Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dood van de witte raaf (1980)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dood van de witte raaf
Afbeelding van De dood van de witte raafToon afbeelding van titelpagina van De dood van de witte raaf

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.80 MB)

Scans (10.48 MB)

ebook (2.88 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dood van de witte raaf

(1980)–Robin Hannelore–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

30.

De dichter zat in zak en as. Drie dagen had hij geleefd als onder hypnose, geprogrammeerd als het ware, en zonder dat de draagwijdte van zijn doen en laten tot hem doordrong. Intussen was hij met zijn geest in het elfenrijk geweest, stel je voor! Beschikte hij nog wel over al zijn geestesvermogens? Op sommige dagen zeker niet! Was hij geen subliem voorbeeld van een schizofreen? Waren die vlagen van zinsverbijstering echt toe te schrijven aan enkele onschuldige hazelnoten? En waarom zat hij - alsof zijn dagdromen en nachtmerries écht waren geweest - als een idioot te raaskallen tegen een tamme kauw? Wat was waanzin? Betekende het niet gewoon, dat iemand waandenkbeelden ernstig nam? Wat

[pagina 108]
[p. 108]

was krankzinnigheid? Beduidde het niet simpel, dat iemands vijf zinnen of zintuigen zo ziek waren dat hij realiteit en irrealiteit door elkaar haalde, of dat zijn redelijke vermogens kiekeboe speelden op de grenzen van bewustzijn, onderbewustzijn en onbewustheid? Een dichter was een waarzegger, een profeet, een ziener... Maar hoe kon hij dat bewijzen, als het ogenblik van zijn waarheid pas veel later kwam? Diep terneergedrukt liep hij naar zijn kamer. Alleen het schrijven kon hem tot rust brengen; en rust had hij nodig om die chaos, die turbulentie in zijn binnenste te laten bezinken...

 
‘De toonladders beklimmen van de merel,
 
terwijl atoomgeleerden door het vlies van de tijd prikken;
 
en toch gelukkig zijn, eenmaal nog,
 
in een bed van gerst, korenbloemen, papavers en wikke.
 
 
 
De bijen zwermen rond de appelboom,
 
even de imker gaan vertellen;
 
plotseling het hoofd schudden:
 
is er een ruimteschip geland bij de libellen?
 
 
 
De zon hangt te vervellen,
 
de rozen krijgen grote lellen,
 
de beemden broezen,
 
de kroeskarpers soezen.
 
 
 
Dan in een hazeslaap vallen...
 
De uiers van de koeien zwalpen naar de stallen,
 
de mestkalveren rinkelen met hun kettingen,
 
de maan schiet haar kuit in grote kringen:
 
 
 
ze schuurt zich tegen de sterren,
 
en haar wonder vult de nacht.
 
God kruipt diep weg
 
onder zijn schapevacht.’
[pagina 109]
[p. 109]

Eens te meer vroeg hij zich af, wie toch die dingen in hem opriep, wie toch wilde dat hij ze neerschreef... zo maar... voor mensen die geen gedichten lazen omdat ze een hekel hadden aan elkaar en zeker aan elkaars ontboezemingen. De technokraten hadden de romantiek weggeveegd, omdat gevoel en verbeelding de databanken van hun computers alleen maar konden overbelasten en ontregelen. In kreupele deviaties of aberraties van de kunst, film dus én televisie én opera én elitair teater, pompte het Ministerie van Kultuur miljoenen, omdat het massale zoethoudertjes waren; aan wansmakelijke parodiëringen van de kunst, dorpsfanfares bijvoorbeeld én karnavalstoeten én een stuk of wat parapolitieke esbattementen die plaatsgrepen in ontzaglijk dure kulturele centra, besteedde datzelfde ministerie de rest van zijn budget: een schaamteloos publieke vorm van stemmenronselarij... Iemand zou het moeten opschrijven voor het nageslacht, dacht hij; over honderd jaar zullen onze nakomelingen zich verbijsterd afvragen, hoe het mogelijk was dat enkele politieke waterhoofden - meestal aan de een of andere universiteit naar boven gevallen advokaten - erin slaagden een versmachtend kultuuranalfabetisme op te dringen aan een gans land. De dichter zuchtte diep en dwong zich aan wat anders te denken...

 
‘Ha, het koren blauwt en geurt:
 
de borsten van een jonge moeder.
 
De regen die het zand besmeurt
 
dampt als ingekuild veevoeder.
 
 
 
Een mus heeft het nest ingepalmd
 
van de zwaluw tegen de gevel,
 
en uit de dennenbossen walmt
 
een warme, zeer pikante nevel.
 
 
 
Nu loop ik neuriënd door de regen.
 
Een jonge kraai zit zich te wassen
 
in hemelse plassen op de wegen,
[pagina 110]
[p. 110]
 
ik schijn haar niet te verrassen;
 
bij gebrek aan meisjes die bij haar passen
 
zet ik haar in een es en geef haar mijn zegen.’

Net toen hij dit sonnet wilde verfrommelen en in de papiermand gooien, hoorde hij Coq-à-l'âne opgewonden tekeergaan in de keuken. Benieuwd stond hij op... De kauw zat op de tafel te springen alsof hij in een klem zat. Bijna liefkozend pakte de dichter hem met beide handen op, en toen zag hij de paarsgele bloempjes van het bitterzoet op het gebarsten eiken tafelblad liggen... Het waren er zeven. Het kon niet anders of de kauw bedoelde er wat mee... De dichter vulde de waterketel, zette hem op het gasfornuis, streek een lucifer aan, en regelde de toevoer van het gas. Hij nam een donkerbruine teepot van het aanrecht, gooide de bloempjes erin, en wachtte ongeduldig tot het water in de ketel begon te brobbelen. Toen goot hij het in de teepot. Hij wist dat de solanum dulcamara giftig was, en daarom wachtte hij niet te lang om het aftreksel door een ziftje in een tas te gieten. Het water had een vaag groenachtige kleur gekregen. Hij blies erin, nipte eraan: het smaakte flauw zoeterig. Toen de tas halfleeg was, begon zijn hart als razend te kloppen; het bloed bonsde in zijn slapen. Hij bukte zich over de tafel, greep het blad met beide handen krampachtig vast. Een panische angst snokte door zijn armen, stuiptrekte in zijn borst, pulseerde heftig door zijn keel, balde zich samen in zijn voorhoofd... Zijn ogen puilden uit... en uit zijn voorhoofd brak een vogel los met blauwzwarte vlerken, een getijgerde borst, gele poten... Hij schreeuwde van pijn, maar zijn schreeuw klonk als het gekrijs van een roofvogel!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken