Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ranonkel of de geschiedenis van een verzelving (1970)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ranonkel of de geschiedenis van een verzelving
Afbeelding van Ranonkel of de geschiedenis van een verzelvingToon afbeelding van titelpagina van Ranonkel of de geschiedenis van een verzelving

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.62 MB)

Scans (15.41 MB)

XML (0.69 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ranonkel of de geschiedenis van een verzelving

(1970)–Jacques Hamelink–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

19. Papa Boem en zijn botten

De regering had zich iets herinnerd. Haar was wat gevraagd. Ze had wat beloofd. Ze groef bergen paperassen om en loste haar belofte tot hulpverlening in. De hulp bestond uit een heel regiment in vrachtwagens en jeeps geladen, volledig bepakte soldaten met kogelvrije helmen op, onder leiding van een oude stramme ontembare ijzervreter.

Het regiment vormde de keurbende van het leger. Het had in alle delen van de wereld opstanden helpen neerslaan of alleen neergeslagen en met sukses tegen over vrijheid wauwelende maar nog in geen eeuwen daarvoor geschikt te maken wilden gevochten. De laatste jaren liep het het regiment tegen. Terwijl het bezig geweest was een bloedige volkomen zege te bevechten in een of ander overzees archipelletje, meldde de regering de generaal telegrafisch dat zijn troepen zich van verdere aktie dienden te onthouden. Er was genoeg blank bloed gevloeid. De rest van de kwestie moest om de konferentietafel opgelost.

Woedend had dan de oude generaal, een week na dato, teruggetelegrafeerd dat hij dit als verraad aan hem persoonlijk en aan zijn mannen beschouwde. Intussen hadden zijn mannen uitgeroeid en platgebrand wat er nog uit te roeien en plat te branden viel.

Nadat door de ten hemel schreiende lafheid van de verwekelijkte regering alle koloniën waar het knekellegioen, zoals het genoemd werd, tientallen jaren was bezig geweest steeds grondiger orde op zaken te stellen en zich te oefenen in de totale oorlog, waren verlorengegaan, was het regiment gerepatriëerd en ten dele ontbonden. Hetgeen ervan overbleef, de kern, was ter vergroting van de beroepsmilitie daaraan toegevoegd maar er nooit in opgelost.

Ten eerste doordat het regiment zijn eigen uniformen en gebruiken behouden had, ten andere doordat het voor de volle honderd procent uit mannen bestond die uit hetzelfde hout als

[pagina 114]
[p. 114]

hun generaal waren gesneden en voortgingen een woedende wrok en weerzin te koesteren jegens al wat niet tot hun uitverkoren groep behoorde, de crème de la crème, de elite van de natie, en te popelen van lust om ergens op los te gaan, een lust die slechts eenmaal per jaar, wanneer er grote manoeuvres gehouden werden, min of meer kon worden bevredigd. Het knekel- of bottenregiment bond dan in zijn eentje onder leiding van de op handen gedragen generaal strijd aan met de rest van het leger. Een strijd die van de zijde van de botten met volle overtuiging en inzet gevoerd werd.

Wanneer de botten een tot een vijandelijk legeronderdeel behorende officier in handen kregen was bijvoorbeeld het minste wat hem overkwam dat hij in de brandende zon (de manoeuvres werden altijd in de zomer gehouden, zodat ook het administratieve personeel eraan kon deelnemen) aan een telefoonpaal gebonden werd en net zo lang met bajonetten in zijn vel geprikt tot hij hen huilend om genade smeekte, alle plannen van zijn eenheid verried en flauwviel. Wat de botten niet verhinderde hem de hele nacht aan de paal te laten staan. Niet zelden vielen er doden aan de zijde van het gewone leger. De generaal had zijn manschappen verboden gebruik te maken van losse flodders, nephandgranaten en slechts wat stof opwerpende oefen-eksplosieven. De botten schoten steeds met scherp, wierpen echte handgranaten naar hun tegenstanders en gingen met trotyl en dynamiet om of het suikergoed was.

Teneinde raad, daartoe geprest door zowel de grote partijen als de generale staf, had de regering op zo onopvallend mogelijke wijze het bottenregiment een speciaal, voor hen alleen bestemd, oefenterrein toegewezen: een stelletje eilanden voor de kust, slechts bewoond door vogelkolonies.

Machteloos, vol hoon jegens de instanties die hem op deze manier wilden uitrangeren, had de generaal zich bij deze beslissing neergelegd, ondertussen onafgebroken hoop koesterend op een nieuwe grote oorlog waarin het land zou verwikkeld raken en die hem de kans zou geven de hem toekomende plaats in het nationaal pantheon in te nemen. Want tot in de schoolboekjes toe waren zijn heldendaden verleugend en zwartgemaakt.

Maar de oorlog liet op zich wachten. De eilandjes, met hoon

[pagina 115]
[p. 115]

door hem en zijn mannen begroet als hun nieuwe koloniale schertsrijk, waren hem gaan bevallen. Ze deden er wat ze wilden, begonnen met alle vogels kapot te schieten, maakten van de eilandjes een serie metersdiepe bomtrechters vol lijken en gingen, met machinegeweren en mortieren in de kraters liggend, opgewekt door met elkaar te oefenen in het hanteren der wapenen.

De regering, die deze ontwikkeling met belangstelling en zelfs naar ze zichzelf zei ‘niet zonder enige zorg’ volgde, gebaarde van niets.

Wellicht bij vergissing of doordat men in bijzonder goed ingelichte regeringskringen hoop koesterde op verzachting van de ruwe bottenmoraal, werd juist dit regiment verzocht zich naar de bedreigde stad te begeven. Het sprak vanzelf dat de generaal er niet over gedacht zou hebben dit verzoek in te willigen wanneer hij er niet iets in gezien had.

Hij onderhield hoegenaamd geen kontakt met het door hem ten zeerste geminachte ministerie van defensie, dat nog futlozer was dan het slapste van eeuwen geleden. Hij wist alleen dat de stad geterroriseerd werd door een stelletje rooie raddraaiers en gele verraders, die het zaad van de altijd en overal op de loer liggende kommunistische duivelsideologie uit poogden te zaaien en daarbij blijkbaar sukses hadden geoogst.

Daarom had hij deze kans op grootscheeps bloedvergieten en wellicht beginnende rehabilitatie met beide handen aangevat.

Hij zat in de voorste jeep, ingeklemd tussen twee officieren, een koptelefoon op en een mikrofoon voor zijn mond, op zijn knieen een veldkijker, gekleed in dezelfde battledress als al zijn manschappen, zich van hen alleen onderscheidend door de sinds veertig jaar legendarische zwarte lap voor zijn linkeroog, de in de kruitdamp verkleurde distinktieven op zijn borst, en een platte hoogoplopende pet waarop een zilveren embleem met twee gekruiste streepjes die van enige afstand takjes waren en van dichtbij knekels bleken.

Zo vol doodsverachting was deze houwdegen dat hij het, ondanks dringende beden van zijn officieren, altijd verdomd had om wat beschutter plaatsen uit te zoeken, vanwaaruit hij de operaties immers evengoed kon leiden.

‘De plaats van een generaal is aan het hoofd van zijn troepen.

[pagina 116]
[p. 116]

Daar kunnen ze me vinden. Wanneer ze me kapot willen schieten moeten ze dat doen. Als ze er tenminste al achter zijn hoe je een normaal machinepistool of een doodgewone stengun aan het blaffen krijgt’ placht hij te zeggen.

Het ene oog flikkerde daarbij zo onheilspellend onder zijn ruige spierwitte wenkbrauw dat de officieren, hoewel ze hem als ‘Papa’ aanspraken, het eerste lid van zijn bijnaam die voluit Papa Boem luidde, er geen van allen ooit opnieuw over begonnen waren. Toch kon Papa Boem zeer beminnelijk zijn, als hem maar offers gebracht werden. En die bracht men hem. Iedere dag en zonder mankeren wisten zijn officieren wel ergens een jong meisje op te pikken waarmee Papa zich soms urenlang vermaakte na zijn stoombad, dat uitsluitend diende om de kruitdamp voor een wijle uit zijn neusgaten te bannen.

Soms had hij geen trek in meisjes. Als je hem goed kende was dat van te voren reeds aan hem te merken, doordat hij alle soldaten en officieren waarmee hij praatte tersluiks voortdurend naar hun gulp keek. Wanneer Papa Boem zo'n bui had kreeg hij louter en alleen de jongste en blondste botten van het regiment, die er trots op waren bezeten te zijn door de generaal en de fabelachtigste verhalen over zijn vindingrijkheid en potentie rondbazuinden.

Inderdaad hield hij zich met hen veel langer bezig dan met de meisjes, die, naar hij in mannenperiodes placht te zeggen, zoveel herinneringen in hem wekten aan zijn allang overleden moeder (een kleurlinge, hij was overzee geboren), dat hij ze het liefst na de Daad doodgetrapt had onder zijn laarzen. Hieruit blijkt zonneklaar dat Papa Boem, in tegenstelling tot de meeste legeraanvoerders, over een soepele fantasierijke geest beschikte. Hij raakte dan ook geen ogenblik in verwarring toen, ongeveer ter hoogte van het punt waar zich de eerste stadswijken hadden moeten bevinden, zijn door de kijker verhevigde valkenblik stuitte op de zoom van een oerwoud. Onmiddellijk blafte hij in zijn mikrofoon:

‘Kolonne halt! Kompagnieën 1b, 1d en 3c terugrijden en omsingeling uitvoeren. Rest uitstappen. Wapens gereedhouden. Vijand heeft voorste stadswijken gebarrikadeerd. Waarschijnlijk ook rest!’

Met een schok kwam de kilometerslange geleeddelige worm tot

[pagina 117]
[p. 117]

stilstand.

In het heldere warme zonlicht braakten de voertuigen hun inhoud uit: torachtige geharnaste soldaten, blauw vonkend metaal. Het achterste deel van de worm bewoog zich in sneltreinvaart achterwaarts teneinde de omsingelingsbeweging te voltrekken.

Voor het slordige front van zijn troepen op de motorkap van zijn jeep staande, hield Papa Boem een korte toespraak.

‘Botten’ schreeuwde hij, ‘het gaat beginnen. Het is wel niet je ware maar laten we ervan maken wat we kunnen. Vanavond is dit schoorsteenbrandje geblust. Zorg dat je eruithaalt wat erin zit. Er mag geen levende ziel overblijven. Vergeet niet dat het allemaal geteisem is: de opstandelingen net zo goed als de rest, die te laf is geweest om terug te slaan en zich rustig de das om heeft laten doen. Weg met de slappelingenregering! Los!’

De botten stampten instemmend met hun laarzen op de straatstenen. De officieren en onderofficieren plaatsten zich aan het hoofd van hun sekties en leidden ze, via walkie talkies met elkaar kontakt houdend, naar de zoom van de bossige barrikade, die naar ze reeds ontdekt hadden, geen barrikade was maar een echt bos, een oerbos dat hun tropenhart een hinkstapsprong deed maken van vreugde.

Zich onmiddellijk, intuïtief, in groepjes van vijf, zes man splitsend, drongen de botten de jungle binnen, verbaasd, opgetogen de stammen betastend, eraan ruikend, bladeren afplukkend en takjes in hun mond hangend, feestelijk om hun helmen draperend.

Papa Boem en zijn hoofdofficieren waren ook van de partij, in de voorste gelederen. Papa Boem had nu zijn koptelefoon afgezet en droeg in plaats van zijn pet een groenglanzende helm. Pistolen op zijn heupen bungelend, bandeliers vol kogels kruiselings over zijn romp gehangen, een lichte mitrailleur in de hand, kroop hij met de beide stafofficieren het dichte kronkelende liaanachtige hout binnen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken