Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Van een wit negertje (1929)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.85 MB)

XML (0.01 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie
jeugdliteratuur


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Van een wit negertje

(1929)–Ida Halbertsma-van Regteren Altena–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 1]
[p. 1]

Van Jopje, het witte negertje.

 
In het dorp Katoenistan
 
Woonden negenhonderd negers;
 
Zij hadden roode jasjes an
 
En waren zwart als schoorsteenvegers.
 
 
 
'tGebeurde er - tot schrik van elk! -
 
Dat daar een kindje werd geboren,
 
Niet zwart, maar wit! Zoo wit als melk,
 
Zoowel van achter als van voren.
[pagina 2]
[p. 2]
 
Zijn krulhaar was zoo zacht als vlas,
 
Hij wou zoet slapen en zoet eten,
 
Zijn lipjes waren rood - slechts was
 
De zwarte verf geheel vergeten.
 
 
 
De moeder van de kleine Jop
 
Was erg van streek! En belde toen,
 
Zoo gauw zij kon, den dokter op:
 
‘O, dokter, zeg, wat moet ik doen?
 
Mijn kind is wit! Och, wat een schande,
 
Zijn armen, beenen, hoofd en handen!
[pagina 3]
[p. 3]
 
Och dokter, maak hem toch gewoon!’
 
Maar negerdokter zei: ‘Uw zoon
 
Is wit, en zal het altijd blijven.
 
Geen middel valt hier voor te schrijven.
 
Misschien, als gij geduldig wacht,
 
Dat hij nog bijkleurt in den nacht!’
 
 
 
En heel geduldig wachtte zij,
 
Maar Jopje kleurde maar niet bij!
 
En Jopje's vader kwam en zei:
[pagina 4]
[p. 4]
 


illustratie
Een wonderkind - dat hebben wij!


[pagina 5]
[p. 5]
 
‘Een wonderkind - dat hebben wij.
 
En is hij groot - een jaar of vijf -
 
Dan ga ik, met zijn witte lijf
 
Hem op de kermis laten zien,
 
Waarmee ik heel wat geld verdien!’
 
Maar moeder huilde van verdriet:
 
‘Nee, op de kermis komt hij niet.
 
Hem te vertoonen voor een kwartje,
 
Mijn lieve, kleine, witte zwartje!
 
Maar weet je wat ik doen zal, Jopje?
 
Ik verf je zwart! Ik maak een sopje
 
Van chocola en smeer het op je.’
[pagina 6]
[p. 6]
 
En moeder roerde in een pan
 
En liep bedrijvig af en an,
 
Totdat een dikke pap ontstond,
 
Die koelde op den tegelgrond.
 
Toen hij genoeg was algekoeld,
 
Werd met een kwast er in gewoeld
 
En Jop stond stil als een pilaar,
 
Terwijl zijn bol tot aan zijn haar
 
Geverfd werd met de zoete stroop
 
En in de chocolade-doop
 
Elk zichtbaar plekje wit verdween
 
Van hoofd en hals en arm en been.
[pagina 7]
[p. 7]
 


illustratie
En Jop stond stil als een pilaar


[pagina 8]
[p. 8]
 
En moeder was zoo blij en trotsch!
 
En vader ook! Die wilde plots
 
Van 't kermiswonder niets meer weten,
 
Hij was het al zoowat vergeten.
 
Hij wist van vreugd niet wat te doen
 
En gaf zijn zwarten zoon een zoen....
 
Maar - op het stijfbezoende plekje
 
Daar bleef een wit en leelijk vlekje;
 
En vader likte zich de baard:
 
‘Wat is dat zoet, dat lijkt wel taart!’
[pagina 9]
[p. 9]
 
En toen wou Jopje ook eens likken
 
En wist zijn tongpunt zoo te mikken,
 
Dat met het alleruiterst tipje
 
Hij 't bruinsel veegde naar zijn lipje,
 
Zoodat een witte rand ontstond
 
Om zijn op zoet belusten mond.
 
 
 
En weldra had hij toen bespeurd,
 
Dat ook zijn handjes heerlijk smaakten!
 
Die kregen toen een aflikbeurt -
 
Wat of ze toch zoo lekker maakte?
[pagina 10]
[p. 10]
 
Maar toen zijn moeder hem zoo zag,
 
Zoo toegetakeld, riep ze: ‘Ach,
 
Hij wordt weer wit, het is toch treurig,
 
En donker stond hem juist zoo keurig!’
 
 
 
Maar zij was slim en had geduld,
 
En dacht: ‘ik verf hem met wat anders
 
En nu bedenk ik wel iets schranders!’
 
Gauw was een pot met teer gevuld,
 
Die kleurde Jopje's hoofd en handen
 
Maar au! Dat prikte en dat brandde!
[pagina 11]
[p. 11]
 
De teerlaag was wel prachtig zwart,
 
Maar toen hij droogde, werd hij hard
 
En barstte, en toen leek het wel
 
Een soort van krokodillenvel.
 
 
 
En Jopje huilde van ellende,
 
Niet keeren kon hij zich of wenden.
 
Dit pantser hinderde hem razend,
 
Hij ging dan ook te keer! verbazend!
 
‘Au, au, hoe akelig is dit,
 
O, maak me alsjeblieft weer wit!’
[pagina 12]
[p. 12]
 


illustratie
Niet keeren kon hij zich of wenden.


[pagina 13]
[p. 13]
 
En moeder - och, hoe zonde was 't -
 
Kwam met haar grootste afwaschkwast,
 
De teer smolt weg in sop en schuim
 
En Jopje ademde weer ruim.
 
 
 
Een laatste stap voor Jopje's heil
 
Deed moeder: met een groote teil
 
Ging zij naar Flip, den dorpsdrogist,
 
Die veel van verf en zoo wat wist.
 
Hem lei ze naar geheimen voor,
 
De goede man was één gehoor.
[pagina 14]
[p. 14]
 
Toen hij 't geval begrepen had,
 
Vermengde hij van alles wat
 
- veel soorten geheimzinnig poeder
 
En olie - in de teil van moeder.
 
‘Ziezoo, nu kunt u Jopje verven’,
 
Sprak hij, ‘dit zal hem niet bederven’.
 
Het mengsel werd met goud betaald
 
Maar 't heeft enorm succes behaald,
 
Want Jop, opnieuw in 't zwart gezet,
 
Kon nu naar school gaan! Heerlijk! Met
 
Een schooltasch, lei en griffel, net
 
Als alle negertjes van zes.
[pagina 15]
[p. 15]
 


illustratie
Toen hij 't geval begrepen had.


[pagina 16]
[p. 16]
 
Ze kregen lees- en rekenles,
 
En Jop deed goed zijn best en was
 
De beste leerling van de klas.
 
 
 
Op zeek'ren warmen zomerdag
 
Sprak meester: ‘Kinderen, nu mag
 
De heele school vandaag gaan zwemmen!’
 
Niets kon de kinders blijer stemmen.
 
Hoera! Ze waren niet te remmen
 
En holden onder luid geschater
 
Het grasveld over naar het water!
 
De kleeren uit, en o, dat was
 
Me een geplons en een geplas
[pagina 17]
[p. 17]
 


illustratie
En holden onder luid geschater het grasveld over naar 't water!


[pagina 18]
[p. 18]
 
Ze speelden krijgertje in 't bad,
 
De een die spoot den ander nat.
 
Ze maakten kunsten, deden ook,
 
Wie of het beste zwom en dook.
 
De zon kwam op hun bollen gloeien
 
En keek verheugd naar al dat stoeien.
 
 
 
Maar ach, ons kleine vriendje Jop
 
Had géén plezier. Een dikke prop
 
Zat in zijn keel; hij had verdriet.
 
Want weet je wat hem was geschied?
 
Hij trok - net als de heele troep -
[pagina 19]
[p. 19]
 
Zijn kieltje uit, en wilde - floep -
 
Het water in - toen schrok hij, och,
 
Hij was toch wit geboren? Nòg
 
Was heel zijn lijfje wit als krijt,
 
Want moeder had dat indertijd
 
Niet meegeverfd uit zuinigheid.
 
 
 
Werd Jopje thuis naar bed gebracht,
 
Dan gaf het niet, want niemand zag 't.
 
Maar hier was heel de school bijeen!
 
Wat zouden ze hem plagen! Neen,
 
Dat wou hij niet, dat was gemeen.
[pagina 20]
[p. 20]
 
Een oogenblik bleef Jopje staan,
 
Toen wist hij wat er moest gedaan:
 
Hij trok zijn rooden kiel weer aan
 
En zette het toen op een loopen!
 
En meester riep hem achterna,
 
Maar, moest hij 't ook met straf bekoopen,
 
Hij keek niet om en dacht: ‘Ik ga
 
Mij laten schilderen door Flip,
 
En, voor de laatste witte stip
 
Bedekt is, kom ik niet terug.’
 
Nee maar, wat liep die Jopje vlug!
 
De winkeldeur van Flip stond open.
[pagina 21]
[p. 21]
 
Jop, buiten adem van het loopen,
 
Viel moe en warm de winkel binnen,
 
Vertelde in verwarde zinnen
 
Wat was gebeurd, en barstte uit
 
In hevig snikken tot besluit!
 
 
 
Flip troostte onze kleine Jopje
 
En presenteerde hem een dropje
 
En verfde met bekwamen spoed
 
Het witte lijfje zwart als roet.
 
 
 
Wat voelde Jop zich opgelucht!
 
En Flip was in zijn schik, geducht!
[pagina 22]
[p. 22]
 


illustratie
Flip troostte onze kleine Jopje en presenteerde hem een dropje.


[pagina 23]
[p. 23]
 
Hij zei: ‘Nut gauw naar school, jouw guit,
 
En trek gerust je kieltje uit
 
En zwem maar fijn met al de kind'ren,
 
Géén, die je plagen zal of hind'ren.’
 
 
 
En blij gestemd en vol van ijver
 
Stond Jop al gauw weer bij den vijver.
 
Daar was het nog een druk gezwem;
 
Doch nauw'lijks zag een jongen hem,
 
Daar klonk een plagerige stem:
 
‘Ha, ha, daar heb je Jop, de witte,
 
Blijf jij maar aan den oever zitten!
[pagina 24]
[p. 24]
 
Of Jopje, meende je misschien,
 
Dat géén van ons het heeft gezien?
 
Het is al algemeen bekend,
 
Dat jij geen echte neger bent!’
 
Maar Jop stond fier, het hoofd omhoog,
 
En daarbij tintelde zijn oog
 
Van stille pret! Zoo wachtte hij,
 
Totdat de ander niets meer zei.
 
Toen trok hij met een wilden ruk
 
Zijn buisje uit (trok 't bijna stuk!)
 
En riep heel duidelijk en hard:
 
‘Zeg jongens, ben ik wit of zwart?
[pagina 25]
[p. 25]
 


illustratie
Zeg jongens, ben ik wit of zwart?


[pagina 26]
[p. 26]
 
Dat witte was mijn hemdje maar!’
 
En toen nam Jop een loopje èn daar
 
Sprong hij met zwier het water in,
 
Dat spoelde hem om neus en kin.
 
Nooit was, van alle negerjopjes,
 
Er één zoo danig in zijn nopjes!

Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken