Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dat weet ik zelf niet (1959)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dat weet ik zelf niet
Afbeelding van Dat weet ik zelf nietToon afbeelding van titelpagina van Dat weet ik zelf niet

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.78 MB)

ebook (4.28 MB)

XML (0.15 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dat weet ik zelf niet

(1959)–Hella S. Haasse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Jonge mensen in boek en verhaal


Vorige Volgende

Eerlijkheid als verweer

Een befaamde roman die helemaal draait om de problematiek van zuiverheid en onzuiverheid in geloof, liefde, huwelijk, maatschappij, opvoeding en litteratuur, is De valse munters van André Gide. Het is geen toeval dat in dit boek zoveel jonge mensen voorkomen. De studenten Bernard en Olivier en Edouard, de jeugdige oom van Olivier, zijn symbolen van een gecompliceerde ontmaskeringsdrang die sindsdien in de moderne roman juist in combinatie met het begrip ‘jeugd’ een grote rol heeft gespeeld. ‘Ik geloof dat dit het meest eerlijke in mij is: mijn fanatieke haat jegens al wat men “deugd” noemt. Je weet niet wat een puriteinse jeugd van ons maken kan, daar hou je wraakgevoelens van over waar je nooit meer overheen komt,’ zegt Edouard, die rondloopt met de gedachte een absolute roman te schrijven. ‘Alleen door te leven leer je hoe je leven moet [...] zelfs van schijn-leven leer je nog iets [...] men moet in zichzelf zijn eigen wet ontdekken. Het doel is: verwerkelijking van je eigen leven [...] het is goed de lijn van je eigen ontwikkeling te volgen, als het maar een stijgende lijn is.’ Hier kondigt zich een tendens aan die in de romans van en over jongeren de afgelopen dertig jaar telkens weer opduikt: een weigering zowel om slachtoffer als om medeplichtige te zijn. In het niemandsland wordt hardnekkig naar een eigen code gezocht, en waar men dit niet kan, of faalt, geeft hoe dan ook de eerlijkheid van de eigen houding de doorslag. Cynisch en wreed heeft men de eerlijkheid van het op twintigjarige leeftijd overleden ‘wonderkind’ Raymond Radiguet genoemd, die zich in zijn roman Le diable au corps met genadeloze helderheid, zonder concessies te doen, bezighoudt met ‘de kloof tussen wat men verwacht had en wat er in werkelijkheid is, tussen de ervaring zelf en de conventionele voorstelling die men er van had’. In dit boek beschrijft hij de liefdesverhouding tussen

[pagina 63]
[p. 63]


illustratie
sylvette naar een schilderij van Pablo Picasso


[pagina 64]
[p. 64]

een scholier en een jonge getrouwde vrouw, wier man aan het front is. Van nu af aan zal in eigentijdse verhalen over het leven der jongeren de oorlog een wezenlijke rol spelen: als directe ervaring, als een vreemd fascinerende werkelijkheid op de achtergrond, als een dreiging. Voor de jongen in Radiguet's roman is de oorlog '14-'18 een soort van opwindende grote vacantie. De paradoxale spanningen tussen lichamelijke rijpheid en innerlijke onrijpheid, de nederlaag van wat eigenlijk als een grote liefde bedoeld was, proeft men in het kleine fragment, waar de ‘ik’ en Marthe, die een kind van hem verwacht, door Parijs zwerven op zoek naar onderdak voor de nacht. ‘Wij zouden twee kamers nemen. Men zou geloven dat wij broer en zuster waren. Nooit zou ik een kamer durven vragen, vanwege mijn leeftijd, de leeftijd waarop men uit een casino wordt gezet. [...] Marthe klaagde over kramp. Zij klemde zich aan mijn arm vast. Wat een miserabel stel; waren wij ooit jong en knap geweest? Wij schaamden ons alsof we bedelaars waren. Ik vond dat Marthe er gek uitzag met haar dikke buik, ik liep met neergeslagen ogen. Ik voelde me allesbehalve trots als aanstaande vader. Wij zwierven rond in de ijzige regen, tussen de Bastille en het Gare de Lyon. Bij ieder hotel verzon ik weer een ander misselijk excuus om maar niet naar binnen te hoeven. [...] Op het plein voor het station kon ik er niet meer onderuit. Marthe smeekte me om een einde aan de kwelling te maken. Terwijl zij buiten wachtte ging ik de vestibule van het hotel binnen, ik wist zelf niet wat ik hoopte. Een bediende vroeg of ik een kamer wilde. Het was makkelijk om ja te zeggen. Het was tè makkelijk; als een op heterdaad betrapte hoteldief zocht ik een uitvlucht, ik vroeg naar “mevrouw Lacombe”. [...] Hij keek in het register. Ik vergiste me zeker in het adres, zei hij. Ik ging naar buiten, en legde Marthe uit dat er geen plaats was en dat we in die buurt zeker niets zouden vinden. [...] Die avond van de hotels was beslissend. [...] Misschien dacht ik nog ergens dat we altijd zo zouden kunnen blijven hinken, maar Marthe, die op de terugweg in een hoekje van de wagon zat te klappertanden, uitgeput en verpletterd, begreep alles. Misschien zag zij zelfs wel [...] dat er geen andere uitweg kon zijn dan de dood.’

Colette, die zo meesterlijk realisme en poëzie weet te verenigen in haar verhalen, en voor wie de mens als natuurwezen geen geheimen heeft, beschrijft in Als het jonge koren rijpt het ontwaken van de sexualiteit in de liefde tussen een zestienjarige jongen en een vijftienjarig meisje, tijdens de zoveel-

[pagina 65]
[p. 65]

ste zomervacantie die zij [mèt hun beider families] samen doorbrengen in een Bretons badplaatsje. Phil, de jongen, wordt ingewijd in de liefde door een rijpe vrouw, ‘de dame in 't wit’ uit een naburige villa. Onder invloed van dit ingrijpende gebeuren verandert ook zijn verhouding tot zijn jeugdvriendinnetje Vinca. Voor Phil is deze overgang van kind tot man vol raadsels, kwellend en grandioos tegelijkertijd. Maar Vinca, zoals de meeste vrouwen- en meisjesfiguren bij Colette op een mysterieuze manier één met de natuur, schijnt niet wezenlijk ‘anders’ nadat zij Phil heeft toebehoord, integendeel zij maakt op Phil de indruk nog ongeschonden, geheel zichzelf te zijn en juist daarom kan hij haar niet meer begrijpen. Phil en Vinca zijn nu niet meer ‘verliefde en zuivere tweelingen’; de volwassenheid schept afstand tussen hen, maar ook een nieuwe medeplichtigheid. ‘Door het raam, waarachter Vinca niet langer zichtbaar was, klonk een zacht gelukkig neurieën dat hem niet ontroerde. Evenmin dacht hij aan de mogelijkheid dat binnen een paar weken dat zingende meisje hier bij ditzelfde raam zou kunnen huilen, in doodsangst om het lot dat haar getroffen had. Hij drukte zijn gezicht in de holte van zijn gebogen arm en verdiepte zich in zijn eigen kleinheid, zijn val, zijn goede bedoelingen. ‘Geen held, geen beul... een beetje pijn, een beetje genot... Dat is alles wat ik haar gegeven heb... dat is alles...’

Toen zij nog kinderen waren, was liefde vanzelfsprekend geweest, probleemloos: een samen delen van de dingen in hun zomerwereld, het spelen en zwemmen en krabben vangen, en de dagelijkse plagerijen. Plotseling is liefhebben een probleem, en niet meer vanzelfsprekend. Zij zijn in het niemandsland, op weg naar de volwassenheid, zij kunnen nooit meer terug. In Terug tot Ina Damman van Simon Vestdijk houdt de zestienjarige Anton Wachter van het één jaar jongere klasgenootje Ina met een schroom en eerbied die juist een hartstochtelijke ontkenning van de sexualiteit inhouden. Ina Damman ‘maakt het uit’ met Anton, nog vóór zij door de tijd verraden zijn, d.w.z. nog vóór zij in het niemandsland van elkaar hebben kunnen vervreemden; daarom ook zal het meisje Ina voor Anton altijd een teken, een symbool zijn van het grootse en verblindende waar hij naar hunkert. De terugkeer tot Ina, de trouw aan de eigen innerlijke zuiverheid of misschien alleen aan de herinnering van die zuiverheid, is een gebaar van protest tegen de wereld der volwassenen waarin alles betrekkelijk wordt, waarin geen plaats is voor een volkomen overgave, voor een alles-

[pagina 66]
[p. 66]

beheersende liefde. De onvervulbaarheid van een dergelijke liefde, of van een vriendschap-die-liefde-is, vormt een telkens terugkerend thema in het werk van Vestdijk; misschien heeft hij niets mooiers geschreven dan juist die fragmenten in tal van zijn romans waar hij een kind, een jongen zich geleidelijk bewust laat worden, éérst van het glorieuze verterende gevoel, dàn van de onvervulbaarheid ervan in wat we ‘de wereld’ noemen. Een gaaf en aangrijpend beeld van een dergelijke situatie vinden we in Vestdijk's prachtige roman ‘De koperen tuin’. Op de drempel tussen kindertijd en niemandsland beleven de kleine jongen Nol en het iets oudere meisje Trix een moment van volmaakte harmonie tussen wat in en om hen heen is, wanneer zij in een zomers park samen dansen op de schettermuziek van een blaasorkest. Maar die eenheid komt nooit meer terug; van die dag af is hun liefde alleen maar pijn en misverstand en verbittering. Waar Nol als scholier en student nog heroïsche pogingen tracht te ondernemen om Trix te redden en te beschermen, om de ‘muziek’, d.w.z. het geluk-dat-harmonie-is, te behouden, weet het meisje [precies zoals Marthe in het aangehaalde fragment uit Le diable au corps] dat dit alles in een catastrophe moet eindigen. Zij pleegt zelfmoord.

In de dertiger jaren wordt duidelijk, dat de jonge mens in de litteratuur een zoekende is, dat het niemandsland de gelijkenis is van een moeizaam tasten naar de zin der menselijke verhoudingen. Dat de erotiek in deze romans en verhalen een steeds grotere rol speelt, wijst niet alleen op toenemende vrijmoedigheid, het is misschien vooral symbolisch voor een obsederend verlangen naar contact, naar de werkelijkheid van vlees en bloed, hart en ziel, waardoor het leven zin krijgt. De overheersende stemming in boeken over jongeren in de tijd vlak voor de tweede wereldoorlog is er een van zoeken, experimenteren, en in sterke mate ook van afrekenen, met alle mislukkingen en teleurstellingen en kleine en grote nederlagen vandien. De problematiek van de jeugd wordt klemmender, naarmate de spanning in de wereld toeneemt en extremistische en irrationele tendenzen zich duidelijker aftekenen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken