Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Puk en Muk vliegen om de wereld (1979)

Informatie terzijde

Titelpagina van Puk en Muk vliegen om de wereld
Afbeelding van Puk en Muk vliegen om de wereldToon afbeelding van titelpagina van Puk en Muk vliegen om de wereld

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.67 MB)

XML (0.13 MB)

tekstbestand






Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Puk en Muk vliegen om de wereld

(1979)–Jos Haens–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 71]
[p. 71]

Nog verder van huis

Beste oom Klaas,

 

Nu zijn we hier en we kunnen u een brief sturen.

Met ons gaat het goed en met u? En met iedereen?

We zijn naar Batje de tovenaar geweest om de weerkalender te zoeken. Hij heeft een ballon gemaakt voor ons van een zeepbel. Daarmee zijn we door de hele lucht gevlogen. Maar de weerkalender was een oude krant. Nu hebben we een vliegende koffer en daarmee komen we naar huis. Maar eerst zijn we hier. Puk zegt: in Australië. En hij zegt ook: nu zijn we tegenvoeters. Hoe kan dat nou? Dit gekke beest neemt de brief mee. In zijn eigen brieventas. Dag allemaal,

 

Muk en Puk

 

In hun vliegende koffer hebben ze weer een lange vlucht gemaakt. Zelfs heel ver over de zee. Nu zijn ze in het verste land van de wereld: Australië. Omdat de aarde rond is, kun je zeggen dat je met je voeten staat tegen die van de mensen in Australië.

In dat land zien Puk en Muk dieren die ze nog nooit eerder hebben gezien. Het leukste vinden ze de kangoeroes. Nauwelijks zijn ze geland, of met grote sprongen komt zo'n dier op hen af.

‘Kijk Puk’, zegt Muk, ‘daar heb je een knutselbeest.’

‘Knutselbeest? Hoe kom je daarbij?’

‘Zie je dan niet dat ze zo'n dier in elkaar geknutseld hebben? Een stuk hert, een stuk konijn, een stuk haas, en een stuk postbode!’

[pagina 72]
[p. 72]


illustratie

‘Als hij voor postbode speelt, kan hij wel een brief meenemen voor Klaas Vaak. Die zal blij zijn als hij iets van ons hoort.’

‘Ik zal die brief wel even schrijven’, zegt Muk, ‘als jij maar zegt wat erin moet staan.’

‘Gewoon: je begint te zeggen waar we zijn...’

‘Nu zijn we hier ... ja, dat heb ik, verder?’

En zo schrijft Muk de hele brief vol. Puk tekent er nog gauw een kangoeroe bij, anders weet Klaas Vaak nog niet, wat voor gek beest de brief meeneemt.

Op de envelop komt het adres:

 

De heer Klaas Vaak
Derde Straatje achter Luilekkerland Nummer 100
5041 DT Klaas-Vaak-land

 

Muk stopt de brief in de buidel van de kangoeroe.

Meteen begint het dier te lopen. Nee, het is geen lopen. Hij maakt zweefsprongen met zijn achterpoten. In een paar tel-

[pagina 73]
[p. 73]


illustratie

len is hij honderden meters ver. Muk moet erom lachen.

‘Als ze er ook maar een goede rem in geknutseld hebben’, zegt hij, ‘anders vliegt hij over het postkantoor heen.’

‘Als wij de kalender willen vinden, moeten we niet hier in Australië blijven. We moeten verder vliegen langs de ronde aardbol tot we weer bij de Hoge Bergen zijn.’

‘Je zegt het maar Puk. Met mij kun je alle kanten uit.’

‘Ja, maar welke kant is de goede?’

‘We zijn over de zee gekomen, dan moeten we ook weer over de zee terug,’

En zo vliegt het tweetal in hun koffer weer verder, maar nu over de eindeloze zee. Golven, water, lucht ... niets anders. Het duurt lang.

‘Ik weet een raadseltje’, zegt Puk opeens.

‘Ken ik al lang!’ zegt Muk. ‘Dat van die pijp zeker?’

‘Nee. Het gaat zo:

Als je het woordje goed raadt

dan raad je het verkeerd.

En als je het woordje verkeerd raadt

dan raad je het goed.’

[pagina 74]
[p. 74]

‘O, jongen, dat is gemakkelijk ... eh ... eh ... als je het goed raadt ... ik weet niet eens wat ik moet raden.’

‘Nou, denk er maar eens over na. Dan mag jij eerst mij een raadseltje opgeven.’

‘Ja, dat is goed Puk. Even denken. Dat van die pijp ken je al. Nee wacht, ik weet er nog een. Wat gaat er over de gracht en staat toch stil?’

‘Dat kan nooit! Iets wat gaat, kan niet stilstaan!’

‘O toch wel! Zal ik het zeggen...?’

‘Ja, toe maar!’

‘Een brug!’

‘Een brug? ... och ja, dat ik daar niet aan gedacht heb. Die gaat over de gracht ... ja, die is leuk zeg! En weet je die van mij nu ook al?’

‘Nee, dat raad ik zeker verkeerd!’

‘Nee, je hebt het al geraden. Verkeerd, dat is het goede woord. Nou Muk, dat is geweldig hoor. Maar kijk daar eens in het water: een eilandje.’

Puk wijst op een donkere plek in de zee.

‘Daar kunnen we wel even landen om uit te rusten.’



illustratie

[pagina 75]
[p. 75]

‘Het ziet er glad uit, Puk. Het water spoelt er telkens over heen. We moeten zorgen dat we er niet afglijden met onze koffer.’

‘O, daar weet ik wel wat op. Let op. Ik bind een vork aan de paraplu, dan blijven we vanzelf haken. Ik prik de koffer gewoon vast.’

De vliegende koffer daalt op het eilandje. Zo'n rare grond hebben ze nog nooit gezien. Het lijkt wel van rubber. Puk prikt er met zijn vork in en het eiland trilt ervan. Wat gebeurt er? Opeens schiet een hoge fontein uit het eiland!

Heeft Puk er soms een lek in gestoken? De fontein raakt precies de koffer en die schiet weer de lucht in. Het hele eiland verdwijnt onder water. Maar dat zien de dwergen niet meer, want van schrik hebben ze het deksel van hun koffer dichtgeklapt.

‘Dat was een waterspuwende berg’, zegt Muk als ze na een tijd het deksel weer opendoen.



illustratie

[pagina 76]
[p. 76]

‘Misschien was het wel een walvis, waar oom Klaas over vertelde. Die kan een fontein uit zijn neus laten komen.’

‘En anders was het misschien wel een verdwaalde rubberboot. Het is hier anders maar een stille buurt, vind je niet? En warm is het ook niet. Weet je waar ik nu zo'n zin in heb? In een gebakken visje! Lekker warm en lekker bruin!’

‘Laat mij maar eens proberen of ik hier wat kan vangen!’

Puk pakt zijn paraplu als hengel. Hij bindt er een touwtje aan en daaraan weer een stukje brood. Voorzichtig laat hij het stukje brood in het water zakken. Het water is hier glashelder. Ze kunnen zien dat er van alle kanten vissen op af komen. Muk praat van boven af tegen de vissen.

‘Nee kleintje, jij moet niet happen. Jou willen we niet. Jij

illustratie

[pagina 77]
[p. 77]

bent niet meer dan kop en staart. Dat is goed voor de kat. Ga je oom maar eens halen, ja, die, die oom daar, dat is een dikke. Oom Kanjer heet die zeker. Jawel oompje, kom maar eens ruiken aan dit brood. Dat is heerlijk vers uit de koffer van Stoffel. En dat smaakt naar ... Hoera! Gevangen!’ roept hij dan.

Een grote vis heeft het brood naar binnen geslokt en daardoor zit hij vast aan het draadje. Puk haalt de vis op uit de zee en nu hoeven ze alleen nog maar een geschikt plaatsje te zoeken om de vis te bakken. In de verte zien ze hoge witte bergen. Daar is plaats genoeg.

‘Ik vind het hier wel erg fris’, zegt Muk, ‘misschien is dat wel fijn om onze vis vers te houden, maar zo koud hoeft het nu ook weer niet.’

Het land waar ze nu over vliegen, is bedekt met sneeuw en ijs. In het midden daarvan is een hoge berg.

‘Als we daar eens landen’, zegt Puk, ‘dan hebben we een mooi uitzicht.’

Ze naderen de hoogste top van de witte bergen.

‘Dat zijn vast niet de Hoge Bergen van het land van de Grote Mensen’, zegt Muk, ‘dit zijn ijsbergen.’

‘Kijk,’ zegt Puk, ‘we zijn precies waar we zijn moeten. Zie je dat Muk, het staat erop: ZUIDPOOL. Dat is het onderste puntje van de aarde.

Boven op de punt van de zuidpool is net een mooi plekje waar ze kunnen landen met de vliegende koffer. Puk begint meteen te rommelen in de keuken van de zuidpool. Hij haalt het gasstelletje te voorschijn en maakt een vuurtje. Hij prikt de vis aan de paraplu en laat hem lekker sudderen boven het vlammetje. Muk helpt flink mee met het opsnuiven van de heerlijke baklucht.

[pagina 78]
[p. 78]


illustratie

‘Ik denk dat hij al gaar is’, zegt hij telkens, ‘ik denk dat ik maar eens ga proeven.

‘Je kunt denken watje wilt, maar ... nog even afblijven!’

‘Wordt hij niet te gaar Puk? Duurt het niet te lang?’

‘Ik zal eens proeven’, zegt Puk. Maar hij ziet hoe zijn broertje staat te watertanden. Hij snijdt een stukje van de gebakken vis af en laat toch Muk het eerst proeven. Die heeft nu eenmaal een dik buikje dat meestal hol is. O, o, wat smaakt dat lekker. En wat is dat lekker warm hier in de kou. Ze eten de vis beetje bij beetje op.

‘Weet je wat de Grote Mensen hier doen?’ vraagt Puk na een tijd.

‘Ja, vis eten natuurlijk.’

[pagina 79]
[p. 79]

‘Nee, ze laten hun naam hier achter, of een vlag van hun land.’

‘Wat is de vlag van Klaas Vaak?’ vraagt Muk.

‘Geen idee. Hij wappert wel eens met zijn zakdoek, maar ik weet niet of dat de vlag van ons land is.’

‘Toch moeten wij ook onze namen hier achterlaten. Kunnen we ze niet in een boom snijden?’

‘Ja, maar welke boom? Er staan er hier niet zo veel, vind je wel?’

‘Nou, dan maar op een briefje.’

En zo verschijnt er op de zuidpool een stuk papier en daar staat op te lezen:



illustratie

Het papier wordt aan een stokje vastgemaakt en in het ijs geprikt. En nu zingen ze aan de zuidpool een zelfgemaakt lied:

 
Een twee drie vier,
 
briefje van, briefje van,
 
een twee drie vier,
 
briefje van papier:
[pagina 80]
[p. 80]
 
Op de zuidpool is het feest:
 
Puk en Muk zijn hier geweest!
 
Een twee drie vier,
 
briefje van papier!

Ze beginnen wel een beetje te bibberen met hun stemmetjes, want het is hier erg koud.

‘We vliegen gauw verder, Muk!’ roept Puk. ‘We moeten zo gauw mogelijk de weerkalender vinden.’

De vliegende koffer stijgt gelukkig zonder moeite weer op. Onder zich zien ze honderden pinguïns, die met hun vleugeltjes staan te klapperen alsof ze vaarwel roepen.

Op een ijsschots ligt een groot dier met vlekken op zijn

illustratie

[pagina 81]
[p. 81]

mooie bontjas. Het is een zeeluipaard en die komt alleen maar voor bij de zuidpool.

Het lieve dier krijgt van Muk de kop en de staart van hun vis, met de graat die ertussenin zit.

‘Het is niet veel’, zegt Muk, ‘maar hij was ook zó lekker!’

‘En bovendien houden wij er niet van iets achter te laten in de mooie natuur’, zegt Puk.

De zeeluipaard is niet gewend gebakken vis te eten. Maar voor één keertje wil hij het wel eens proberen.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken