkander weder!’ - Wij noemen dit daden eenen Woltemade en Naerebout waardig.

 
Bl. 168.
 
U blijft, al de eeuwen door, een gloriezuil gesticht,
 
Zoo lang aan Egmonds kust uw vuurbaak 't strand verlicht!

Bij het besluit van Koning Willem I, werd de noordelijkste vuurtoren te Egmond aan zee bestemd, om, met gepaste verfraaiingen en opschriften versierd, tot een gedenkteeken der zelfopoffering van Van Speyk te dienen, en bepaald, dat dit gebouw den naam zou dragen van Jan van Speyk's Toren. Een deel dier versieringen moest bestaan uit een standbeeld van den Nederlandschen Leeuw, door den heer Roijer gebeeldhouwd. De leeuw, met den voorpoot op een stuk geschut, dreigt elken aanrander dood en verdelging, en rust met de achterpooten op de Nederlandsche vlag. - Het onder dit dichtstuk geplaatste jaartal maakt de herinnering schier overbodig, dat deze vermelding van Van Speyk van latere dagteekening is. Zeer gemakkelijk viel het mij echter die vermelding hier in te lasschen, daar ik, zonder aan Van Speyk te kunnen denken, genoegzaam toen nog reeds hetzelfde denkbeeld had uitgedrukt. Vroeger luidden de hier aangehaalde regels dus:

 
Daar ziet der vreemden oog, op Holland's duin gericht,
 
Hoe zelfopoffring hier als baken 't strand verlicht!

Ten slotte laat ik hier nog de dichtregelen volgen, na het ontvangen der zilveren medaille door mij uitgesproken. Zij vormen met het dichtstuk, waarvan zij in korte trekken den hoofdinhoud opgeven, één geheel, en mogen aan Bestuurderen des Genootschaps (voor zoo velen zij nog in leven zijn) de dankbetuiging vernieuwen, hun vroeger toegebracht, voor de vereerende aanmoediging, welke de zanger dezer bladen, bij de eerste intrede zijner poëtische loopbaan, bij hen gevonden heeft.

 
Wat gaart ge een handvol lauwerblâren,
 
En strooit ze een jongling voor den voet,
 
Die hier, in eerstontloken jaren,
 
Met ruwen zang uw koor begroet?
 
Mij voegt het u het hoofd te omblaadren;
 
Gij schoot mij de eerste vonk in de aadren;
[pagina 173]
[p. 173]
 
Gij schiept den grondtoon van mijn lied;
 
Ik heb van 't beeld, mij voorgehangen,
 
Eén lichtstraal aan 't penseel gevangen,
 
Maar schetste 't in zijn volheid niet.
 
 
 
Dáár staarde ik op de Hemeltrekken,
 
Der zelfopoffring toegedeeld,
 
En zag den adel zich ontdekken,
 
Die afblonk van 't oorspronklijk beeld:
 
Ik zag hoe schoon ze in 't Oosten straalde,
 
Het licht gelijk, dat nederdaalde
 
En op de ontplooide vleuglen glom
 
Der neergebogen Cherubinen,
 
Geschaard om de ark des Ongezienen,
 
Als troonwacht in Zijn heiligdom.
 
 
 
Ik zag in 't Zuid haar luister glimmen,
 
Den glans gelijk, die Tempe omvloeit,
 
Als 't morgenrood van de Oosterkimmen
 
Penéus zilvren stroom ontgloeit:
 
Ik zag haar boven zandwoestijnen,
 
In halfverstorven oorden schijnen,
 
Als 't tintlen van den regenboog:
 
Ik zag haar tot in 't Noorden vonklen,
 
Gelijk de stralen, die zich kronklen
 
Als 't Noorderlicht ontspringt voor 't oog!
 
 
 
Toen riep ik: Dichtren, zwijgt niet langer!
 
Wèl hem, die hier naar de eerkroon dingt
 
En met al 't vuur van d'echten zanger
 
Het edelst schoon der menschheid zingt!
 
Heil mij, wiens borst dit doelwit blaakte!
 
Heil hem, die hooger 't beeld volmaakte
 
In trouwer schildring, stouter lied!
 
Wie 't schoonst die grootsche taak vervulde -
 
Ziedaar, wie recht heeft op uw hulde,
 
Maar flauwer schets en zangtoon niet!
 
 
 
Deed hier die zang mij 't eerloof winnen;
 
Ontwaakt tot hooger vlucht mijn geest!
 
Zweer hier verrukt den mensch te minnen!
 
Dit offer tuigt uw dank het meest!
 
Hier, waar Beschaving werkt ten zegen,
 
Hier straalt de menschenliefde ons tegen
 
En 't rein gevoel voor 't Schoone er bij:
 
En waar van beider vuur te gader
 
De werking gloeit in hart en ader,
 
Dáár stijgt de mensch zijn oorsprong nader,
 
Dáár, Zelfopoffring, flonkert gij!

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken