Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dichtwerken. Deel 2 (ca. 1880)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dichtwerken. Deel 2
Afbeelding van Dichtwerken. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Dichtwerken. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.69 MB)

Scans (4.05 MB)

ebook (3.73 MB)

XML (0.65 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dichtwerken. Deel 2

(ca. 1880)–Bernard ter Haar–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De inkwartiering.
(eene vertelling.)

 
‘O moeder! hoe dwarrelt de sneeuw van den hemel!
 
Zij zal onze hut nog begraven;
 
En buiten in 't dorp - wat gejoel en gewemel
 
Van ruiters, die rennen en draven!
[pagina 139]
[p. 139]
 
Wij hebben geen meel en geen brood meer in huis,
 
Ik rekende 't anders geen jammer of kruis,
 
Als ze ook een paar ruiters ons gaven.’
 
 
 
‘“'t Wordt donker, mijn kind! en de stormwind blijft woeden,
 
't Is tijd om aan sluiten te denken;
 
God zal voor den storm en den vijand ons hoeden,
 
En binnen ons veiligheid schenken.
 
Uw moeder gaat bidden - kom bidden met mij!
 
Green vijand - blijft de Almacht ons wakend nabij -
 
Vermag dan een haar ons te krenken!”’
 
 
 
‘Och moeder! waartoe nu gezucht en gebeden?
 
Dit zal voor geen ruitermacht baten;
 
Hoor, moeder! wat komen zij driftig gereden!
 
Wat hondengeblaf op de straten!
 
Zij naadren al dichter; zij vragen kwartier -
 
Doorzoek eens den kelder - breng haastig dan hier
 
Al wat gij ten beste kunt laten!’
 
 
 
De moeder blijft zitten; zij gaat niet naar achter -
 
Maar opent haar bijbel vol kreuken;
 
Zij bidt tot den eeuwgen, nooit sluimrenden Wachter,
 
En troost zich met stichtlijke spreuken.
 
‘“O Heere!”’ dus smeekt zij, ‘“wees Gij in den nacht
 
Een muur om mijn woning! mijn deur tot een wacht!
 
Want leeg is mijn spinde en mijn keuken.”’
 
 
 
‘O moeder! om ruiters en paarden te weren,
 
Wie zou zulk een muur voor ons bouwen?
 
Zij zijn door geen bolwerk of schansen te keeren,
 
En zou uw gebed hen weerhoûen?’
 
‘“Bedenk wel, mijn kind! en geloof, dat gewis
 
Voor God niets te groot of te wonderbaar is!
 
Welzalig, wie op Hem vertrouwen!”’ -
 
 
 
Weer bidt zij en 't knaapje gaat spottende henen:
 
‘Of grendel en slot hier zou baten!’
 
Hij luistert en hoort nog gedraaf langs de steenen,
 
Gerucht en geschreeuw op de straten.
 
‘Hoe kraken de deuren van ver en nabij!
[pagina 140]
[p. 140]
 
Daar slaan zij den hoek om - wij komen niet vrij!
 
Wat moeder moog' bidden of praten!’
 
 
 
't Blijft stil voor de deur; slechts de sneeuwjacht blijft suizen
 
Met vlokken, nog wilder gevlogen!
 
De ruiters, geborgen in stulpen en kluizen,
 
Zijn allen naar elders getogen.
 
‘Nu zijn ze voorbij, en geen enkle komt hier,
 
Zij zochten en vonden bij andren kwartier;
 
Ik heb mij, o jammer bedrogen!’
 
 
 
‘“Kind! doe u de Heer voor uw euvel niet boeten,
 
Dien gij door uw ongeloof hoonde';
 
Kniel eer gij gaat slapen met schaamte aan Zijn voeten,
 
Die dus mijn vertrouwen bekroonde!’” -
 
‘Och wat? - dat de ruiters voorbij zijn gegaan,
 
Dat heeft niet de Heer, maar de dorpsschout gedaan,
 
Die vaak ons goedgunstig verschoonde!’
 
 
 
Het knaapje slaapt in, maar onrustig, vol zorgen,
 
De moeder met rustig vertrouwen;
 
Weer springt hij ter bedde uit, om vroeg in den morgen
 
Den aftocht der ruiters te aanschouwen;
 
Maar toen hij met drift aan het vensterluik stiet,
 
Dáár zag hij en staarde - hij staart nog en ziet
 
Wat muren de Hemel kan bouwen!
 
 
 
Dat heeft niet de dorpsschout gedaan, maar de stormen,
 
Die 't huis deden beven en schokken,
 
Zij hebben een ringmuur gaan metslen en vormen,
 
Voor steenen, uit donzige vlokken.
 
Dáár ziet hij een sneeuwwal, witblinkend van glans,
 
Uit zilver geweven, gevlochten ten krans,
 
In 't rond om de woning getrokken.
 
 
 
Hij ijlt naar beneên om zijn moeder te wekken;
 
Zij hoort het met spraakloos verbazen;
 
In stuivend galop gaan de ruiters vertrekken,
 
En 't sein is tot d'aftocht geblazen.
 
Maar hoe hij door 't venster ook tuurt om zich heen,
 
Hij ziet, tot zijn straf, van de ruiters niet één:
 
De muur stond te hoog voor de glazen.
 
 
[pagina 141]
[p. 141]
 
aant.
 
Beschaamd en verlegen, met de oogen vol tranen,
 
Moet hij nu aan 't graven en steken
 
Met schoffel en spade, om een voetpad te banen,
 
En bres in den sneeuwmuur te breken;
 
En toen hij een doorgang en wandelpad vond,
 
Toen stond heel de buurt reeds geschaard in het rond,
 
Om over het wonder te spreken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken