Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederlands tussen Duits en Engels (1956)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederlands tussen Duits en Engels
Afbeelding van Nederlands tussen Duits en EngelsToon afbeelding van titelpagina van Nederlands tussen Duits en Engels

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.59 MB)

XML (0.23 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederlands tussen Duits en Engels

(1956)–C.B. van Haeringen–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 58]
[p. 58]

IX. Woordvorming.

Op het punt van de woordvorming steekt het Engels door zijn lenigheid en soepelheid wel heel sterk af tegen het Nederlands en het Duits. Wie over woordvorming in de twee continentale talen spreekt, kan toe met de bekende onderscheiding tussen samenstelling en afleiding. Het Engels kent die beide middelen ook, met dien verstande dat de grens tussen syntactische verbinding en samenstelling veel vlottender verloopt dan in het Duits en het Nederlands. Er is het type schoolmaster, bookseller, dat zijn volkomen tegenhanger heeft op het continent, maar het niet aaneenschrijven van verbindingen als public house, income tax, motor car, foot police, die men toch wel samenstellingen moet noemen, symboliseert eigenaardig de grotere losheid, de minder vaste binding tussen de leden, en de geleidelijkheid waarmee de vrije syntactische verbinding tot vaste samenstelling aaneengroeit.

Maar bovendien kunnen in het Engels, tengevolge van de geringe formele verschillen tussen substantief en adjectief, en tussen nomen en verbum, woorden in het verband tot een andere ‘woordsoort’ worden ‘geconverteerd’. A London fog, a London munitions factory kunnen of moeten we in het Nederlands ongeveer weergeven met een Londense mist en een Londense munitiefabriek, en zelfs zullen we onder bepaalde omstandigheden aarzelen of we niet beter doen met een munitiefabriek in Londen. Zonder formeel en opzettelijk de afleiding Londens te hoeven maken, converteert het Engels eenvoudig de eigennaam London in een adjectief. Ja, misschien is dat nog te veel ‘continentaal’ geformuleerd; misschien is het, van goed hedendaags engels standpunt bekeken, nog te veel ‘grammatiserend’. Wie een willekeurig engels woordenboek doorbladert, vindt telkens woorden die zowel substantief als adjectief als verbum kunnen zijn, of, wat minder schools-grammatisch uitgedrukt, naar het syntactisch verband zowel substantivisch als adjectivisch als verbaal kunnen functioneren. Het woord horn kan beantwoorden aan ndl. ‘hoorn’ en aan ‘hoornen, van hoorn’, en ook moeten we het soms weergeven met ‘van horens voorzien’, het woord hound ‘jachthond’ kan ook ‘achtervolgen’ betekenen, house kan gelijkwaardig zijn met ‘huis’, maar ook met het intransitieve ‘huizen, wonen’ en het transitieve ‘huisvesten’. Zulke voorbeelden laten zich vermenigvuldigen, en het doet er daarbij niets toe of hope ‘spes’ - om bij de letter h van het woordenboek te blijven - oorspronkelijk een substantief is geweest en to hope ‘hopen’ een formeel daarvan duidelijk onderscheiden werkwoord. Voor de huidige taaltoestand en het huidige grammatische besef liggen de twee woorden hope onderling niet anders als b.v. knock en to knock.

Het gemak van de flexieloosheid maakt het ook mogelijk, dat

[pagina 59]
[p. 59]

zonder grote gedurfdheid of opzettelijkheid formaties ontstaan als smoking his before breakfast pipe en with a quite at home kind of air. Maar zelfs als we zulke verbindingen, die met de traditionele grammatische terminologie van het Nederlands en het Duits niet meer behoorlijk zijn onder te brengen, buiten beschouwing laten als uitzonderingsgevallen of althans enigszins bijzondere gevallen, dan tonen voorbeelden als horn, house, hound en hope niet minder aan dan dit: het Engels kent ternauwernood het afleidingstype denominatieve verba of deverbatieve nomina, en substantiva kunnen zonder bezwaar attributief bij andere substantiva worden gebruikt. Anders gezegd: het Engels heeft de ingrijpende maatregel om een opzettelijke afleiding te maken in veel minder gevallen nodig dan het Nederlands en het Duits.

Die afstand tussen het eiland en het vasteland is inderdaad zo groot, dat het in vergelijking daarmee de moeite nauwelijks loont om na te gaan in hoeverre de twee vastelandstalen zich onderling onderscheiden. Er is inderdaad wel enig verschil op te merken: de geringere morfologische differentiatie van het Nederlands maakt het op een enkel punt wat soepeler dan het Duits. Zo zal men gemakkelijker in het Nederlands dan in het Duits werkwoordsstammen tot een substantief kunnen abstraheren uit het werkwoord: de ‘onmiddellijke’ afleidingen van het type een lange zit, een hele klim, een zware hijs gaan in het Nederlands vlotter dan in het Duits.

Daarentegen is het Duits veel gemakkelijker dan het Nederlands in het vormen van samenstellingen, die uit heel wat samenstellende leden kunnen bestaan. Wij mogen glimlachen om de lengte van Reisebücherverlag, Zollvereinsbemühungen, Auswanderungsvermittlungsstelle, te ontkennen valt niet dat zulke samenstellingen beknopt en praktisch zijn. Het Nederlands kàn met dezelfde middelen hetzelfde doen, maar doet het liever niet: een landbouwmachinerieën-tentoonstelling of een fotografiebenodigdhedenmagazijn is ons te zwaar. Dat komt ten dele voort uit iets als algemeen-esthetische overwegingen, en die gevoelsoverwegingen berusten misschien ten dele op een, weliswaar wat vaag, ‘taalgevoel’ dat zulke al te synthetische samenstellingen strijdig acht met algemene tendenties in de bouw van het Nederlands, daarbij inbegrepen de bouw van de zin, strijdig met wat in het Nederlands de meest gewenste manier van zich uitdrukken mag heten. Maar dat taalgevoel heeft niet het strikt dwingende van het echt grammaticale, van de stringente regel die men moet eerbiedigen op straffe van onverstaanbaar te worden. En bij het vermijden van monstersamenstellingen als fotografie-benodigdhedenmagazijn speelt zeker mee de vrees om te ‘duits’ te schijnen. De grote overeenkomst in lexicologisch opzicht in het algemeen en op het terrein van woordvorming in het bijzonder maakt

[pagina 60]
[p. 60]

ons wat preuts, wat gevoelig tegenover alles wat naar ‘germanisme’ riekt.

Die gevoeligheid nadert tot overgevoeligheid bij de bezwaren tegen het type rauwkost, hoogspanning, laagconjunctuur. Ook al wil men met dergelijke formaties niet zo ver gaan als het Duits, waar de samenstelling soms gelijkwaardig is aan de vrije verbinding van adjectief en substantief, toch sluiten we door al te grote gevoeligheid een middel van woordvorming af dat ongetwijfeld verrijkend zou kunnen zijn. Uit een oogpunt van taalpolitiek kan men die gevoeligheid raadzaam achten en zelfs aanmoedigen, en niettemin het betreuren dat wij een woord als grootstad niet durven gebruiken ter aanduiding van een stad met allures die een grote stad niet altijd heeft, en blij ermee zijn dat we groothandel wel hebben aangedurfd.

Een parallel geval, dat in zekere zin tot de woordvorming gerekend mag worden, is onze grote nauwlettendheid met het gebruik van z.g. ‘absolute comparatieven’, comparatieven waarbij het vergelijkende op de achtergrond is geraakt. De lagere school, het hoger onderwijs, de betere standen zijn geijkt, en tonen dat in het Nederlands zulk gebruik een virtueel leven heeft. Maar uitbreiding van dat gebruik, b.v. met een langer verblijf, een bredere uiteenzetting in de zin van ‘vrij lang’, ‘nogal breed’, wordt tegengewerkt door de vrees voor te grote gelijkenis met het Duits.

Het is niet mijn bedoeling, in dezen wat toegeeflijkheid te propageren. Toch zijn die remmingen lastig. Het is een bezwaar, als men zich bij het toepassen van een mogelijkheid die onmiskenbaar aanwezig is, steeds in acht moet nemen en beperken alleen uit vrees voor verlies van zelfstandigheid en eigen aard. De grote scrupuleusheid op het punt van de ‘germanismen’ is in zekere zin een erkenning van eigen zwakheid tegenover de grote buurman.

Met de z.g. absolute comparatieven waren we aan de grens van het terrein der woordvorming of over die grens heen. Met de afleiding zijn we er middenin. Alle drie de talen kennen dat middel tot woordvorming. Maar heel duidelijk spreekt ook hier de veel nauwere aansluiting van het Nederlands bij het Duits. Er is het suffix -ing, dat vrijwel geheel parallel loopt met het duitse -ung. Er is verder in beide talen het -nis, dat weliswaar in het Nederlands wat minder produktief is dan in het Duits. Er is -lijk naast -lich, en -ig naast -ig, en daarmee zijn we nog niet aan het eind van wat het Nederlands en het Duits aan afleidingssuffixen gemeen hebben. Ongetwijfeld zijn er merkbare verschillen in de toepassing ook van die suffixen die op het eerste gezicht volkomen identiek lijken en dat in oorsprong ook zijn; hetzelfde suffix heeft andere mogelijkheden in de ene taal dan in de andere; er zijn nuanceringen die men niet kan verwaarlozen, lang niet alle duitse formaties laten zich klakke-

[pagina 61]
[p. 61]

loos en mechanisch in het Nederlands overzetten, en die soms subtiele nuanceringen behoren tot de fijne verschillen die beide talen bij hun grote overeenkomst blijven onderscheiden. Daarbij kan weer in het spel zijn de zoëven besproken preutsheid tegenover al wat naar germanisme riekt, en het is mogelijk dat de schroom die ons enigszins remt bij het maken van afleidingen op -loos, van het type bewegingloos en maanloos, daaraan niet vreemd is. Zeker is het, dat een zo praktisch woord als restloos voorgoed voor ons is geblokkeerd, omdat het als smakeloze vertaling van het duitse woord zou worden gewaardeerd. Een soortgelijke remming werkt bij de samenstellingen, die al bijna afleidingen mogen heten, op -vol, hoewel toch liefdevol, waardevol daar zijn om te tonen dat zulke formaties goed nederlands zijn: zinvol en troostvol en meer van die soort doen ons op zijn minst nog aarzelen. Misschien zou diezelfde remmende schroom drukken op de woorden met -gewijze, als niet het geluk had gewild dat het Duits hier -weise heeft. Intussen is de carrière, als ik het zo noemen mag, van -weise in het Duits en -gewijze in het Nederlands, het zoveelste voorbeeld van een parallel verloop in beide talen, zo parallel dat invloed van het Duits wel zeer voor de hand ligt. En dat die invloed zo gemakkelijk werken kan, is alweer een bewijs dat de twee talen intiem verwant zijn.

Treffend is ook de overeenkomst tussen Duits en Nederlands wat de prefixen betreft, waarvan het Engels er maar weinig heeft buiten de min of meer geleerde van romaans-latijnse oorsprong zoals anti-, dis-, extra-, in- resp. im-, non-, post- e.d. Het engelse un- ‘on-’ is vrijwel het enige inheemse prefix dat in produktiviteit met de duitse en nederlandse tegenhanger is te vergelijken, en ook ten dele de diensten van ndl. ont-, dui. ent- verricht. Vooral bij de verba zijn de prefixen in het Engels zeldzaam, en daarbij zal wel van invloed zijn de omstandigheid dat er niet zoveel behoefte aan is, wegens de grote soepelheid waarmee nomina in verba kunnen worden ‘geconverteerd’ en de zeer vlottende overgang tussen transitief en intransitief (zie daarover nog nader het hoofdstuk syntaxis). Een taal waarin een woord als stress zowel verbum als nomen kan zijn, heeft geen be-klemto(o)n-en nodig om van klemtoon eerst een verbum te maken en dan dat verbum te transitiveren. Ik kies juist een voorbeeld met be-, omdat met het engelse be- wel formaties voorkomen die onderdeel voor onderdeel in de continentale talen zijn over te zetten, zoals be-medalled en be-crossed. Maar het streepje tussen prefix en hoofdwoord, en de betrekkelijke zeldzaamheid van ‘ongestreepte’ be-woorden als beset en besmear, laten al zien dat het voorvoegsel lang niet een waarde als woordvormingsmiddel heeft als in de vastelandstalen. Plaatst men daarnaast het nederlandse en duitse be-, en verder de op het vasteland uiterst produktieve prefixen ver- en ont-

[pagina 62]
[p. 62]

(duits ent-), dan herinnert zich ieder Nederlander die wel eens Duits spreekt of schrijft, dat hij zich in het Duits bijna met hetzelfde gemak beweegt als in zijn moedertaal.

Het algemene beeld van de woordvorming in de drie talen geeft een sterke overeenkomst te zien tussen het Duits en het Nederlands, met een heel afzonderlijke positie van het Engels. Dat is voor de karakteristiek van de drie talen onderling van het hoogste belang. Ieder spreker toch, ieder ‘taal-praktizant’, doet voortdurend aan woordvorming. Het maken van nieuwe woorden is een voorname levensfunctie van de taal. Het bepaalt immers voor een groot deel de groei, de gang van de ontwikkeling in de naaste toekomst. Welnu, Duits en Nederlands lopen op dit belangrijke punt zo parallel, dat wij Nederlanders uit streven naar zelfbehoud niet zelden het voor de hand liggende verloop wat remmen of zelfs tegengaan. De morfologische middelen waarvan Duits en Nederlands zich bedienen, lopen zozeer uiteen, dat het Nederlands in veel opzichten dicht bij het Engels staat: de middelen tot aanvulling en uitbreiding van de woordenschat - die, zoals we zagen in hoofdstuk III, in zijn voorhanden bestanddelen toch al zoveel gemeenschappelijks heeft tegenover het Engels -, de hele koers waarin de ontwikkeling gaat, ze zijn voor Nederlands en Duits grotendeels dezelfde. Hier geen divergentie, maar duidelijke convergentie.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken