Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Geschiedenis van de wetenschappen in België. 1815-2000 (2001)

Informatie terzijde

Titelpagina van Geschiedenis van de wetenschappen in België. 1815-2000
Afbeelding van Geschiedenis van de wetenschappen in België. 1815-2000Toon afbeelding van titelpagina van Geschiedenis van de wetenschappen in België. 1815-2000

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (48.36 MB)

XML (2.12 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/natuurwetenschappen/wiskunde
non-fictie/natuurwetenschappen/natuurkunde
non-fictie/natuurwetenschappen/scheikunde
non-fictie/natuurwetenschappen/biologie
non-fictie/natuurwetenschappen/sterrenkunde
non-fictie/natuurwetenschappen/geneeskunde


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Geschiedenis van de wetenschappen in België. 1815-2000

(2001)–Andrée Despy-Meyer, Robert Halleux, Jan Vandersmissen, Geert Vanpaemel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 267]
[p. 267]

Besluit

[pagina 269]
[p. 269]

▪ Besluit Robert Halleux

Wanneer de historicus met de causale aaneenschakeling van feiten en ideeën tot in het heden is geraakt, heeft de lezer het recht hem te vragen: ‘En nu?’ Kan men de toekomst van de wetenschap inschatten, of zelfs voorspellen? Deze vraag is vooral van belang voor de politicus, die zijn optreden graag wil steunen op wetenschappelijke zekerheden, maar in de praktijk gedwongen wordt in het duister te tasten. De historicus kan geen antwoord geven. Zoals Anatole France al zei, is juist hij degene die nieuwe onzekerheden moet aanreiken. Men kan hem in feite vergelijken met een arts die goed is in anamnese en diagnose, gereserveerd voor prognose, maar ondoeltreffend in therapie. Maar de vraag zelf is fout, in die zin dat wordt aangenomen dat de toekomst reeds is neergeschreven onafhankelijk van de wil van de mensen, dat zij eerder dwingend is dan in opbouw.

Wat de wetenschap zal vinden, kan niemand voorspellen. Het tijdperk der geleerden is ingeruild voor dat van de onderzoekers, en wat vandaag wordt onderwezen zal binnen vijfjaar voorbijgestreefd zijn. Juist dat maakt wetenschap tot het meest fascinerende avontuur van de mens. Bossuet verwoordde dat goed in zijn Connaissance de Dieu et de soi-même: ‘Na zesduizend jaar observeren is de menselijke geest nog niet uitgeput; hij zoekt en vindt nog steeds opdat hij zou kennen wat hij tot in het oneindige kan vinden, en enkel de luiheid kan grenzen stellen aan zijn kennis en zijn uitvindingen’ (dl. 8, col. 1085 Migne). Men kan slechts zeggen dat natuurkundigen, kosmologen, biologen ongeduldig wachten op een synthese die, zij het voorlopig, zoals indertijd het mechanistisch model, een rustplatform zou zijn in hun klim naar de waarheid.

Maar in tegenstelling tot de 17de eeuw wordt de wetenschap nu toegepast en zijn haar ontdekkingen verweven met hun toepassingen. De wetenschap vormt voortaan met de techniek een onlosmakelijk koppel. Volgens de wet van Dennis Gabor, ‘al het mogelijke zal worden verwezenlijkt’, kan men stellen dat al het toepasbare ooit zal worden toegepast. Juist daarom weegt de wetenschap immer, met alle pro's en contra's, op de toekomst van de wereld en de menselijke samenleving.

In aanloop naar het nieuwe millennium hebben de wetenschappers en politici zich daar rekenschap van gegeven. Op wereldvlak nam de World Conference on Science, georganiseerd in Boedapest van 26 juni tot 1 juli 1999 door de UNESCO en de ICSU (International Council for Science), zich voor een nieuw contract tussen wetenschap en samenleving uit te werken. Dit resulteerde in een ‘Declaration on Science and the Use of the Scientific Knowledge’ en een ‘Framework for Action’. Op Europees vlak schetste een mededeling van de Commissie van 18 januari 2000 de weg ‘Naar een Europese onderzoeksruimte’. Op nationaal vlak produceerde de Koning Boudewijnstichting, in het kader van haar toekomstprogramma, in 1985 een belangrijk rapport over ‘Het wetenschappelijk onderzoek ten dienste van de samenleving’. Het werd opgesteld door een commissie voorgezeten door de professoren André Jaumotte en A. Devreker. De academici gegroepeerd in de ‘Royal Bacas’ (Belgian Royal Academy Council of Applied Sciences) publiceerden twee belangrijke rapporten over

[pagina 270]
[p. 270]

de actuele problemen van het universitair onderwijs en onderzoek (1989) en over de verspreiding en valorisatie van de wetenschappelijke verworvenheden (1994). Deze problematiek werd overgenomen en uitgediept door de Federale Raad voor Wetenschapsbeleid. Op gewestelijk vlak ten slotte, heeft het Waals Gewest in december 2000 het eindrapport van het RIS/Prométhée-programma uitgebracht, dat werd gevoerd onder de aegis van de DGTRE, met de steun van de Europese Commissie, over het thema ‘een innovatiebeleid in overeenstemming met de gewestelijke ambities’. De in 1985 opgerichte Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid bestelde in 1994 de belangrijke studie Wetenschap als cultuur van Marc De Mey, Johan Braeckman en Tom Claes, over de impact van de wetenschap in de hedendaagse cultuur. In 1999 werd een groot tussentijds rapport gepubliceerd onder de veelzeggende titel Vlaanderen koploper in Wetenschap en Technologie?

Deze teksten tonen een consensus, of - zo men wil - een overheersend discours over enkele terugkerende ideeën.

Men erkent eensgezind dat de eeuw die zopas is begonnen, zal worden beheerst door de wetenschap en de technologie. Zij zal het hoogtepunt worden van de derde industrialisering, die haar wortels heeft in de tweede Wetenschappelijke Revolutie. De mededeling van de Europese Commissie is daarin zeer duidelijk: ‘Meer nog dan de afgelopen eeuw, zal de pas begonnen 21ste eeuw een eeuw zijn van wetenschap en technologie. Meer dan ooit blijken activiteiten op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling bepalend te zijn voor de toekomst’. Claude Truffin versterkt en nuanceert dit in het voorwoord van het activiteitenverslag 2000 van de Federale Raad voor Wetenschapsbeleid: ‘De wetenschap werd nog nooit zo vaak aangezocht om de sluier van onzekerheid en onrust die rond vele maatschappelijke vragen hangt, al is het maar gedeeltelijk, op te lichten; bovendien werd de wetenschap, sedert ze werd erkend als één van de determinanten van het welzijn, nog nooit zo in vraag gesteld. De publieke opinie en de beleidsmakers stellen zich heden niet meer tevreden met de analogie die het wetenschappelijk onderzoek gelijkstelt met de uitdrukking van Aesopus, namelijk terzelfdertijd het beste en het slechtste der dingen. De versnelling van het innovatieproces laat niet meer toe de grens te trekken tussen de “zuivere wetenschap” en de “toepassingen”. De kennismaatschappij is niet louter te herleiden tot technologische vooruitgang, maar betekent ook - zoals de betreurde Roger Van Geen stelde - een “epistemologische breuk”, die deze keer betrekking heeft op de positie van de wetenschap zelf in de maatschappij’.

Het statuut van de wetenschap in de samenleving zelf in vraag stellen, betekent in de eerste plaats de evolutie van de wetenschappelijke instellingen onderzoeken. Deze nieuwe uitdaging legt de universiteiten, het traditionele onderzoekskader, fundamentele veranderingen op. Elke mutatie van de wetenschap is gepaard gegaan met veranderingen in de instellingen die moesten zorgen voor de ontwikkeling ervan. De middeleeuwse universiteit was het antwoord op het Arabisch aristotelisme, en

[pagina 271]
[p. 271]

de 17de-eeuwse academiën vormden het opvangkader voor de Wetenschappelijke Revolutie. Zal het hechte koppel gevormd door technologie en wetenschap ook leiden tot een sterke band tussen universiteit en bedrijfswereld? De wetenschap werkt in een ruimte op haar eigen maat. Na de Stad van God of de Republiek der Letteren wordt, sinds de Tweede Wereldoorlog, gebouwd aan wat Xavier Polanco de wetenschapswereld noemt. De elektronische communicatie heeft een wereldwijde virtuele Republiek der Letteren doen ontstaan, met daarin eigentijdse Mersennes en Peirescs. Dat al onze onderzoekers daarin aanwezig zijn, zonder dat zij worden aangetast of opgeslorpt, is vooral te danken aan het feit dat België hun voldoende ‘kritische massa’ heeft geleverd.

Anderzijds hangt de wetenschap momenteel nauw samen met de economie. De band tussen wetenschap, techniek en economie is zo hecht dat het politieke discours de wetenschap als het enige middel beschouwt om het welzijn te garanderen. Zo besluit het verslag van de Europese Commissie: ‘De tijd dringt. Zonder een gecoördineerde inspanning en een vastberaden streven om de Europese onderzoeksinspanningen op te voeren en beter te organiseren, kan Europa zijn kansen verspelen op de volledige benutting van het potentieel dat ontstaat door de overgang naar de kenniseconomie en de kennismaatschappij. En dat zal zeker negatieve gevolgen hebben voor de groei en de werkgelegenheid’.

Hetzelfde geldt voor de overwegingen die op nationaal of gewestelijk vlak worden gemaakt. In de context van de wereldeconomie legt het politieke discours veel nadruk op competitie. Voor Europa komt het erop aan weerstand te bieden tegen de concurrentie uit de Verenigde Staten en Japan; België en zijn gewesten moeten opboksen tegen de andere landen van Europa. Zichzelf handhaven in de wetenschap was in de vorige eeuw een zaak van nationale trots. Vandaag is het een kwestie van overleven. De kwaliteit van het toegepast onderzoek lijkt essentieel om nadelen zoals de hoge lonen te compenseren. Voor de gewesten is het identificeren van technowetenschappelijke sectoren waarin zij beschikken over het grootste innovatiekapitaal en waarin zij zullen kunnen uitblinken prioritair.

Daartegenover staat echter dat, hoewel iedereen de wetenschap erkent als de sleutel tot de economische ontwikkeling, de argwaan toeneemt ten aanzien van haar mislukkingen en bedreigingen, die het milieu, de gezondheid, de menselijke waardigheid, de tewerkstelling en de democratie aantasten. Zoals Alain Touraine opmerkt ‘geloven wij nog in de wetenschap, maar geloven wij niet meer in de vooruitgang’. En hij vervolgt: ‘de moderniteit werd gedefinieerd als rationalisering, in het economisch en administratief veld, en als secularisering of ontgoocheling, om de woorden van Max Weber te gebruiken. Wat de cultuur betreft, was het een globaal beeld van het collectieve en individuele leven. De moderniteit werd geïdentificeerd met het creatief gebruik van de rede in alle domeinen, en opgevat als de overheersing en beheersing van de natuur, om de ideeën van Descartes en Bacon te gebruiken; als een instrument om zich te bevrijden van gewoonten, privilegies en vooroordelen’. De ideologie van een moderniteit die is gefundeerd op het exclusieve gebruik van de wetenschappelijke

[pagina 272]
[p. 272]

rede wordt in evenwicht gehouden door een uitgebreid gamma attitudes, gaande van het eenvoudige voorzichtigheidsprincipe tot een radicale verwerping die opnieuw aansluit bij de oude waanvoorstellingen van de luddieten, de Engelse arbeiders die in de 19de eeuw de nieuwe machines verwoestten omdat ze verantwoordelijk werden gesteld voor de werkloosheid.

De diepere oorzaak van deze argwaan is het feit dat de aldus opgebouwde kennismaatschappij in meer dan één opzicht lijkt op een gespleten maatschappij. Er is een kloof tussen het deel van de wereld dat kennis heeft en datgene dat kennis ontbeert. In de hoog ontwikkelde maatschappij is er een kloof tussen zij die de geavanceerde technologieën beheersen (inforijken) en zij die uitgesloten worden (infoarmen). Er is ook een kloof tussen de wetenschappers zelf; ze zijn hypergespecialiseerd, in die mate dat wetenschap en cultuur van elkaar scheiden en de wetenschappelijke geest zelf veel moeite heeft om deze segmentatie te overstijgen. Uit de keuze van de thema's blijkt dat de World Conference on Science dit goed begrepen heeft: wetenschap voor kennis, kennis voor vooruitgang; wetenschap voor vrede; wetenschap in de samenleving, wetenschap voor de samenleving. Haar conclusie luidt: ‘The major challenge of the coming centuries lies in the ground between the power which humankind has at its disposal and the wisdom which it is capable of showing in using it’. En zij roept op tot een nieuw sociaal contract tussen zij die de wetenschappelijke kennis creëren en gebruiken, zij die haar steunen en financieren, en zij die betrokken zijn bij haar toepassingen en gevolgen. De eis voor een ethische regeling is een van de elementen van het contract. De Europese Commissie roept op om van Europa een ruimte te maken met gedeelde waarden door de problemen rond wetenschap en samenleving in hun Europese dimensie te benaderen en een gemeenschappelijke visie te ontwikkelen op ethische vraagstukken over wetenschap en technologie. Maar dat is niet mogelijk zonder wetenschappelijke vulgarisatie, en dan gaat het niet om een eenvoudige toonkast maar om werkelijk gedeelde kennis die tegelijk garant staat voor een gemeenschappelijke wetenschappelijke ontwikkeling en voor burgerlijke deskundigheid in de technologiekeuze. Philippe Lazar noemt dit ‘ethiek via het debat’.

Men zal opwerpen dat het ijdele hoop is, dat wetenschap en politiek niet bij machte zijn dit alles op gang te brengen. Het is juist dat de groeiende macht van de multinationals parallel loopt met het onvermogen van regeringen om de economische bedrijvigheid en haar sociale repercussies te reguleren. Het colloquium Resistance to New Technology. Past and Present, in 1993 georganiseerd in het Londense Science Museum, heeft echter aangetoond dat in drie gevallen van naoorlogse technologie - kerntechnologie, informatietechnologie en biotechnologie - de weerstand van de publieke opinie niet heeft bijgedragen tot het mislukken van de technologie, maar dat zij een constructieve kracht is geweest in de ontwikkeling ervan door haar een bijzondere vorm te geven in een bijzondere context.

De toekomstige ontwikkeling van de wetenschap en haar toepassingen in België blijft dan ook, voor alles, een zaak van iedere burger.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken