Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dichtwerken. Deel 1 (ca. 1880)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dichtwerken. Deel 1
Afbeelding van Dichtwerken. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Dichtwerken. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.89 MB)

Scans (4.15 MB)

ebook (3.63 MB)

XML (0.80 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dichtwerken. Deel 1

(ca. 1880)–Bernard ter Haar–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 328]
[p. 328]

VIII.
Vadervreugd.
Aan mijn kindje.

 
Sla uw heldere oogjes op!
 
Glimlach nu uw vader tegen,
 
Aan wiens hart gij zijt gelegen,
 
Die zijn huwlijksheil ten top
 
Door uw komst ziet opgestegen!
 
Lach nu, kleine Lieveling!
 
Dierbaar kind, van God gekregen!
 
Daar ik u het ‘welkom’ zing.
 
Zie uw moeder fleemen, lachen,
 
Om een lonkje u af te prachen,
 
Die zoo trotsch is op haar zoon.
 
Als op ridderband of kroon;
 
Die een traan zich laat ontschieten,
 
In 't volop van 't reinst genieten,
 
Doch wanneer uw traantjes vlieten,
 
Ze ijlings wegkust van uw koon! -
 
 
 
Neen, gij weet niet, schuldloos wichtje!
 
Met wat smart (nooit afgemaald!)
 
't Levenslicht, dat u bestraalt,
 
De aanblik van uw lief gezichtje
 
Door uw moeder is betaald!
 
Hoe zij kampte en heeft geleden,
 
Waar geen smart of angst bij haalt;
 
Wat de borst heeft doorgestreden,
 
Uit wier bron gij 't leven drinkt,
 
Waar ge in zoete sluimring zinkt;
 
Hoe ze in vuurge smeekgebeden,
 
Nog voor u, haar kindje, bad,
 
Maar zichzelf geheel vergat;
 
Hoe haar teedre levensbloesem,
 
Die verbleekt te kwijnen hing,
 
Op 't gelaat weer openging,
 
Toen ze u aansloot aan haar boezem
 
En met de armen u omving!
[pagina 329]
[p. 329]
 
Neen! Gij weet niet, kind! wat smarte,
 
Hemelvreugd en stervensschrik,
 
In één roerend oogenblik
 
Mij gesidderd heeft door 't harte;
 
Hoe dat hart mij bonsde en joeg,
 
Hoe ik wild mijn oogen sloeg
 
Als ik God om redding vroeg; -
 
Hoe, vol zaalge geestvervoering,
 
De aard mij wegzonk in de ontroering
 
En de Hemel dichter kwam,
 
Toen ik 't eerst uw kreet vernam; -
 
Toen uw hulpbehoevend kermen
 
't Bloeden van mijn hart genas,
 
En ik, dankend Gods erbarmen,
 
En u prangende in mijne armen,
 
Voelde dat ik vader was!
 
 
 
Kondt gij 't raden, kondt gij 't weten,
 
Hoe uw moeders droef geklag
 
't Hart mij heeft vaneengereten;
 
Wat ik voelde, leed en zag,
 
Lieve! op uw geboortedag:
 
O, van al die 't wiegje omringen
 
Om een lachje u af te dwingen,
 
Schonkt ge uw moeder d' eersten lach;
 
Liet ge u 't eerst in sluimring zingen,
 
Als ze u koozelt blij te moe,
 
Staaktet ge op haar stem uw schreien;
 
Reiktet gij met spraakloos vleien
 
Haar nu reeds uw handjes toe!
 
Wis, dan steeg de wensch van binnen
 
Nu reeds in uw hartjen op:
 
Haar het teerst naast God te minnen,
 
Die zóó duur haar zoon moest winnen,
 
Tot uw jongsten harteklop!
 
Kondt gij 't weten, kondt gij 't raden,
 
Welk een zucht haar hart doorwoelt,
 
Wat zij voor haar zuigling voelt;
 
Zaagt gij 't oog in weelde baden,
 
Toen ze u 't eerste voedsel gaf;
 
Wis, gij sloegt mijn beê niet af,
 
Vreugd te strooien op haar paden
[pagina 330]
[p. 330]
 
Van uw wiegje tot haar graf;
 
En, moet ge eens uw vader derven,
 
Haar te troosten bij mijn sterven,
 
Haar te schoren als een staf,
 
Als zij neerbuigt op mijn graf!
 
 
 
Zie, hij lacht, hij lonkt mij tegen!
 
't Is als hoort hij wat ik zong,
 
Of de wensch, mijn borst ontstegen,
 
Met een kus in 't harte drong:
 
Kind, dat lachje spelt mij zegen!
 
'k Dweep het reeds, verrukt, te zien
 
Hoe gij, spelende aan mijn kniên,
 
Mij den vadernaam zult biên;
 
'k Dweep het reeds, verrukt, te hooren;
 
'k Schets mij in de toekomst al,
 
Hoe 'k u vroeg tot deugd zal sporen,
 
En een bloeiknop maaien zal
 
Van elk zaadje, dat er vall';
 
Hoe 'k u leer' van God te vragen:
 
Om met roem den naam te dragen
 
Van een zaalge, u toegedeeld;
 
Hoe 'k, u plaatsend voor zijn beeld,
 
Als 'k u leer uw naam te staamlen,
 
Ook zijn trekken op doe zaamlen,
 
Sprekend, met een traan, er bij:
 
‘Kindje, wordt zóó vroom als hij! -
 
Leef tot zielsvreugd voor uwe oudren,
 
Dat ge 't leed beurt van hun schoudren
 
En hun aardsche zorg verlicht;
 
Dat wij zeegnend op u staren,
 
Sluit ge eens 't brekend oog ons dicht;
 
Dat gij, vrij van zielsbedroeven,
 
Eens in 't heilig' oord moog toeven,
 
Waar onze asch te sluimren ligt!’
 
Kindje, ons door Gods gunst gegeven!
 
Plooit ge uw mondje tot geween?
 
Vlucht zoo ras uw lachje heen?
 
Is geschrei de groet van 't leven,
 
Dat gij pas zijt ingetreên? -
 
Hoort gij niet uw vader juichen,
 
En aan God zijn dank betuigen? -
[pagina 331]
[p. 331]
 
Neen, gij hoort, onnooz'le! 't niet,
 
Hoe ik jubel in mijn lied;
 
Maar een Vader leeft dáár boven,
 
Die mijn danken, die mijn loven,
 
Die den traan, die 't oog ontschiet,
 
Die mijn stille aanbidding ziet.
 
't Is voor Hem (tot Wien ik nader
 
Met een diepgeroerde ziel)
 
Dat ik, zalig Man en Vader!
 
Met mijn kind in de armen, kniel:
 
 
 
‘God van Almacht! God van Liefde!
 
Helper, Redder van den dood!
 
Die, toen 't foltrend wee ons griefde,
 
't Bidden hoorde en bijstand bood!
 
God! zie op mijn zuigling neder!
 
(Gij toch mint hem naamloos teeder!)
 
Dat Uw albeschermend oog
 
Hem bestrale van omhoog! -
 
Zaligt oudervreugd ons 't harte,
 
Hemel! spaar ons oudersmarte!
 
Neem ons 't kostbaar pand niet af,
 
Dat Uw liefde ons leende en gaf!
 
Steun dit bloempjen op zijn stengel!
 
Hoor die bede voor mijn kind,
 
Dat het, door Uw Zoon bemind,
 
Rijpen moog' van mensch tot Engel,
 
En den Hemel open vind'! -
 
Dat Uw liefde 't hier geleide,
 
Tot het, zwervens moede en mat,
 
Met een lach van de aarde scheide,
 
Waar het weenend binnentrad.’
 
 
 
Lieve, kunt gij langer klagen?
 
Laat me u kussen, lach nu weer!
 
Zie, een Englenwacht daalt neer!
 
Kindje! kunt ge iets meerder vragen? -
 
'k Heb aan God u opgedragen,
 
't Water u gesprengd op 't hoofd,
 
Dat genadig schuldvergeven,
 
Reiniging en eeuwig leven
 
In Zijn Hemelsch Rijk, belooft! -
[pagina 332]
[p. 332]
 
Op de trouw van d'Albehoeder
 
Rust ge, als bij uw teedre moeder,
 
Veilig, door de trouwste min:
 
Zie! zij vouwt de handen samen,
 
En haar lippen spreken 't Amen! -
 
Kindje, slaap nu rustig in!

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken