Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De schaamrode rapsode (1972)

Informatie terzijde

Titelpagina van De schaamrode rapsode
Afbeelding van De schaamrode rapsodeToon afbeelding van titelpagina van De schaamrode rapsode

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.86 MB)

Scans (7.87 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De schaamrode rapsode

(1972)–Robin Hannelore–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 122]
[p. 122]

De smerigste vrucht van de wereld

Er zit geen fut in vanavond, zelfs geen stunteligheid, geen naïviteit. Anders entoesiasmeert Arabel de anderen, nu pogen de anderen Arabel op dreef te helpen. Er hapert iets aan Arabel: misschien broedt ze een ziekte, of heeft ze haar maandstonden, of loopt ze te dubben. Mig gist ernaar. Een hele week heeft hij halsstarrig geweigerd aan haar te denken, maar intussen voelde hij machteloos hoe het verlangen om haar weer te zien in hem groeide, wurgend werd bijna, niet om te verdragen. Ik moet haar spreken, denkt hij, ik moet haar absoluut nog eens in de ogen kunnen kijken. Ik mag het mooiste dat ik ooit binnen mijn bereik voelde zomaar niet laten schieten. Voortijdig maakt hij aan het potsierlijke geklungel op de planken een einde. ‘Zó komen we nooit klaar vóór Allerheiligen!’ roept hij kwasi verongelijkt. ‘Aan een dergelijk gehaspel verspil ik niet graag mijn tijd. Bombast is niet zo erg in een parochiezaal, maar wansmakelijke bombast kan zelfs geen oude boerin doen grienen.’

Met grote ogen kijken ze hem aan. Ze hebben geen benul van komedie, van die op het podium niet en ook niet van die in het alledaagse leven. Komedie bestaat voor hen uit brede armgebaren en grimassen en geforceerd artikuleren. Komedie is voor hen een onschuldig en vermakelijk spel, vooral wanneer het er erg tranerig en bloederig aan toe gaat. Blijheid roept bij hen aanstonds een luidruchtig gegibber op, en droefheid betekent meteen dikke tranen. Ze stommelen langs hem

[pagina 123]
[p. 123]

heen, het ontzag doet hen de hoofden buigen. Arabel volgt schuldbewust.

‘Verontschuldig me, Mig,’ murmelt ze. ‘Het gaat niet vandaag, ik voel me niet goed, ik denk..., ik...’ Ze stokt even. Ze kijkt schichtig de laatste meisjes na. ‘Ik denk dat ik niet zal kunnen meespelen.’

‘Waarom niet?’ vraagt hij verbaasd.

Ze wendt haar hoofd af en zoekt met haar elleboog steun tegen een oude kast. Haar schouders beginnen heftig te schokken.

Ademloos kijkt Mig haar aan. ‘Wat is er, Arabel?’

Ze antwoordt niet, ze draait zich helemaal naar de kast toe. In een toneelspel zou men het bombast noemen, maar het is geen toneelspel, het is voelbaar, tastbaar écht.

‘Zeg me wat er is!’ gebiedt hij. ‘Je weet dat ik van je hou.’

‘Ik ben zó,’ murmelt ze.

‘Hoe ben je?’

‘Zwanger,’ klinkt het eensklaps gelaten. Ze draait zich weer om, haar gelaatstrekken zijn bitter en hard geworden. ‘Zes weken. Over vijf weken zal iedereen het zien.’

Mig staat vastgekluisterd in zijn verbijstering. ‘Wie... Ben je naar de dokter geweest?’ vraagt hij moeilijk.

‘Gister.’

‘Hoe kàn dat nu? Wie... Heb je met iemand...?’

‘Herman Goudriaans.’

‘Ik wist niet dat je met hem te doen had,’ zegt hij wrang.

‘Je zei toch... Ik dacht dat je naar Indië wou.’

‘Ik heb nooit met hem te doen gehad, ik walg van hem.’

‘Hoe is dat dan in godsnaam mogelijk?’

‘Je hebt het voor veertien dagen zelf gezien.’

‘Was dat dan al méér gebeurd?’

‘In het begin van augustus. Ik heb gevochten en geroepen tot ik niet meer kon, maar moeder was smoordronken en Mark was uit kamperen met de scouts.’

‘Waarom ben je niet naar de veldwachter of de rijkswacht gegaan? Niets is er beestachtiger dan een verkrachting, ze

[pagina 124]
[p. 124]

zouden hem opgesloten hebben.’ De ware draagwijdte van het gebeuren begint nu eerst werkelijk tot Mig door te dringen, het is niet om te verdragen., Je hele leven is verknoeid nu.’

‘Moeder geloofde me niet eens, niemand zou me geloofd hebben.’

‘Wat denk je nu te doen, Arabel? Ben je van plan om met die schoelie te trouwen? Godverdomme, als ik dat kereltje ooit nog eens ontmoet... Ik schop hem kreupel, ik scheur de geslachtsdelen van zijn lijf!’ Mig hijgt, lijdzaamheid heeft hij nooit kunnen begrijpen, maar hij weet ook reeds lang dat daar niet tegen op te tornen valt. ‘Weet hij het reeds?’

‘Neen. Hij hoeft het niet te weten, ik zou nooit in mijn leven de vrouw willen worden van zo'n ...vent. Hij mag het niet weten, nooit. Het is niet van hem, ik wil niet dat het van hem is.’

Een groot en warm gevoel vloeit eensklaps samen in Migs borst, tederheid en begeerte doen hem huiveren. ‘Zeg dat het van mij is, Arabel,’ smeekt hij. ‘Ik wil met je trouwen, ik hou van je.’

‘Jij bent getrouwd, Mig, en daarenboven: jij bent leraar. Ik wil niet dat mijn schande de jouwe wordt.’

‘Je mag je toch niet vergooien aan het eerste het beste canaille, Arabel! Word van mij, asjeblieft,’ smacht hij.

‘Ik hoef niet te trouwen. Een kind kan ook zonder vader wel groot worden.’

‘Kun je dan niet een klein beetje van me houden, Arabel? Als er maar een greintje hoop is...’

‘Jij bent goed, Mig, je bent veel te goed voor mij. Ik zou nooit iemand anders kunnen willen. Jij bent de eerste man die ik vertrouw, die ik bewonder. Ik zou het niet over mijn hart kunnen krijgen jou ongelukkig te maken. Begrijp dat toch!’ Haar woorden doen Mig duizelen. Zondermeer legt hij zijn armen om haar heen. Ze duwt hem echter beslist van zich af. ‘Hier niet,’ fluistert ze. ‘Ik moet erover nadenken. Jij moet Iris trouw blijven, Mig, ze verdient het. Je kunt toch

[pagina 125]
[p. 125]

zomaar niet van haar scheiden. Het zou laf zijn, een zonde tegen de natuur: zoiets wreekt zich, geloof me.’

‘Iris zou het niet beseffen, Arabel, ze zal nooit meer iets beseffen. Wat je niet beseft, kan je ook geen pijn doen. En als jij van mij wordt, hoef ik haar daarom niet in de steek te laten: voor haar onderhoud zal ik blijven betalen, en we zullen haar geregeld bezoeken.’

‘Ik wil erover nadenken, Mig. Is dat goed?’ De hardheid is terug uit haar stem verdwenen. Ze is weer de beleefde, onderworpen Arabel. Ze neemt haar sleutelbos, kiest er de gepaste sleutel uit, en begint de lichten uit te knippen. Als ze in het portaaltje komen, houdt Mig haar tegen: ‘Mag ik je één keer kussen, Arabel?’

‘Hier niet,’ fluistert ze, terwijl ze zich weer losrukt.

‘Waar dan?’

Ze haalt haar schouders op en duwt de deur open. Het straatlicht is lelijk, maar de buitenlucht hangt vol bedwelming en overmoed.

‘Willen we een ritje maken?’ vraagt hij onzeker, met een onbeholpen gebaar naar zijn wagen wijzend. ‘Ik heb vanavond toch niets meer te doen.’

Ze neemt een weigerachtige houding aan, kijkt hem weifelend aan, en zegt dan resoluut: ‘Mij om het even.’

Mig rijdt zonder iets te zeggen. Er is te veel dat hij moet verwerken. En toch kan hij niet nuchter denken, Arabels aanwezigheid beroest hem. Automatisch stuurt hij zijn wagen de villawijk in. Er zijn diepe kuilen in de zavelweg die hij volgt, de carrosserie van de auto bonkt op de veren. Aan de rand van een oud dennenbos stopt hij. Hij legt de motor stil en duwt de lichten uit. Als vanzelfsprekend legt hij zijn rechterarm om Arabel heen. Arabel vlijt haar hoofd tegen zijn schouder aan. Als hij met zijn linkerhand haar gelaat betast, voelt hij haar tranen. Woorden hebben nu geen zin: waar mensen zich één voelen, wekken woorden wrevel. Hij buigt zijn hoofd over het hare en kust haar op en in haar mond, ze laat hem willoos begaan. Als hij echter zijn hand

[pagina 126]
[p. 126]

tussen haar knieën wil schuiven, duwt ze die met beide handen weg. Onder haar truitje mag zijn hand wél zoeken, haar borsten zijn verrassend groot en zacht. Mig beeft van opwinding. ‘Arabel?’ smeekt hij. Hij zoent haar weer. In een opwelling omprangt ze met beide armen zijn hoofd. Ditmaal stuit zijn hand niet langer op weerstand, wild trekt hij haar slipje af. De rugleuning van de zetel klapt achterover. Als hij op en in haar ligt, herwint hij zijn zelfbeheersing. ‘Vergeef me, Arabel,’ stamelt hij.

‘Het geeft niet,’ huivert ze. ‘Doe maar. Ik hou van je, Mig. Ik wil je nooit meer kwijt. Je mag me nooit in de steek laten, beloof het me.’

‘Ik beloof je al het goede en al het mooie en al het eerlijke dat een mens aan een andere mens kàn beloven.’

Hun éénzijn is mooier dan het mooiste dat er ooit bestond.

Later zegt hij: ‘Dit was de eerste keer dat je met een man één was, Arabel. Vergeet al wat er ooit geweest is. Wat er in je lichaam groeit, is van ons. Je moet het vast geloven, dan is het ook zó. In het leven komt het op geloven aan.’

‘Ik geloof het, Mig.’

Als ze terug naar de dorpskom rijden, vraagt hij: ‘Kan je de deur van je kamer niet op slot doen?’

‘Neen. Moeder zegt dat het slot tijdens de oorlog door de Duitsers geforceerd werd.’

‘Je moet het laten herstellen, Arabel, dat is toch maar een kleine moeite: loop even bij de schrijnwerker aan.’

‘Ik heb een mes nu, ik heb gister een mes gekocht. Tot daarstraks heb ik gehoopt dat hij vandaag of morgen of overmorgen nog eens op mijn kamer zou komen.’ Het klinkt ijzig. Mig legt zacht zijn hand op de krampachtig samengevouwen handen in haar schoot.

‘Laat me hier maar uitstappen,’ zegt ze gejaagd, als ze nog een paar honderd meter van de huizenslierten zijn.

‘Wij hoeven voor niemand verstoppertje te spelen, Arabel.’

‘Ik niet, maar jij wèl.’

‘Ik breng je gewoon thuis.’

[pagina 127]
[p. 127]

‘Beloof me dat je niets zult ondernemen tegen Herman Goudriaans, Mig.’

‘En als hij nu eens niet aan zijn proefstuk was? Als hij het nu eens was die de freule...?’

‘Dat geloof ik niet. Beloof het me, Mig.’

‘Goed.’ Eigenaardig, denkt hij: leven is geloven en beloven, strijden tegen wantrouwen en argwaan, zijn eigen angst en twijfel in de andere pogen weg te werken, hopen zijn eigen zekerheid in de andere geprojekteerd te zien.

Nog voor hij helemaal gestopt is, heeft Arabel het portier reeds geopend. ‘Slaap wel, Mig!’

‘Tot morgen!’ roept hij haar onthutst na.

Hij heeft de auto nog niet gekeerd, of de vraag is er reeds: Wat zal moeder zeggen?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken