Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dood van de witte raaf (1980)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dood van de witte raaf
Afbeelding van De dood van de witte raafToon afbeelding van titelpagina van De dood van de witte raaf

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.80 MB)

Scans (10.48 MB)

ebook (2.88 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dood van de witte raaf

(1980)–Robin Hannelore–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

5.

In dezelfde nacht gebeurde er in Eystel nog wat anders... Ondanks de nevel en het feit dat er dus van de volle maan geen tikkel te bespeuren viel had het roodborstje erop aangedrongen, dat het ritueel om de elfen te bezweren toch zou plaatsvinden, maar dan in alle stilte. Alleen het winterkonink-

[pagina 16]
[p. 16]

je hadden ze op de hoogte gebracht van hun plannen, omdat twee paar ogen wellicht niet volstonden om in de mist de heuvel te observeren waarop de Meidoornhoeve eens gestaan had. Met lood in de vleugels begon Coq-à-l'âne aan de negen rondjes: de mogelijkheid dat hij zich door het roodborstje liet belazeren had hem al heel wat achterdenken bezorgd. Terwijl hij, op het gevaar af zijn nek te breken, zijn weg moest zoeken tussen meidoorns, sleedoorns, elzen, hazelaars, essen en eiken, zat het profiteurtje daar op de rand van de Kollenput te kwelen als een idiote krekel. Het pientere winterkoninkje had de grap waarschijnlijk al langer door, want het was nergens te bespeuren. Met een kop als een onweerswolk legde Coq-à-l'âne de laatste ronde af. Bekaf en doornat flodderde hij tot op de rand van de oude waterput, met de bedoeling die prutserige hondsvot eens terdege mores te leren. Het roodborstje hield terstond op met zingen. ‘Zeg nu wat!’ fluisterde het.

‘Wat... wat moet ik zeggen?’ stotterde Coq-à-l'âne.

‘Iets liefs!’ lispelde het komediantje.

‘Je bent gek!’ stoof de kauw op. ‘Je denkt me voor schut te zetten, nietwaar? Je...’

Op dat ogenblik begon de torenklok van Eystel langzaam tot twaalf te tellen, zodat Coq-à-l'âne eraan herinnerd werd, dat het Kerstmis was. ‘Je hebt me bedonderd,’ zei hij beheerst, ‘en dat zet ik je te gelegener tijd wel betaald, reken maar!’ Hij verlangde eensklaps hevig naar de hanebalken in de schuur van de Dubbelhoeve.

Het roodborstje scheen hem niet eens gehoord te hebben. ‘Lieve elfen,’ bad het luidop, ‘Coq-à-l'âne, de koning van de zangvogels in Eystel, zou jullie heel onderdanig iets willen vragen... Asjeblieft, komt te voorschijn, en geeft hem ten minste de gelegenheid jullie eerbiedig te groeten!’

‘Ben je nu helemaal van lotje getikt!’ snauwde Coq-à-l'âne weer. ‘Jij bent de potsierlijkste fantast, de krankzinnigste mytomaan, de... de...’ Hij stikte in zijn woorden. En toen gingen zijn ogen wijdopen... Het slaapmos dat de rand van de

[pagina 17]
[p. 17]

putkuip bedekte, had plotseling een heldere smaragden kleur gekregen; in het water beneden, dat bedekt was met rottende muur en kroos, verscheen een koperen gloed die langzaam verzilverde en vervolgens nog trager van goud werd... Coq-à-l'âne kon zijn ogen niet geloven: het rode borstje van zijn gezel fonkelde als een robijn, en in zijn eigen veren zag hij opalen en turkooizen en saffieren... En dan stokte zijn adem: verblindend mooi, met lange blonde haren, met een volmaakt roomachtig gezichtje, en gehuld in een lange jurk, die de kleur had van de vleugels van de diana-uil, steeg een... elf op uit het water. Het roodborstje stootte een schrille kreet uit en verdween als een schicht in de nacht, wat eigenlijk overduidelijk bewees dat het nooit geloofd had aan zijn eigen woorden. Van de hand Gods geslagen keek Coq-à-l'âne toe... De elf was ongeveer van zijn grootte en kwam geruststellend glimlachend en uitermate gracieus naast hem in het mos zitten. ‘Wie ben jij, zwarte vogel?’ vroeg ze met een zilveren stemmetje.

‘Ik... ik ben Coq-à-l'âne,’ hakkelde de kauw verlamd van schrik.

‘Van de haan op de ezel? Van de os op de ezel? Van de hak op de tak?’ vroeg de elf geamuseerd. ‘Kraam jij echt zoveel onzin uit?’

‘Wablief?’ stamelde de kauw ontzet.

‘Wie heeft jou die rare Franse naam gegeven?’ vroeg de elf giechelend.

‘De dichter,’ antwoordde Coq-à-l'âne ongelukkig.

‘En wie is de dichter?’

‘De braafste en de slimste mens van Eystel,’ zei Coq-à-l'âne gemeend. ‘Omdat ik een vondeling was, heeft hij mij grootgebracht. En hij kan ook wondermooi op het orgel spelen! Vraag dat maar eens aan de roeken...’

‘Ik geloof je ook zo wel,’ suste de elf. ‘Maar als hier dan toch zo'n fenomeen woont, waarom heb je mij dan nodig?’

‘Wel... dat zit zó...’ stotterde Coq-à-l'âne moeizaam. ‘Ik word in Eystel beschouwd als de koning van de zangvogels, alhoe-

[pagina 18]
[p. 18]

wel ik eigenlijk niet kan zingen. Ze hebben me gekozen omdat ik van nature een vechtersbaas ben, geloof ik, en misschien ook wel omdat ik nogal leep van aard ben. Maar wat kan een simpele kauw als ik uitrichten tegen een buizerd, en een ransuil, en een kiekendief, en een wouw, en een sperwer, en een torenvalk? Om de haverklap kiezen die roofvogels hier een zangvogel als prooi; vrees kennen ze niet meer, er is toch niemand die zich met hen kan of durft meten... Vroeger was dat niet zo; toen was de raaf de koning van de zangvogels, en voor de raaf waren de roofvogels beducht. De raven zijn echter omzeggens uitgestorven, of hebben ons in de steek gelaten... Ik weet niet waarom. Nu wilde ik je vragen... of jij misschien geen middel wist om weer een raaf naar hier te lokken. We zouden ze verwennen, vertroetelen; we zouden de mooiste liedjes voor haar zingen... Echt waar!’

De elf knikte begrijpend. Haar jurk knisperde onder haar fraaie handjes. ‘De zangvogels zijn ons bijzonder lief,’ gaf ze toe. ‘Er is misschien wel een middel... Ken je geen mens die hazelnootjes lust?’

‘Alle mensen lusten hazelnootjes!’ haastte Coq-à-l'âne zich te zeggen.

‘Alle mensen?’ vroeg de elf verwonderd. ‘De vrensen zeker, en de krensen ook, en de slensen misschien... maar de mensen?’

Coq-à-l'âne schudde verbijsterd de kop. ‘Wat... wat zijn vrensen?’

‘Ha, dat zijn op de mensen gelijkende vreters en zuipers, dieven en profiteurs, hoereerders en usurpators, machtswellustelingen en uitbuiters... De politici bijvoorbeeld behoren tot dat slag. Ze zijn slechter dan de alven! Na hun dood worden het trouwens alven... en een ergere straf bestaat er niet, geloof me.’

‘En... krensen?’

De elf keek somber in haar schoot. ‘Dat zijn krentenkakkerige wezens: gatlikkers en intriganten, gluiperds en aftroggelaars, infiltranten en nijdassen, hoogmoedswaanzinnigen en

[pagina 19]
[p. 19]

duitenklievers... De bureaukraten zijn daar schoolvoorbeelden van. Ook zij worden alven na hun dood.’

‘En... slensen?’

‘Slensen zijn slome wezens: goedzakken en plomperds, ja knikkers en bangeriken, domoren en defaitisten, achterdochtigen en slijmjurken... De kerken zitten geregeld vol met slensen. Naar het schijnt komen ze in de hemel, maar geen elf weet waar die zich bevindt.’

‘Maar... wat zijn dan wel mensen?’ polste Coq-à-l'âne verbouwereerd.

De elf gooide koket haar haren naar achteren. ‘Mensen zijn wezens die van de schoonheid houden en die daarin het geluk vinden dat ze pogen uit te dragen; ze zijn dus goed, hebben lief, verachten het onnatuurlijke en het schijnheilige, dromen van een paradijs vol begrip en vrede... Na hun dood kunnen ze hun droom betreden en erin leven naar hartelust.’

Coq-à-l'âne was nu helemaal van de kook. ‘En elfen... wat zijn dat?’

De elf glimlachte aanminnig. ‘Dode mensen.’

‘De dichter is zeker een mens!’ zei de kauw gedecideerd. ‘Hij loopt altijd te dagdromen. Dikwijls draagt hij gedichten voor, zo maar in de wind, langs de Nete, en dan loopt hij erbij te schreien van ontroering. Hij kan geen onrecht verdragen én geen hypokrisie.’

De ogen van de elf lichtten helblauw op van belangstelling. ‘Lust hij hazelnootjes?’

‘Hij eet alles wat natuurlijk is,’ blufte Coq-à-l'âne. ‘Hij eet zelfs eikels, en rauwe kampernoelies, en hij proeft van alle bessen en botten en takjes.’

De elf knikte goedkeurend. ‘Luister... Onder de hazelaar, ginder, waar de meidoornhaag begint, zal ik zeven hazelnoten strooien. Nu is het jouw taak ervoor te zorgen, dat de dichter ze vindt. Wanneer hij ervan gegeten heeft, zullen al je zorgen voorbij zijn. Ik hoop maar dat alle eekhoorntjes bij hun wintervoorraden liggen te slapen. En nog iets: vertel aan niemand wat over mij... Voor wie aan de oppervlakte leeft, besta ik

[pagina 20]
[p. 20]

niet... Begrepen? Vaarwel, Coq-à-l'âne, ook jij hebt gedroomd...’

‘Maar... maar... Hoe heet je?’ riep de kauw vertwijfeld. Op hetzelfde ogenblik verdwenen de gloedvolle kleuren in een platina flits... en zat hij moederzielalleen in de vuile mist op de rand van de Kollenput. Hij pikte in zijn poten om zich ervan te vergewissen dat hij klaar wakker was. Hij had niet gedroomd! Het kon niet! Helemaal in de war zocht hij zijn weg naar de Dubbelhoeve.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken