Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Op een wit paard naar Geel (1989)

Informatie terzijde

Titelpagina van Op een wit paard naar Geel
Afbeelding van Op een wit paard naar GeelToon afbeelding van titelpagina van Op een wit paard naar Geel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.92 MB)

Scans (7.88 MB)

ebook (3.05 MB)

XML (0.37 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Op een wit paard naar Geel

(1989)–Robin Hannelore–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

30.

's Maandags in de vroege ochtend kwam moeder mij uit bed zetten. Ze zag lijkbleek. ‘Er zitten twee rijkswachters op jou te wachten in de huiskamer,’ zei ze ‘Wat heb je nu weer uitgespookt?’ ‘Niks!’ bauwde ik. ‘Ik heb verleden zaterdag eventjes gevochten voor de goede zaak... Als dat al niet meer mag heeft de duivel vrij spel.’

‘Jij geraakt nog in de gevangenis!’ siste moeder.

Het scheelde niet veel of ze had nog gelijk gekregen ook. De rijkswachters waren feitelijk gekomen om me op te leiden; doch omdat ik van goeden huize bleek te zijn en bovendien een blanco strafregister had, zagen ze daarvan af... Voorlopig zouden ze een procesverbaal tegen mij opmaken. De aantijgingen waren nochtans niet mals: aanranding, geweldpleging, poging tot doodslag... Het imponeerde hen geenszins dat ik in een schaterlach uitbarstte. Enfin, ook ik mocht mijn verhaal doen. En ook ik had mijn getuigen. De rijkswachters bleken nog niet te weten dat Lix van Bourgonie de uitbater van “De Weervolf 2000” was... Feitelijk wisten ze nog niets. Er was een klacht ingediend. Ze waren naar hier gezonden... Toen ik in de tegenaanval ging, trokken ze grote ogen. ‘Je gaat ons dàt toch niet laten noteren, zeker?’ vroeg de oudste van hen. ‘Dat zijn zware beschuldigingen. Als dat laster is, ga je pas voorgoed last krijgen...’

‘Dat is laster!’ hakte mijn moeder de knoop door.

‘Wij zijn maar gewone rijkswachters,’ verontschuldigde de oudste zich. ‘Dàt is iets voor de gerechtelijke politie. We zullen schrijven dat je in paniek raakte, omdat je dacht dat de moordenaar van die meisjes voor je stond... Iedereen kan in paniek raken. En iedereen reageert dan ànders... Ik ga over een halfjaar met pensioen, en ik durf dat goed te zeggen: ik zou gaan lopen...’

‘Gelijk heb je!’ trad moeder hem bij. ‘Hij had ook moeten gaan lopen... Nu spijt het hem. Schrijf dat er maar bij.’

Het eindigde ermee dat ik het verslag van de heren netjes korrigeerde, terwijl zij met mijn moeder koffie dronken en over koetjes en kalfjes wauwelden.

's Anderendaags vernam ik in ‘De Leeuw’ dat de nonnetjes van het

[pagina 126]
[p. 126]

rusthuis ontzettend ongerust waren. Ze waren zelfs al op bedevaart geweest naar Onze-Lieve-Vrouw van Lovenhoek. De oorzaak van hun ellende was Véronique Cardoen. Iemand had hun ingefluisterd dat de aanstaande voorzitster van het O.C.M.W. het destijds in haar privé-club ‘Het Zwanenmeer’ niet al te nauw genomen had met... de zeden. Ze zou toen zowat als de hoer van Babylon gegolden hebben. En nu, in haar wapenwinkel, zou zij de oude klanten nog warm houden. Vooral op Antoon Hazen waren de nonnetjes gebeten: hij had immers in de voorbije jaren bij herhaling Henk Torremans afgeschilderd als een halve Stalin, en nu had hij ermee ingestemd dat ze iemand uit... de rode-lampjes-buurt als bazin kregen. Véronique Cardoen trouwens was ook niet bijster gelukkig. Zij had er jaren van gedroomd schepen van kultuur en sport te worden. Discomuziek en schietsport waren haar hobby's... Haar wereld was min of meer ingestort op de dag dat Wimjan Bonnarens, met een goedendag achter zijn rug, haar kwam vragen of ze wilde abdiceren voor haar neef... ‘Bouw-op-Boudewijn’ Kiebooms. Zij had mooi jammeren dat zij van armoede, ouderdom en nood geen kaas gegeten had: Wimjan toonde zijn goedendag, en daarmee was de kous af. Er werd ook gefluisterd dat er in de Blauwe rangen nog anderen waren die morden: zij hadden zich te pletter gewerkt om hun voeten onder een tafeltje welbereid te kunnen steken, en nu had Wimjan de Roden zodanig laten schransen... dat er nog enkel kruimels overbleven. De senator echter trok zich van al die ontevredenheid geen bal aan: als een ware held trok hij in het spoor van zijn brakken en trakkers door bos en heide; en alles wat in het wild leefde, schoot hij aan flarden. Mocht ik het geld gehad hebben, dan had ik een wit paard voor hem gekocht. Dan had hij kunnen jagen in één trek van Kranendonk tot in Geel.

In die dagen werd mij Lucas Laenen getipt als ‘Figuur van de Week’. Het was al langer geweten dat dikke zakenlieden van heinde en verre afkwamen op de eenden die in ‘De Horlepijp’ op de spijskaart prijkten. Al vaker hadden de mensen zich afgevraagd vanwaar die malse eenden toch kwamen. Restauranthouder Willem Vervloet had het antwoord daarop altijd in het vage gelaten. En nu was het eensklaps mondgemeen dat Lucas Laenen, een oude visstroper, de leverancier was. Op de plaats waar een immens riool al de vuilnis van Kranendonk in de Nete loosde, troepten al jaren de wilde en verwilderde eenden van de streek samen om zich te goed te doen aan alle denkbaar afval. En 's nachts sliepen ze daar, in dichte drommen, om bij het krieken van de dag dadelijk weer hun manna te kunnen opslobberen. En dan dook Lucas Laenen op... Telkens dreef hij er vier of vijf in een oude fuik. Hij doodde ze

[pagina 127]
[p. 127]

ter plekke, maakte ze thuis schoon, en leverde ze dan in een jutezak af aan de achterdeur van ‘De Horlepijp’. Ook de hazen, reeën en bossnippen die in het restaurant versneden en bereid werden, waren van hem afkomstig. Lucas Laenen was er fier op dat ik hem de laatste stroper van de Kempen noemde, doch Willem Vervloet van ‘De Horlepijp’ had wel een losprijs op mijn hoofd kunnen zetten.

De dag vóór het huwelijk belde Wijnvlekje mij op... Of ik de volgende dag naar het avondfeest in de parochiezaal wilde komen? Ik was van harte uitgenodigd.

‘Komt die invitatie niet wat laat?’ vroeg ik droog.

‘Ja,’ zei ze. ‘Ik zou je niet gevraagd hebben, maar anderen drongen erop aan.’

Lap! Mijn oren tintelden alweer. ‘Deirdre?’ raadde ik.

‘Neen,’ zei ze. ‘Davy.’

‘Je zei... anderen...’

‘En Ingel.’

‘Ingel?’

‘Ja... Ik begrijp het ook niet.’ Ze blies even in de hoorn. ‘Naar het schijnt, wend jij alle mogelijke middelen aan om Deirdre te versieren... Laat haar in 's hemelsnaam toch met rust! Ze is nog een kind... Zie je dat niet?’

‘Ik dacht dat ze zo oud als jij was.’

‘Ze heeft nog nooit gevrijd.’

‘En dan?’

‘Jij bent te oud voor haar! Jij hebt al alles doorgemaakt. Weet je dat ze jou in het dorp... de grote verleider noemen?’

Daar had je het weer! Er werd blijkbaar over mij meer geroddeld dan over Wimjan Bonnarens en Boudewijn Kiebooms samen. ‘En hoe noemen ze... jou dan?’

Even bleef het stil. ‘Vertel nu niet dat het in deze tijd oneerbaar is zwanger te geraken voordat je gehuwd bent!’ zei ze verontwaardigd.

‘Neen. Maar het geeft mij nog altijd geen aanleiding tot een hoerastemming, als je dat maar weet.’

‘Rot op!’ riep ze, waarna ze de verbinding verbrak.

Mensen toch... Ik had nooit een vlieg kwaad gedaan, was een geboren jaknikker, was als scholier én leerling én student altijd de stilste van de bende geweest, had in mijn jeugd zelfs nooit kattekwaad uitgehaald, had als leraar nooit tijd gehad voor kroegbezoek en meisjes... en toch noemden ze me de grote gelijkhebber, de grote dronkaard, de grote verleider... Het was om de muren op te lopen! Waarom projekteerden de mensen toch zo graag hun eigen minder fraaie verzuchtingen op het blazoen van de anderen? Zolang ik

[pagina 128]
[p. 128]

aan mijn herbarium, mijn insektenverzameling, mijn jeugdpoëzie, mijn talenstudie, de voorbereiding van mijn lessen en de verbetering van mijn huistaken gewerkt had... waren de mensen zich nauwelijks van mijn bestaan bewust geweest. Nu ik echter zowat de chroniqueur van het dorp was, werd ik bedolven onder bakerpraatjes, zwartgemaakt en naar de duivel gewenst.

Toen ik die avond de traditionele kanonslagen over het dorp hoorde galmen, trok ik naar de Lovenhoekseweg, eigenlijk meer om een glimp van Deirdre op te vangen dan wel om het vat bier dat op de vooravond van een huwelijk aan de buren geschonken werd, te helpen leegdrinken. Tot mijn ontgoocheling waren de metalen rolluiken van de kettingwinkel al neergelaten. Bij ‘De Weerwolf 2000’ stonden hoop en al tien wagens. Het was nog vroeg in de avond, ja, maar als het waar was dat Paganini eigenlijk de grote publiekstrekker was, dan zakten die volgelingen voortaan af naar de ‘Hot Cockles’... en dan keerde de rust hier spoedig weer. Mijn aankomst inspireerde de snaken van de Lovenhoekseweg tot een helse kanonnade. Bij de tweede explosie reeds begon mijn linkeroor afschuwelijk te fluiten. Ik trok me terug tot bij een groepje oudere buren, die op een veilige afstand een glas bier stonden te drinken. ‘Wel, ik zie dat zó...’ hoorde ik meester Cravillon tot Firmin Wijnakker zeggen. ‘Het is best mogelijk dat hier allang wezens van andere sterrenstelsels zijn aangeland. We weten alleen maar niet hoe groot, of beter gezegd: hoe klein, die zijn... Kanker en aids bij voorbeeld worden veroorzaakt door virussen waartegen wij geen verhaal hebben... Waarom zouden die submikroskopische ziekteverwekkers geen buitenaardse wezens kunnen zijn... die ons komen verdelgen?’ Op dat ogenblik begon ook mijn rechteroor te fluiten, zodat ik nog verder achteruitging. Davy echter had mij opgemerkt en kwam met een glas bier op me toe. ‘Kom je morgen?’ vroeg hij.

‘Zeker!’ antwoordde ik. Ik wendde het hoofd af voor een groengele walm die op me toezweefde. En toen zag ik ze... Ze vormden als het ware een kordon, en kwamen met de handen in de zakken onze richting uit. ‘'t Is alweer hommeles!’ zuchtte ik.

Davy merkte de dreiging nu ook. ‘Het zal verdomme niet waar zijn!’ kafferde hij. ‘Ik ga een riek of een gaffel halen...’ ‘Laat dat!’ riep ik hem na. ‘Je trouwt morgen! Je gaat jezelf in de nesten werken...’

Hij luisterde echter niet en holde naar het achteruit van de Wijnakkers. Mijn oren hadden opgehouden te fluiten. Ik ging bij een groepje rond meester Cravillon staan en wachtte gelaten op wat ging gebeuren. De bende die op ons toekwam, bestond blijkbaar

[pagina 129]
[p. 129]

uit epigonen van de teddy boys, de Halbstarken, de blousons noirs, de brom- en swingnozems: de leren jekkers, de cowboylaarzen en de glinsterende elementen wezen alleszins in die richting... ‘Kunnen jullie niet wat minder lawaai maken, mannekes?’ riep de imposantste, een kerel met een vetkuif en een glinsterend ringetje in het linkerneusgat, in een plat Antwerps dialekt. ‘Wij horen de muziek niet meer van al dat gedonder!’

‘Om tien uur houden ze er wel mee op,’ zei Firmin Wijnakker beduusd.

‘Allee, geef ons ook een pintje!’ beval de kerel met de neusring aan Mario Wijnakker, die bij het vat stond.

‘Ik denk er niet aan!’ riposteerde Mario.

Op dat ogenblik gooide een nozem een brandend lucifersdoosje in de kruitbak. Er schoot een ontzettende steekvlam op, die iedereen verblindde. Nog voordat het vuur gedoofd was, had de kerel met de neusring het vat bier in de lucht getild. Hij wankelde als een gewichtheffer die zichzelf overschat heeft, dreigde even onder zijn last te bezwijken, en gooide het toen in een uiterste krachtinspanning van zich af. Het vat kwakte op de weg. De held hijgde zwaar en idioot... Toen kreeg hij zo'n schop in zijn achterste, dat hij boven op het vat belandde. Een sekonde later had Davy hem bij de vetkuif... Hij duwde hem met zijn smoel in het sissende en brobbelende bier. Als Wijnvlekje zich niet gillend aan hem vastgeklampt had, dan zou hij zeker een moord begaan hebben. Dea Wijnakker verscheen ook ten tonele, met een riek in de hand, die ze Davy in laatste instantie gelukkig had kunnen afhandig maken. ‘Als je nu niet als de bliksem verdwenen bent,’ riep ze schel naar de nozems, ‘ga ik ginder aan “De Weerwolf 2000” alle banden doorprikken!’ Er waren nog buren komen opdagen, en aan weerszijden van het druk omringde vat werd een file gevormd, zodat de nozems het raadzaam achtten af te druipen. Ook de gewichtheffer verwijderde zich, meer kruipend dan lopend. Nog enkele malen werd er ‘Boertjes!’ en ‘Bosapen!’ geroepen, en toen was de happening voorbij.

‘Wie zou toch die Antwerpenaars ooit wijsgemaakt hebben dat zij het overal in de provincie voor het zeggen hebben?’ vroeg meester Cravillon zich luidop af.

‘Wij!’ zei ik. ‘We hebben de Kempen voor een appel en een ei aan de Antwerpenaars verkocht.’

‘Jij bent slimmer dan ik ooit gedacht had, Laurens,’ konkludeerde de meester.

Op dat ogenblik begonnen mijn oren weer te tuiten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken