Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een brief aan de koning (1979)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een brief aan de koning
Afbeelding van Een brief aan de koningToon afbeelding van titelpagina van Een brief aan de koning

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.76 MB)

Scans (6.74 MB)

ebook (2.82 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een brief aan de koning

(1979)–Robin Hannelore–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 69]
[p. 69]

De slaapkuur

Ik leerde hem kennen tijdens een wandeling met enkele jongens van ‘De Wielewaal’, een vereniging van natuurvrienden. Het was omtrent de zonnewende, en ik had een bevriend natuurvorser laten verstaan dat ik er wel wat voor voelde om mijn voorraad sint-janskruid aan te vullen. Sint-janskruid is goed voor de ongemakken van het climacterium, vooral bij vrouwen dus, maar ook de hartkloppingen en de zweetbuien en de Weltschmerz van dichters worden erdoor getemperd. Even voor dageraad pikten de mannen mij op in mijn stamcafé, waar ik nog enkele andere ongemakken had weggespoeld met liters goudgele wrange duvel, een bier dat mij bijzonder lief is sedert ik in Breendonk verleden winter een causerie mocht houden voor een selekt publiek van bierkenners. Ik geloof niet dat hij erg in zijn nopjes was met dat straatlawaaierig oponthoud voor een halfdronken schrijver, want hij weigerde bot mijn aanbod om er nog eentje te pakken op het welslagen van de tocht. ‘Er zit eigeel in je mondhoeken,’ zei ik. Hij veegde het af zonder een woord te zeggen. Een halfuur later maakte hij me geërgerd wakker, en in een flits zag ik toen het kruisje op de kraag van zijn afgedragen jas. Dat maakte me op slag nuchter. Ik ben geen kerkloper, maar voor priesters heb ik een ingeboren ontzag. Ik weet niet of de mannen het bij voorbaat afgesproken hadden, maar hij ontfermde zich als vanzelfsprekend over mij. Met een dik boek, missaalpapier, ontstellend beduimeld, in de hand wees hij me de weg. ‘Dit is de stinkende gouwe,’ zei hij terwijl hij de stengel brak en me liet ruiken aan het gele sap, ‘en dat is de wolfsmelk... Kijk!’ Hij rukte een stuk van het plantje en toonde me het kleverige witte vocht. Hij legde me het verschil uit tussen de wolfsklauw en de hennepnetel en de valeriaan; maar toen hij om het onderscheid tussen de echte en de valse kamille aan te tonen zijn pennemes te voorschijn haalde, onthutste ik hem door te zeggen dat ik die twee gemakkelijk met mijn neus uit elkaar kon houden. ‘Je hebt gelijk,’ zei hij simpel, ‘maar hier is de lucht doordrenkt van een totaal andere geur... Kom, we gaan munt plukken.’ Hij diepte een plastic zak op uit zijn jas en liep me voor naar een dichtbegroeide sloot in het elzenbos voor ons. En inderdaad, tussen waterweegbree, kleefkruid en doorgeschoten wegdistels troffen we daar de bedwelmend geurende muntblaadjes aan. Het werd een onvergetelijke uitstap: aan een viskweekvijver observeerden we reigers en pluvieren en zelfs een visarend, op het landgoed van een burggraaf gisten we naar de leeftijd van een tiental moerascipressen en een sequoia, op een bepaald ogenblik dwarste

[pagina 70]
[p. 70]

een drachtige ree ons pad... Al die tijd liep hij met een verheerlijkt gezicht naast me. Er kon geen vogel fluiten, of hij noemde zijn naam; er gonsde of fladderde of kroop geen insekt, of hij beschreef het tot in onvermoede details. Slechts eenmaal zag ik een verontwaardigde trek om zijn mond. Dat was toen we langs een pachthoeve liepen en runderen klaaglijk beurelden in de stal. Een andere gezel, een tarzanfiguur en een verwoed vegetariër, rukte een verluchtingsluik open en keek naar binnen. ‘Allemaal kalveren,’ zei hij, ‘in smalle boxen... Beesten die heel hun leven op hun poten moeten staan en die nooit het daglicht zien.’ Zulke dingen vervullen mij vanzelfsprekend ook met walg en opstandigheid, anders zou ik geen schrijver zijn, maar de laatste tijd gaat mijn aandacht voornamelijk uit naar de reakties van mensen die met dergelijke toestanden of praktijken gekonfronteerd worden. Daarom keek ik geïnteresseerd naar mijn leermeester. ‘Wie een dier zoiets kàn aandoen,’ zei hij bitter, ‘én wie zoiets toelaat, én wie aan zoiets achteloos voorbijgaat... is geen mens meer!’

‘Daarmee heb je dan de mensheid gereduceerd tot... ja, tot niemendal,’ repliceerde ik een beetje schamper, ‘tenzij wij... bijvoorbeeld... nu dadelijk een of ander initiatief nemen...’

Hij snoof woedend en liep met grote stappen verder, bedenkend wellicht dat onmacht het allermenselijkste verschijnsel is. Toen we een halfuur later afscheid namen, wist ik nog altijd niet hoe hij heette en wat hij deed en waar hij woonde. ‘Ik moet absoluut eens iets van je lezen,’ zei hij enkel. ‘We zien elkaar nog wel.’ Tersluiks zag ik dat de tarzanfiguur bij die woorden grijnsde, maar dat kon velerlei redenen hebben, zodat ik de gedachte aan iets oneerbiedigs of hatelijks dadelijk uit mijn hoofd zette.

In deze tijd is geheugenverlies de normaalste zaak van de wereld: alleen iemand die rijp is voor het gekkenhuis blijft zijn kop volproppen met indrukken van en over de dingen en de mensen die door zijn dagen wervelen. Dit dan ter verontschuldiging voor het feit dat ik hem niet herkende toen hij enkele weken later op een zaterdagnamiddag bij me aanbelde. Ik vrees trouwens dat ik hem nogal onvriendelijk ontving. Het kon ook moeilijk anders. Die voormiddag was ik gaan vissen met mijn zoon... De zon scheen, de libellen maakten paarziek jacht op elkaar, de wind beroerde teder de grijsgroene zaadkegels van bijvoet en melganzevoet, de vissen beten niet... Helemaal tevreden met de wereld dronk ik het flesje duvel leeg dat achter mijn rug in de schaduw stond. Eensklaps voelde ik in mijn mond een trosje... Samengeklitte glasscherfjes? Ik spuwde, maar de vuiligheid zat vastgeklit in mijn onderlip. Met duim en wijsvinger rukte ik het sliertje los, gooide het op de grond... en toen

[pagina 71]
[p. 71]

merkte ik dat ik het bezoek gekregen had van een grote wesp. Tegelijkertijd ontbrandde de pijn. Drie minuten later leek het wel of ik daar zat te gapen met een rode biljartbal in mijn smoel. Die biljartbal was intussen weliswaar een pruim geworden, maar zelfs met een pruim in de mond blijft glimlachen nog een kwestieuze handeling.

‘Ik kwam vragen,’ zei hij verlegen, ‘of je vanavond niet mee gaat luisteren naar de zang van de nachtzwaluw...’

‘Pardon?’ blubberde ik zo goed als ik kon.

‘Wel, ik weet een ven in Wechelderzande waar je 's avonds de nachtzwaluw kunt horen, en ik dacht...’

Pas toen zag ik het kruisje op de kraag van zijn jas. ‘O ja, natuurlijk, natuurlijk...’ stootte ik uit. ‘Kom binnen!’

‘Een klop op je wauwel gehad?’ vroeg hij terwijl hij me overrompelde met een amikale handgreep en een denderende klop op mijn schouder. Hij liet zich zonder verdere plichtplegingen in de ruimste fauteuil van het salon vallen.

‘Ik zat te vissen vanmorgen,’ verklaarde ik, ‘en toen zorgde een wesp ervoor dat ik aan den lijve ondervond wat een vis zoal voelt met een haak in zijn lip.’

Hij lachte daverend, bulderend. ‘Echt een gedachtengang voor een dichter,’ pufte hij in de rook van de corps diplomatique die ik hem had aangereikt.

‘Bier? Wijn? Cognac?’ suggereerde ik.

Hij diepte een paar doosjes op uit zijn jaszak en hield me die onder de neus. ‘Ik mag geen alkoholische dranken gebruiken, zie je... Ik ben er niet al te best aan toe. Ofwel ben ik té uitgelaten, ofwel té verdrietig. Om een soort van evenwicht tussen blijheid en melancholie, een gulden middenweg tussen exaltatie en depressie, te vinden moet ik deze pillen innemen, viermaal per dag... Hou je van muziek?’ Hij keek onderzoekend naar de tweedehandse pick-up en het platenrekje eronder in een uithoek van de huiskamer.

‘Ja...’ weifelde ik, ‘maar niet bepaald van dat spul... Mijn kinderen hebben een veramerikanizeerde smaak.’

‘Ik ben een echte melomaan,’ draafde hij door, met veel te luide stem. ‘Weet je dat ik thuis tweeënveertig banden heb... tweeënveertig uur nachtegaalmuziek?’

‘Nachtegaalmuziek?’ echode ik niet begrijpend.

‘Ha ja! Om die unieke kollektie te verkrijgen heb ik nachten en nog eens nachten in de bossen doorgebracht... Je moet absoluut eens komen luisteren!’ Hij straalde gewoon en ik dacht onwillekeurig dat het de hoogste tijd werd dat hij zijn medikamenten weer innam.

[pagina 72]
[p. 72]

‘De zang van de nachtegaal...’ wierp ik een beetje beduusd op, ‘is die niet altijd dezelfde? Ik bedoel: zoveel variatie kan daar toch niet inzitten?’

‘Maar man!’ riep hij schuddekoppend. ‘Variatie? Elke nachtegaal zingt anders! Overal is er een andere resonantieruimte!’

De pruim in mijn mond palpiteerde onverdraaglijk. ‘Maar lijsters en spotvogels en spreeuwen en wielewalen... zingen toch ook mooi?’ vroeg ik moeilijk.

Hij wuifde met de rechterhand een vlieg van zijn buik. ‘De zang van de nachtegaal maakt mij gelukkig en rustig,’ zei hij. ‘Ik weet niet of je eigenlijk wel beseft wat het betekent zenuwziek te zijn...’

‘Ben jij zenuwziek?’

Hij knikte nadrukkelijk. ‘Ik moet elk jaar een slaapkuur doen... Ik trek me alles veel te erg aan: ik kan geen onrecht verdragen, en geen leed zien, en... en...’ Hij stokte. ‘Nu hebben de dokters mij aangeraden alles op te schrijven, die kwellingen van mij af te schrijven... En dat is eigenlijk het doel van mijn komst. Ik heb een poëzieboek geschreven...’ Hij trok een pak verfomfaaide blaadjes uit de binnenzak van zijn te kleine jas en gooide het luchtig op het salontafeltje. ‘En nu zou ik jouw oordeel eens willen horen...’ Hij stond bruusk op. ‘Laat ons afspreken dat ik over veertien dagen nog eens binnenval... Schikt je dat?’

Overrompeld stamelde ik: ‘Ja, waarom niet?’ Nu is er niets dat ik zo hartsgrondig verfoei als de job van lektor in dienst van familieleden en vrienden en aanverwante kennissen, als dusdanig ben je altijd de dupe van de geschiedenis: meestendeels heb je met ongelukkig geknoei te maken en dan moet je al heel erg diplomatisch maneuvreren om te vermijden dat je een stelletje vijanden meer zou hebben, soms ben je blij iets gunstigs te kunnen zeggen maar dan kun je van de weeromstuit ook dadelijk op zoek gaan naar een uitgever om het meesterwerk in casu recht te laten wedervaren.

Wat ik trouwens al dadelijk gevreesd had, werd op ontstellende wijze bewaarheid: de poëzie van mijn nieuwe vriend was amper goed genoeg om in de late uurtjes op een boerenbruiloft voor te dragen; de schuine moppen erin waren legio; kortom, ik had te maken met een kreupele epigoon van Jacob Cats op zijn slechtst. Eén ding leerde ik eruit: zijn naam, Gaston Tibergien. Het toeval wilde dat ik diezelfde dag in mijn stamcafé op de bevriende natuurvorser liep, die mij met hem in kontakt had gebracht. De pruim in mijn mond was intussen onder invloed van de duvel een rozebottel geworden, zodat ik in het publiek weer min of meer voor een homo sapiens kon doorgaan. ‘Vertel me nu eindelijk eens wie die Gaston Tibergien is,’ zei ik.

[pagina 73]
[p. 73]

De natuurvorser grinnikte. ‘Die vent is gek, zie je dat niet?’

‘Bedoel je dat hij geen priester is?’

‘Natuurlijk is hij priester! Hij is de onderpastoor van Elzenaard...’

‘Als die vent gek is, waarom wordt hij dan niet geïnterneerd?’

‘Wel... zó gek is hij nu ook weer niet... Hij krijgt zo van die buien. De pastoor van Elzenaard sluit hem dan op in zijn kamer... totdat de bui over is. Enfin, ik heb dat ook maar horen vertellen... Naar het schijnt heeft hij die... ziekte opgedaan toen ze de autostrade door Elzenaard trokken, en met elke fabriek die er kwam is die toestand verslechterd. Dat belet niet, dat de mensen van Elzenaard hem op de handen dragen.’

Daarmee wist ik genoeg, meer dan genoeg. Ik liep er dan ook verscheidene dagen over te dubben, hoe ik hem voorzichtig aan het verstand kon brengen dat literatuur feitelijk neerkomt op het marineren van gevoelens en dat zijn gevoelens té echt en te rauw waren voor dat wereldje van vadsige smulpapen. Toen hij echter na veertien dagen niet opdook en toen ik ook in de daaropvolgende weken van hem taal noch teken vernam, slabakte vanzelfsprekend mijn interesse en vergat ik hem tenslotte voor de tweede maal. Verleden week dan zorgde het toeval er weer maar eens voor dat mijn geheugen werd opgefrist. Met het oog op een interview voor een weekblad was ik te gast bij een vroegere diktieleraar van me, een kunstenaarsziel zonder weerga, destijds een vent van duizend en één mogelijkheden, die echter zijn talenten onvoorwaardelijk had ten dienste gesteld van de Kempense jeugd. Van hem kon gezegd worden dat hij zijn volk, dat schuchtere en ietwat plompe plebs van het platteland, had leren spreken, naar een klassiek patroon weliswaar, Demosthenes en Cicero, en dat met barokke Vondeliaanse allures. Veertig jaar was dat zijn leven en streven geweest: uitspraak, mimiek, houding... en toen had de Actor's Studio van Elia Kazan, dé tondeldoos, een alles verwoestende revolutie doen ontbranden in de wereld van de dramatische kunsten: binnensmonds praten, zo weinig mogelijk, nonchalant rondlummelen... levensecht understatement, overdreven levensecht, stuntelig, stoethaspelig. Zijn wereld was ingestort, en hij had er jaren voor nodig gehad om dat te aanvaarden en zichzelf tot de ware proporties te relativeren: een overlevingstype, een archaïsme, een anakronisme zelfs. Een beetje verbitterd sprak hij over die dingen, maar omdat ik me beleefdheidshalve genoopt zag af en toe het verhaal van zijn teleurgang, ondergang en fin de carrière wat af te remmen en te minimalizeren of te sublimeren, voelde hij zich verplicht een typisch voorbeeld ter illustratie aan te halen. ‘Stel je voor,’ zei hij, ‘dat ik een paar weken geleden naar de rouwdienst ging van een vriend, een oud-minister,

[pagina 74]
[p. 74]

ergens in een klein Kempens dorpje... Ik zat daar te zitten, je kent dat, toen plotseling mijn aandacht getrokken werd door de homileet... een nog vrij jonge vent. Wat hij zei, leek me niet zo belangrijk, maar hoe hij het zei... Wel, man, er zijn geen woorden voor: dat kwam vanbinnenuit, recht uit het hart... Je kon een muis horen lopen in die kerk. Tien minuten praatte hij over de simpelste dingen uit het leven van elke dag, de natuur en zo... eigenlijk helemaal niet ad rem, en toch zat daar iets in, iets fris, iets van een vogel die zingt zoals hij gebekt is... Die vent praatte over nachtegalen, en ik hoorde ze warempel zingen! Na de dienst ben ik hem gaan gelukwensen... en toen bleek dat hij in zijn kollegejaren zes jaar diktielessen van me gekregen had... en dat hij nooit méér dan een vijf op tien behaald had. Begrijp je nu wat ik bedoel?’

‘Praatte hij over nachtegalen?’ vroeg ik geïntrigeerd. ‘Jouw homileet is toch de onderpastoor van Elzenaard niet?’

‘Jawel! Hoe raad jij dat?’

‘Ik ken hem vrij goed.’

En toen stond het voor me vast, dat ik absoluut zelf eens een kijkje zou gaan nemen in Elzenaard. Ik had trouwens een reden: niet voor niets had ik een paar diepzinnige dingen over onbenullige keukenverzen neergepend...

Verleden zondag, eergisteren, reed ik in de voormiddag naar Elzenaard. Ik denk dat het ongeveer halfelf was toen ik mijn wagen op het kerkplein parkeerde; de wijzers van de torenklok stonden op drie uur vastgeroest, maar uit de zwarte galmgaten vielen tweemaal drie korte klepelslagen, waaruit ik konkludeerde dat de konsekratie van de hoogmis werd voltrokken. De kerk zat stampvol, zelfs in het portaal hurkten enkele mannen: die keken benieuwd op toen ik me bij hen aansloot. Het was omstreeks de nuttiging dat de man voor me, een kleine dikkerd met een gezicht dat uit de haak stond, fluisterde: ‘Er valt vandaag niks te beleven, ik denk dat de pastoor hem weer opgesloten heeft.’

‘Valt hier dan anders wel iets te beleven?’ vroeg ik idioot.

‘Maar meneer!’ siste de dikkerd opgewonden. ‘Je had hier verleden zondag moeten zijn. Hij zong “De Vlaamse Leeuw”, de onderpastoor, en hij zei dat God een nachtegaal was... en...’

‘Waarom denk je dat de pastoor hem opgesloten heeft?’

‘Ze durven hem niet meer wegdoen... Weet je wat hij de vorige keer uithaalde? In zijn blootje ontsnapte hij uit het gesticht, en zo liep hij de stad in, al brullend: “Terug naar de natuur!” Het had nogal wat in voordat ze hem weer konden vangen...’

‘Ik ben een vriend van hem, weet je...’

[pagina 75]
[p. 75]

‘O ja?’ De vent richtte zich op en draaide zich helemaal om. Vlak voor hem werd er verstoord gesist.

‘Graag zou ik eens met hem praten.’

‘Dat is totaal onmogelijk! Zelfs aan zijn familieleden zegt de pastoor dat Tibergientje met vakantie is... naar de Ardennen of zo. Je kunt het natuurlijk eens proberen...’

Ik probeerde het niet. Ik heb een gruwelijke hekel aan mensen die noodgedwongen en om bestwil liegen, en de konfrontatie met die pastoor kon derhalve alleen maar op hatelijkheden uitlopen. Vanmorgen echter bezorgde de postbode me een pakje dat in Elzenaard verzonden was. Ik opende het benieuwd... Er zat een bandje in met een strookje papier erop. ‘De Nachtegaal van het Hazelbos’ las ik. En nu zit ik te luisteren, in het donker, naar de wereld die met een andere wereld kommuniceert... Ik voel me ontzettend loom, zwaar, doodvermoeid... Slapen wil ik, eeuwig slapen onder de zwarte sterren, uitgestorven en leeggesmeulde klanken... Misschien word ik gezond wakker, verlost van de zenuwziekte die sommige mensen poëzie noemen. Ik wil me niet langer leegschrijven, ik wil me leegslapen... en gelukkig worden met wat ik ben: een toehoorder, een voorproever, een gevoelsmens, een naastbestaande... Leven is toch zo godverdomd simpel.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken