Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dichtwerken. Deel 1 (ca. 1880)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dichtwerken. Deel 1
Afbeelding van Dichtwerken. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Dichtwerken. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.89 MB)

Scans (4.15 MB)

ebook (3.63 MB)

XML (0.80 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dichtwerken. Deel 1

(ca. 1880)–Bernard ter Haar–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De moeder des Heeren.

I.
De begenadigde.

Wees gegroet, gij begenadigde! De Heer is met U; gij zijt gezegend onder de vrouwen.
 
Wees gij gegroet, gij zaligste aller vrouwen!
 
Gij koningstelg, van God verkoren maagd,
 
Die ras de kroon van 's Heilands Moeder draagt!
[pagina 267]
[p. 267]
 
- Wat gaat uw oog in 't schemeruur aanschouwen,
 
Nu 't avondrood week van de Hemeltin? -
 
't Wordt lieflijk dag, 't wordt morgen om u henen;
 
Gods troongezant, in 't sterflijk kleed verschenen,
 
Trad tot uw woning in!
 
 
 
Schoon in zijn hand geen zilvren leliestengel
 
Zich wiegt, geen ring van starren 't hoofd omkranst,
 
Noch aan zijn zij' de Cherubsvleugel glanst,
 
Toch groet uw oog hem, als des Heeren Engel,
 
Wiens aanblik U van eerbied sidd'ren doet. -
 
Hij spreekt: ‘Ik kom U 's Hemels last ontvouwen;
 
Gezegend zijt ge, o zaligste aller vrouwen!
 
Maria! wees gegroet!
 
 
 
Vrees niet! Verberg 't ontroerd gelaat niet langer
 
Voor mij, die u Gods heilgeheim verkond,
 
Hoe ge om uw deugd bij God genade vondt.
 
Zóó spreekt de Heer: “Maria! Gij wordt zwanger
 
En Moeder van den lang verwachten Zoon,
 
Die, als de Zoon des Allerhoogsten te eeren,
 
Door de eeuwen heen als Koning zal regeeren
 
Op David's vorstentroon!’
 
 
 
‘Hoe 't mooglijk zij? vraagt gij met heilig vreezen,
 
Daar U - nog niet tot vrouw gewijd door d'echt -
 
De leliekrans der onschuld 't hoofd omvlecht? -
 
Groot wordt uw Zoon! Groot zal dit wonder wezen!
 
God zelf verwekt het leven in uw schoot!
 
Gods kracht gaat van den Hemel nederdauwen;
 
Gods geest zal U met vleuglen overschaâuwen;
 
Niets is Zijn macht te groot!’
 
 
 
Al klopte U 't hart, Maria! bij die woorden;
 
Schoon ge in die taal onlosbre raadsels vindt;
 
Uw stil geloof, uw ootmoed overwint.
 
Gij luistert als naar Englen harpakkoorden!
 
Gij buigt het hoofd aanbiddend, dankend neer;
 
't Is welkom U, wat U de Hemel biede;
 
Gij spreekt: ‘Dat mij naar 's Heeren woord geschiede:
 
Zie hier Uw dienstmaagd, Heer!’
 
 
[pagina 268]
[p. 268]
 
aant.
 
Wat mengeling van vrouwenmoed en teerheid,
 
Van reinheid en van zachtheid was uw ziel!
 
Fier beurt gij 't hoofd, waarom de lichtkrans viel,
 
Terwijl ge uw kroon voor God in ootmoed neerleit.
 
Stil peinst ge of wordt in geestdrift opgevoerd,
 
Gij schuchtre maagd en Profetes te gader!
 
Die, met de vlam van 't koningsbloed in de ader,
 
Weer David's harpsnaar roert!
 
 
 
Gods woord geschiedt! - De zaligste aller nachten
 
Daalt uit een sprei van dauw en starren neer.
 
Ge ontvangt, o aarde! uw Heiland en uw Heer,
 
Wien de Englen, bij Zijn komst, hun heilgroet brachten.
 
Zij zweefden, schoon onzichtbaar, naderbij;
 
Zij steunden U de lenden met hun handen,
 
Maria! bij het slaken uwer banden,
 
En baden aan uw zij.
 
 
 
Wat dankbre vreugd thans in uw blik te lezen!
 
Wie onder Eva's dochtren U gelijk?
 
Op 't bed van stroo thans zóó onmeetlijk rijk!
 
Wie, de eeuwen door, zóó zalig thans geprezen? -
 
Geheel uw ziel wordt psalmgezang en lof!
 
Als waart gij naar de wolken opgevaren,
 
Alsof een toon van 't lied der Englenscharen
 
Uw luistrende ooren trof!
 
 
 
Geen moedersmart won ooit dien moederzegen;
 
Geen moedertrots, die bij uw glorie haalt!
 
Geen moederlach, die als uw glimlach straalt,
 
Nu 't wonderkind is aan uw borst gelegen!
 
Geen zaalge, die in hemelmelodij
 
Voor 't eerst Gods liefde op gouden harp mag loven,
 
Pas opgevoerd in 't Paradijs dáár boven,
 
Zóó zalig thans, als gij!
[pagina 269]
[p. 269]

II.
De bedroefde.

 
Stabat Mater dolorosa
 
Juxta crucem - -
 
Maar ook geen smart als de uwe, o zielsbedroefde!
 
Geen lijden kwam uw boezemleed nabij!
 
Geen moeder, die, o zwaar van God beproefde!
 
Zóó heeft geklaagd, zóó heeft geweend, als gij!
 
Nu gij dien Zoon, dien de Engel kwam verkonden,
 
Als d'erfgenaam van 't hoogste rijksgebied,
 
Niet op zijn troon, maar stervende aan zijn wonden,
 
Aan 't kruis verhoogen ziet.
 
 
 
Dáár staat ge en peinst, den Kruisberg opgestegen,
 
Op Simeon, en ‘'t ziel-doorvlijmend zwaard!’
 
Dat zwaard - hoe scherp! - heeft u de borst doorregen,
 
Het wringt zich om, als ge op uw liev'ling staart.
 
Toch wijkt gij niet, schoon gij zijn bloed ziet vloeien:
 
Toch wilt gij hier, schoon vleesch en hart bezwijk',
 
Zijn doodsbed met uw tranen oversproeien,
 
En weenen bij zijn lijk.
 
 
 
Doodsbleek, gelijk de Lijder zelf, of bleeker
 
Nog dan Zijn kalm maar afgepijnd gelaat,
 
Dringt ge elke teug mee uit Zijn lijdensbeker,
 
Vangt ge elken zucht, die van Zijn lippen gaat.
 
Gij voelt Zijn pijn bij 't schokkend ledenwringen;
 
Gij hijgt naar lucht, als kort Zijn adem jaagt,
 
En 't barstend hart dreigt uit uw borst te springen,
 
Wanneer Hij bidt of klaagt.
 
 
 
Dáár hangt gij, in Joannes' arm gezonken,
 
Als had de smart tot marmer U versteend!
 
Nog blijft uw blik aan 't vreeslijk kruis geklonken,
 
Maar 't brandend oog is moede en uitgeweend.
 
Doch Jezus heeft de lippen weer bewogen;
 
Hij ziet U aan; Hij spreekt op teedren toon,
 
En weer ontspringt een tranenvloed uwe oogen.
 
Bij 't ‘Vrouwe, zie uw Zoon!’
 
 
[pagina 270]
[p. 270]
 
Vanwaar de kracht in 't leed U toegezonden?
 
Heeft aan uw geest, slechts half geboeid aan de aard,
 
't Geheim zijns doods, dat de Englen nauw doorgronden,
 
Zich in een straal van Hemelsch licht verklaard?
 
Was dit geloof de balsem uwer smarte?
 
Of schoorde uw knie, bij 't wagg'lend nadertreen,
 
Terwijl uw bloed verdruppelde uit uw harte,
 
De kracht der liefde alleen?
 
 
 
O Moedertrouw! waar de aard' van zal gewagen!
 
De Kruisberg, die uw worstling zag en strijd,
 
Heeft U niet slechts een doornenkroon doen dragen,
 
Maar tot Heldin en Martlares gewijd!
 
Gij maalt ons oog, toen 't zwaard uw borst doorkliefde,
 
Als gij bij 't kruis en hoon en foltring tart:
 
De zegepraal der Moederlijke liefde
 
Op Moederlijke smart!

III.
De verheerlijkte.

Ziet! van nu aan zullen mij zalig spreken al de geslachten.
 
Thans aangeland aan de eeuwig blijde kusten,
 
Viert gij omhoog met al de zaalgen feest:
 
Uw sterven is uw hemelvaart geweest!
 
Wat zegt het dan, dat hier uw stof bleef rusten?
 
Daar toch uw ziel haar Hemelsch kleed ontving,
 
Daar de Englen toch, die aan uw sterfbed wachtten,
 
Met slaande wiek U juichend overbrachten,
 
Bij uw verheerlijking.
 
 
 
Dáár vaart gij op, met hen in 't licht gestegen,
 
Tot waar het hoogst, het zuiverst ‘Hallel’ klinkt;
 
Tot waar de kroon der overwinning blinkt;
 
En snelt ge uw Zoon vol hemelblijdschap tegen!
 
Gij bleeft ook dáár Hem dierbaar als op aard;
 
En de Englen gaan, met versche palmen-meien,
 
Tot aan Zijn troon voor U het voetpad spreien,
 
Die hier Zijn Moeder waart!
 
 
[pagina 271]
[p. 271]
 
Ras zal men U van de aarde dáár begroeten
 
Als Rijksvorstin, in 't hemelsblauwe kleed,
 
Die 't Kind in d'arm, fier langs de starren treedt,
 
Den kop der slang verplett'rend met uw voeten.
 
Ras wordt uw naam van Hymnen overstort,
 
Daar ge als de troost van al wie troost behoefden,
 
Als midd'lares van zondaars en bedroefden,
 
Gevierd, verheerlijkt wordt!
 
 
 
Maar kroont men U tot 's Hemels Koninginne,
 
Gij, Needrige, gij vraagt die hulde niet!
 
Het zaligst heil, dat ge U beschoren ziet,
 
Is, dat de naam uws Zoons in glorie winne!
 
En, schoon ge U zelf thans hoog verheerlijkt weet -
 
Kon nog uw oog, Volzaalge! tranen plengen,
 
Gij weendet, als gij U ziet offers brengen,
 
Waarbij men Hem vergeet.
 
 
 
Licht slaat gij nog van uit uw hemelwoning
 
Somtijds op de aard een blik vol weemoed neer,
 
Als 't hoogst de Psalm des lofs klimt tot uw eer,
 
Als 't schitt'rend feest gevierd wordt van uw kroning.
 
Dan buigt ge U als verloste voor Zijn troon;
 
Dan werpt ge uw kroon en palmtak voor Zijn voeten,
 
Terwijl ge hem lofzingend gaat begroeten:
 
‘Mijn Redder en mijn Zoon!’
 
 
 
Als, bij de wieg van 't kindje neergebogen,
 
Dat, als de duif, zijn kopje bergt in 't dons,
 
Een moeder bidt: ‘Maria, bid voor ons!’
 
Dan hoort gij 't wel, verteederd en bewogen,
 
Maar peinst gij licht: ‘Ai! richt uw zielsgebeên
 
Tot Hem, die sprak: “Laat vrij de kindren komen!”
 
Die zeegnend hen in de armen heeft genomen, -
 
Hij zendt geen moeders heen!’
 
 
 
Toch zijt gij groot, toch blijft gij heilig te achten!
 
Uw naam leeft voort, schoon aardsche glorie kwijnt,
 
Totdat geen zon, totdat geen maan meer schijnt,
 
Tot de asch verstuift der laatste nageslachten.
[pagina 272]
[p. 272]
 
aant.
 
Met liefde en lof en eerbied in 't gemoed,
 
Zal steeds ons oog uw lieflijk beeld aanschouwen.
 
Gezegend blijft ge, o zaligste aller vrouwen! -
 
Maria! wees gegroet!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken